Genealogische woorden beginnend met A
A
a capita ad calcem = van begin tot het einde
a dato = vanaf heden
a dessein = naar een ontwerp
A di = op de dag
a dieu = vaart wel, god zij met u
á dieu = vaarwel, god zij met u
a dorso = op de rugzijde
a iudice ex officio supplicans = aan de rechter op grond van zijn ambt verzoekende
a lapide = door een steen
a me pastore baptizatus = door mij pastoor, gedoopt
a mensa et toro = van tafel en bed a meta voor de helft
a nativitate = sinds de geboorte
a pari = van gelijke waarde
a priori = van te voren
a testato = erven (a) erven omwille van een testament
a.a = afk. ad acto, van elk evenveel
a.b. = afk. aurea bulla, gouden knop
a.b.c.= afk. abécé de la vie, eerste kinderjaren
a.C = afk. ante Christum, vóór Christus geboorte
a.c. = afk academia, de acedemie
A.C. = afk. anno Christi, in het jaar na Christus
a.C.n = afk. ante Christum, in het jaar voor Christus
a.d. = afk. a dato, de dato, ook: ante diem, vóór de dag
A.D. = afk. anno Domini, in het jaar Onzes Heren
a.g. = afk. aller genadigste
a.h. = afk. aller hoogste a.h.d. afk. deputatus, hiertoe benoemd
a.i. = afk. actum in senatu, handeling zoals besloten
a.m.= afk. ante meridiem, voor het middaguur, ’s ochtens
a.m.d.g. = afk. ad maiorum dei gloriam, tot meerdere eer van god
a.p. = afk. à proteste, protesteren, zich verzetten, protest aantekenen
a.st = afk. ancien style, oude datum stijl
a.u.s. = afk, actum ut supra, akte als boven
aach = Aken
aam = oude wijn, bier- en oliemaat van 1.552 hl,=1/6 vat en aan 4 anker
aandoener = laken bereider aangeboren met de geboorte verkregen
aangetelt = uitbetaald aanlegger geldschieter, ook: aanklager
aas = handelsgewicht 1 aas =1/10240 pond afhankelijk van het gewicht van het pond ca. 0,047 gram
aasdomrecht = oud Fries rechtssysteem tot ca 1600 (het naaste bloed erft het goed)
aasen = munt
ab = van, vanaf, door
adverso = vanwege de tegenpartij
ab hac = verward, in het wild praten, van de hak op de tak
ab hoc = die vanaf deze dag
ab hoc mense = van deze maand af
ab hodierno = vanaf heden
ab infantia = vanaf zijn kinderjaren
ab instantia absolvere = van het ten laste gelegde vrijspreken
ab inteltato = door versterf, zonder uiterste wil
ab intestation = bij versterf (erfopvolging zonder testament)
ab intestato = bij versterf (erfopvolging zonder testament), bij gebrek aan testament
ab intestato = erven erven omwille van de wet
ab obstetrice baptisatus est = is gedoopt door de vroedvrouw
ab omni tempore = van alle tijd, van oudsher
ab opus ius habentis = ten behoeve van de rechthebbende
ab ovo = zie ab
abactus = roof
abalieneren = vervreemden, overgeven
abamita = zuster van (bet)(over) groot,-(moeder, vader)
abandoreren = overgeven, verlaten
abassieren = omslaan, naar beneden slaan
abatement = toneelvoorstelling
abatia = zie abbatissa
abattage = het houwen, het ontginnen van erts
abattial = van een abdij
abattoir = slachthuis
abavia = betovergrootmoeder, voormoeder
abavunculus = broer van (bet)(over)grootmoeder
abavus = betovergrootvader, voorvader
abba(s)-tis = abt, van de abt
abbatiael = cachet ambtszegel
abbatissa = abdis, overste nonnenklooster
abbatteur = houthakker
abbaye = abdij, klooster
abbe = domme vrouw
abbé = aanspreektitel geestelijke, abt, eerwaarde priester
abbedesse = zie abbesse
abbedie = de waardigheid van abt
abbesse = abdis
abboucheren = toespreken, iemand spreken
abbreviatie = afkorting
abbreviature = verkorten
abbrevieren = samenvatten, afkorten, verkort schrijven
abcisez = een kind gesneden uit zijn moeders lichaam
abcudia = Abcoude
abdecker = vilder
abderiet = onnozele hals, domoor
abdicatio = afstand doen, neerleggen van een functie
abdicationis = zie abdicatio
abdiceeren = ontzeggen
abdis = bestuurster van een (nonnen)klooster
abedie = abdij
abelspel = toneelstuk over hoofse liefde, (abel=mooi, fraai)
abenarius faber = ketelsmid, ketelmaker, ook: blikslager
abend des jahres = laatste dag van het jaar
aberreeren = afdwalen, verdolen
abhorrre(e)ren = ontzien, vrezen, afschrikken, tegenzin in hebben
abiectarius = meubelmaker
abii = vertrekken, heengaan, sterven
abiit = is vertrokken, gestorven, gesteldheid, toestand
abime = middenvlak op een wapenschild
abire = vertrekken, heengaan, sterven
abirunt = zij zijn vertrokken
abitum = zie abii
abject = verachtelijk, laag
abjudicatie = gerechtelijke ontzegging
abjudiceren = gerechtelijk ontzeggen
abjuratie = afzwering
abjureeren = geloof afzweren, afzweren
abjurer = geloof afzweren
ablactation = spenen, afwennen van de borst
ablata = gestolen goederen
ablution = (rituele) wassing
ablutus = gezuiverd, gewassen (door doopsel)
abmatertera = zuster van betovergrootmoeder
abnepos = kleinzoon van kleinkind
abnepotes = nakomelingen
abnepotis = zie abnepos
abneptis = kleindochter van kleinkind
abnurdus = vrouw van de achterkleinzoon
aboet = onderpand
aboleren = afschaffen, te niet doen, kwijtschelden, opheffen, intrekken
abolitie = kwijtschelding, ook: brieven waar bij een zekere misdaad die dooronwetendheid of onnozelheid zijn begaan worden kwijtgescholden
abominatie = gruwel, afschrik
abomination = afgrijselijke daad
abomine(e)ren = verfoeien, afschrik hebben
aborderen = aanranden, aanklampen, aanspreken
abornementer = afpalen, afbakenen, uitbakenen, afbakening
aborneur = afpaler, landmeter
aborscap = familie
abortif = een dracht die dood ter wereld komt, miskraam veroorzakend
abortivus = te vroeg geboren, miskraam
abortus = zie abortivus
about = paal, grens, ook: onderpand
abpatruus = broer van betovergrootvader
abra = dienstmeid, meid
abreiscap = koppelarij
abreptum = zie abripere
abreptus = weggenomen
abreptus morte = weggenomen door de dood
abrevieren = samenvatten, afkorten
abreye = koppelaarster
abri = afdak, wachthuisje, schuilhok
abripere = wegnemen, wegrukken
abripui = zie abripere
abrogatie = intrekking, afschaffing, opheffing der wet
abrogatio = zie abrogatie
abrogeeren = afschaffen, te niet doen, breken
abruptio = echtscheiding
abselveren = de absolutie geven
absens = zie absentis
absente = afwezigheid, afwezig
absente corpore = zie absente corpus
absente corpus = kerkdienst zonder aanwezigheid van lijk
absente secretario = bij afwezigheid van de secretaris
absente... = in afwezigheid van ...
absente(e)ren = achterblijven, zich afwezig houden, ook: ontvreemden, verduisteren
absentia = afwezigheid
absentibus ... = in afwezigheid van ...
absentis = afwezig
absilvi = zie absolvere
absolucie = winnen vergiffenis verwerven van de geestelijke
absolut = onbepaald, plat uit, ronduit
absoluta et extrema unctione munitus = voorzien van absolutie en laatste oliesel
absolutie = afdoening, ontslagen van iets, geheel en al
absolutinis = zie absolutio
absolutio = absolutie, vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging
absolution = zie absolutio
absolutum = zie absolvere
absolutus = vrijgesproken, onvoorwaardelijk
absolve(e)ren = vrijstellen van straf of vervolging, vrijspreken, van aansprakelijkheid ontheffen, volvoeren, voltrekken, afdoen, ontslaan
absolvere = vrijspreken
absoudre = van rechtsvervolging ontslaan
absque = zonder
absque = dubio zonder twijfel
absteckeisen = richtstaaf om de rooilijn af te zetten
abstecklinie = richtlijn
absteckphahl = piketpaal, jalon
abstentum = zie abstinere
absterix = vroedvrouw
abstertricis = vroedvrouw
abstine(e)ren = onthouden, spenen (zich onthouden van)
abstinentie = onthouding
abstinere = zich onthouden, niet aanvaarden, weigeren, afhouden
abstinui = zie abstinere
abstract = afgetrokken, afgezonderd
abstrahe(e)ren = aftrekken, ontrekken
absurd = ongerijmd, kwalijk
abt = bestuurder van een (pater)klooster
abteyker = apotheker
abuis = misslag, verzinsel
abundament = vrijbrief, vergunning tot...
abundant = overvloedig
abundantie = overvloed
abundeeren = overvloedig zijn
abuseeren = misleiden, verzinnen, vergrijpen, vergissen, bedriegen
abuser = misbruiken, verkrachten
abusief = zie absivelyk
abusive = zie abusivus
abusivelyk = door misbruik, tegen het gebruik
abusivus = ten onrechte
abuteren = misbruiken
abuus = een misbruik
ac en ac quaetus conjugalis = gemeenschappelijk verworven door de echtgenoten
ac. = afk. anno curante, in het betreffende jaar
ac(k)et = list
acae = afk. à cause, door, wegens, vanwege, om
acajou = mahonieboom
acatholicus = niet -katholiek
acatoen = lastpaard
acc. = afk. acatholicus, niet katholiek
acc. = afk. accessit, aanhangsel
acc. = afk. accusations, aanklachten, beschuldigingen
accensus = accijns, belasting
acceorium = meehelpende, bijkomende
accept(e)eren = tot zijn voordeel nemen, aanvaarden, aannemen
acceptatie = aanneming, toestemming, aanvaarding
accepteur = aanvaarder, acceptant
acceptilacie = manier van een contract en de voorwaarden
acceptilatie = een manier van ontslag, mondelinge kwijtschelding, kwijtschenking als gift
acceptis necessititatis... = zie accepto necessititatis...
accepto necessititatis... = na het ontvangen van de nooddoop (door de vroedvrouw)
acceptum = zie accipere
acceptus = ontvangen hebben
acces = toegang
accessoir = een zaak die uit een andere zaak voort komt, ook: toevallig, bijkomende
accident = een geval, toeval, voorval
accidentael = een gebeurtenis, toevallig
accidentalia = niet vaste predikantsinkomen, verbonden aan ambtsverrichtingen zoals doop, huwelijken
accijns = belasting op verbruiksgoederen, tol, impost
accijnshuyss = plaats waar de belasting moet worden betaald
accipere = ontvangen, accepteren
accipi = zie accipere
accisis = zie accisor
accisor(is) = inner van accijns (belasting)
accola = iemand die zich ergens vestigt
accommodabel = behulpzaam, geriefelijk
accommodacie = toevoeging, aanpassing, schikking
accommoderen = beschikken
accommodiren = tussenkomst
accomodabel = behulpzaam
accomodatie = behulpzaamheid, genot, genoegen, winst, gerief
accomode(e)ren = profijtelijk, of behulpzaam zijn, voegen, schikken
accompagneren = vergezelschappen
accontr(e)eren = toestellen, verfraaien
accontrement = toerustingen, gereedmaken, uitrusten
accoord = overeenkomst, verdrag
accord(e)eren = overeenkomende
accorderen = overeenstemmen
accordeur = orgelstemmer
accotoen = wambuis, overhemd
accouchée = kraamvrouw
accouchemont = moeilijke geboorte
accoucher = een kind baren, bevallen
accoucheur = vroedmeester, vroedvrouw
accoucheuse = verloskundige
accrementum = aanwas
accresceren = aangroeien, toenemen, aanwassen
accumuleren = ophopen, vergaderen
accuraat = bondig, nauwkeurig, welgeschikt
accusare = beschuldigen
accusatie = aanklacht, beschuldiging
accusé = aangeklaagde, verdachte, beschuldigde
accusée = zie accusé
accuseren = aanklagen, beschuldigen, betijen, aantijgen
accys = tol
accysenaar = tollenaar, hoofdgaarder
accyzehuys = zie accijnshuyss
ache = selderie
acheel = zie achel
achel = graanmaat, 1 achel=1/8 zak en 1/8 hectoliter
achendeel = het 1/8 e deel, ook: een landmaat
achetendeel = zie achel
acheteur = inkoper, inkoopster, koper
acheteuse = zie acheteur
acht = zie achten
achtbrief = brief waarin iemand in de ban wordt gedaan, opgelegde straf was vaak vogelvrijverklaring en verbeurdverklaring van bezit
achtelinc = achtste deel van een maat
achteloos = eerloos
achten = zich beraden over ...
achtende = achtste
achtendeel = het één achtste deel
achtendhalf = zeven en een half
achter = schade, nadeel, ook: schatter, taxateur
achter (tag) = de zelfde dag over een week
achterbaecs = achter iemands rug, buiten zijn weten
achterbaren = achterneven, achterneven
achterboeren = achterneef, achternicht
achterboren = zie achterbaren
achterclappen = belasteren, kwaadspreken
achtercleppierse = kwaadspreekster
achterclocke = avondklok
achterdeel = nadeel, voordeel en achterdeel, schade, ook: inhoudsmaat voor graan = ca 18,3 ltr.
achterdijc = binnendijk
achterdijcsloot = achterwering, sloot achter de binnendijk
achtererve = het achter een huis gelegen erf
achtergelaten = nagelaten
achtergereide = staartriem van een paardentuig
achterghereyde = staartriem van een paardentuig
achterhalen (enen) = iemand in rechte van schuld overtuigen
achterhofstede = meestal een achteraf gelegen hofstede
achterhouwelijck = tweede huwelijk
achterhuus = zie achterhuys
achterhuys = achterhuis
achterkintmaecht = bloedverwant in de derde graad vanaf de gemeenschappelijke stamvader
achterlatenisse = verzuim, omissie
achterleen = leen ontvangen van iemand die zelf leenman is over dat gebied
achterleenman = bezitter van een achterleen
achterling = inhoudsmaat voor graan = ca 6,5 ltr.
achtermoder = moeder in een gesticht
achterrechtsweer = achterneef
achterrichtampt = ambt van rechter in een plattelandsgebied met daarin een plaats dat een rechtsgebied vormde
achterschriven = bijschrijven
achterstade = achterstallige schuld, achterstand
achterstede = zie achterstade
achtersusterskint = een maag (bloedverwant) van de derden graad, die in de derden graad staat, gerekend vanaf de gemeenschappelijke stamhouder
achtervelilich = een rechtszaak verliezen achtervolgen nakomen, naleven, navolgen (van een wet, overeenkomst)
achterwaer(e)ghe = zie achterwaersterige
achterwaersterige = kraamvrouw, baker, verloskundige
achterwater = water van een watermolen stroomopwaarts
achterwesen = achterstallige vordering
achtgeevende = op rekening houden met
achtzehter (tag) = de achttiende dag (13 januari) na de geboorte van Jezus
acicularius = naaldenmaker
aciies = een toegang
ackerlant(s) = akkerland
ackerloon = vergoeding voor zaaisel
ackerman = landbouwer, boer
ackersieck = melaats, leproos
acoleren = omhelzen
acoliet = zie acolyte
acolyte = misdienaar
acqueste = verkrijging, aanwinning
acquiesc(e)eren = zich te vreden houden, berusten, toestaan
acquiësceren = zich te vrede houden, berusten, toestaan
acquirere = zie acquisitum
acquisiteur = bekomer
acquisitie = bekomingen
acquisitio haereditatis = bekoming van de erfenissen
acquisitum = verwerven, verkrijgen, in zijn bezit krijgen, bekomen
acquisivi = zie acquisitum
acquite = kwijtschelding, kwitantie
acquiteeren = kwijtschelden
acquittement = vrijspraak
acquitter = vrijspreken
acrobaat = zie acrobate
acrobate = kunstenmaker
acrostichon = naamdicht waarvan de beginletters van bepaalde regels een naam noemen
act. = afk. acturarius, snelschrijver, rentmeester, secretaris
acta = handelingen, akte
acta classis extraordinariae = de handelingen van een buitengewone classis (classicale vergadering)
acta classis ordinariae = de handelingen van een gewone classis (classicale vergadering)
acta classis revisoriae = de handelingen van een classicale vergadering, belegd voor het onvoorzien of leren van de acta van (een) vorige vergadering(en)
acta deputorum = classis de handelingen van de deputaten of afgevaardigden van de classis
acta in forma = (bij) met een akte in de vereiste vorm
acta synodiprovincialis = de handelingen van de provinciale synode
actania = Terschelling
acte = een gedaan werk, een vonnis; een schriftuur, waar in verhaald wordt wat de partijen, hebben gedaan, of verhandeld, verslag, handeling
acte de contrition = oefening van berouw (R.K.)
acte de décès = overlijdensakte
acte de naissance = geboorteakte
acte libelle = acte die de eis van de aanlegger bevat
acte personeel = opspraak op enige persoon tot enige daad
acte reëel = aanspraak op enig goed
acte van momberstelling = acte waarin vermeld de aanstelling van de voogd(en)
acte van uitwijsinge = acte van overhandiging nopens de goederen
acteur = zie actor
actie = het recht welk men ergens toe heeft, opspraak, aanspraak, aanspraak in rechte
actie vercrijgen = opvolgen als eigenaar of rechthebbende
actien = inschulden, gerechtigheden
actiën = vorderingen, recht tot het instellen van een vordering
actien ende gerechtigheden = akten en recht op hebbende ...
actif = vernuftig, geestig, werkelijk
actijf = zie actif
actio in personam = aandeel, aanspraak op enig persoon
actionarius = winkelier, handelaar, koopman, venter
actis bannis = na het roepen, na de huwelijksafkondigingen
active = bedrijvig
actoor = zie actor
actor = aanklager, aanlegger (beschuldiger)
actoris = zie actor
actuarius = schrijver, secretaris, overheidsklerk
actueel = dadelijk, bezig, doende, oefenend
actum = geschied, opgemaakt, gepasseerd te..., op datum, handelen, drijven, gedaan
actum = zie ook: agere
actum approbationis = akte van goedkeuring
actum consentionis = akte van toestemming
actum et subsignatum = getekend na behandeling
actum in communi forma = akte in gewone vorm
actum in forma = formeel geschrift
actum in judicio = gedaan in het gerecht
actum in judicio ordinario = gedaan in het gewone gerecht
actum ut supra = akte als boven, zelfde datum
actum utsupra = gedaan als boven omschreven, verzocht
actus requisitis = van deze akte
acuciator = slijper
acufex = naaldenmaker
acuficus = zie acufex
acuminator = slijper
acupictor = zijden naaister, ook: zijde wever
acut = scherp, scherpzinnig, diep doordenkend
acute = zie acut
acyuit = betaling
ad = aan, bij, naar, tot, volgens, ten bedrage van
ad actum divisionis = tot de boedelscheiding, tot en met de boedelscheiding
ad aeternitatem transiit (obiit) = ging naar de eeuwigheid (overleden)
ad domum = aan huis
ad exhibendum = om iets te voorschijn te brengen
ad finem litis = tot aan het einde van het proces
ad hoc = voor deze zaak, bijvoorbeeld direct beslissen
ad hunc actum requisitis = gevraagd voor het opmaken van deze akte
ad libitum = naar eigen goeddunken
ad matrimonium inscripti = ingeschreven voor het huwelijk
ad mon = afk. ad monitum, aanwijzing, vermaningen, berispen
ad pactum = bij het verdrag
ad patres = overlijden, naar de (voor)vaderen gaan
ad perpetuam memoriam = ter eeuwige nagedachtenis, ook: op de eerstvolgende rechtdag
ad primam = eersten rechtdag, ook: tegen den eerste (gemachtigde)
ad solemnizationem hujus = gevraagd voor het opmaken
ad te levavi = 1e advent, begin van het kerkelijk jaar
ad tempus = tijdelijk
ad usem = volgens gebruik
ad valo rem = naar de waarde
ad valorem = berekend naar de waarde
ad verbum woordelijk
ad vitam = gedurende het hele leven
ad vota secunda = tot de tweede belofte
ad-lites = voor een proces
adamant = diamant
adamita = zuster van betovergrootvader
adamstag = Aswoensdag
adat = afk. advocat, advocaat
adavunculus = broer van betovergrootvader
adcat = afk. advocat, advocaat
adcensus = accijns
add-on = afk. addition, toewijzen
addeeren = toedoen, bijvoegen, aanlappen, optellen
addefinitivam usque = tot aan het eindvonnis
adderen = toevoegen, optellen
addidi = zie adderen
addietie = toezegging
additie = toedoen
additien = toedoening, vergadering, optelling; ook, een schriftuur als genoemd, dienende tot wederlegging van partijen, schriftelijke ingebrachte middelen
additum = zie adderen
addres = aanwijzing
addresserenen = beschikken, toezenden, aanwijzende
adel = alle edelen samen, groep personen met eigen
voorrechten en veelal grondbezit
adelborst = jongeman van adel, jonker, cadet
adelkent = kind uit een wettig huwelijk
adeloscens = jongeman
adeloscentis = zie adeloscens
adelsuster = zuster uit een wettig huwelijk
ademptie = ontneming
adeo = zo zeer
adequatie = zie adequeren
adequeren = evenmatigen, evenredig in de juiste verhouding staan
aderdach = dag waarop men mag aderlaten
aderen = aderlaten
aderscro = doek om wond te verbinden na aderlaten
aderslach = aderlating
adherent = aanhanger, volgelingen, aanhangende
adherenten = zie adherent
adhereren = aanhangen
adheritance = iemand voor recht in een erve te zetten
adhiberen = behouden, voortbrengen, aanwenden, bijbrengen
adhibitie = toebrenging, bijbrengen
adhortatie = aanmaning. aanporring, aanneming
adhorteren = aanporren, aanmanen
adi = heden, vandaag, van de dag
adiëren = aanvaarden, aannemen, onderwinden (op zich nemen), een erfenis aanvaarden, beheren, aanslaan
adimeeren = benemen
adimpleren = vervullen
adiodicatio = door rechter toewijzen van eigendom, toewijzen, toewijzing, in bezit stellen
adiodicationis = zie adiodicatio
adioincten = personen die rechtvaardig zijn
adiousteren = toedoen, toevoegen
aditio hereditatis = aanvaarding, of ondernemen van erfenis
adiudicare = zie adjudicatie
adiunctus = bezitter, bekleder van een ambt
adiusticatio = zie adiodicatio
adiusticiare = zie adiudicare
adiusticiatio = recht van bezit
adiutorium = hulp
adiutum = zie adiuvare
adiuvare = helpen
adiuvi = zie adiuvare
adjectie = toewerpen, bijweren
adjectie = toewerping, bijwerping (toevoegen?)
adjiciëren = toewerpen
adjoinct-maire = toegevoegd burgemeester, ook: plaatsvervangend burgemeester
adjoint = wethouder, schepen
adjointe = zie adjoint
adjourne(e)ren = dagvaarden
adjt = afk. adjudant, adjudant(-onderofficier)
adjud-on = afk. adjudication, toewijzen
adjudant = onderofficier
adjudceeren = toewijzen, aanwijzen
adjudicatie = toewijzing, bij openbare verkoop van een roerend of onroerend goed, aanbesteding, besteding, toekenning, aanwijzing
adjuncten = bijgevoegde personen
adjungeren = bijvoegen
adjuste(e)ren = gelijk maken, vereffenen, afpassen, afbetalen, afrekenen
adjuveren = helpen
adjuvereren = helpen
adlb = afk. adelborst
admatertera = zuster van betovergrootmoeder
admerum usem = voor zuiver gebruik
adminiculator = armenverzorger, aalmoezenier
adminiculen = hulpmiddelen
administrare = zie administratrice
administrateur = bewindhebber
administratis sacramentis = na het toedienen van de sacramenten
administratrice = beheren, uitoefenen, toedienen, besturen, bestuursambtenaar
administratus = bediend
administreren = bedienen, uitvoeren
admirabel = wonderlijk
admiratie = verwondering
admireren = verwonderen
admisi(e) = zie admittere
admissum = zie admittere
admittere(n) = toelaten, toegeven, vergunnen
admodum = zeer
admodum reverendus = zeer eerwaarde
admone(e)ren = vermanen, aanmanen
admonester = streng vermanen, ernstig terechtwijzen
admonitie = aanmaning, vermaning
admove(e)ren = aanvoeren, aanbrengen
adnepos = kleinzoon van (achter)kleinkind
adnepotis = zie adnepos
adneptis,-is = kleindochter van kleinkind
adneptisis = zie adneptis
adolescens = jong man ongehuwde man
adolescentia = jeugdige
adolescentis = ongehuwde jonge dochter
adolescentula = jong meisje
adolescentulo = jonge jongen
adonis = zeer (mooie) schoon, behaagziek jongeling
adopteren = een vreemde voor zijn kind houden
adoptie = aanneming tot kinderen
adoptif = aan te nemen en te verzorgen als zijn eigen kind
adoptivus = door adoptie bekomen
adorate dominium = de 3e zondag na epiphanias (6 januari)
adore(e)ren = aanbidden
adorneren = versieren, opschikken, optooien
adoubement = ridderslag
adpatruus = broer van betovergrootvader
adpendere = toebehoren
adpt = afk. enfant adopté, geadopteerd kind, adres te richten tot, aanwijzing adresseren aan (hen te)(zich)
adscriberen = toeschrijven, toe-eigenen
adscriptie = toeschrijving, bijschrijving
adscriptus glæbæ = een bij de grond gerekende, grondhorige, lijfeigene
adsercriptie = toeschrijving, beschrijving
adseribeeren = eigenen, toeschrijving
adsistent = justitiehelper, helper schout, ook: diender, soort veldwachter
adsistentie = bescherming, assistentie
adsisteren = identiteit bevestigen, aanwezig zijn bij
adstitit = was aanwezig
adstringeren = verbinden, dwingen, persen
adstructie = vastmaking
adstrueren = vast maken
adulatie = pluimstrijkerijen, verafgoden, vleien
adule(e)ren = pluimstrijken, vleien
adulta virgo = volwassen jong meisje
adulter = overspelig, echtbreker, echtbreekster, overspeler
adulterator = echtbreker, echtbreekster
adulteratrix = zie adulterator
adultère = zie adulter
adultereren = overspel bedrijven
adulterijn = uit overspel ontstaan, bastaard
adultérin ou adultérin = zie adulterijn
adulterinus = kind van ongehuwde vader en moeder
adulterium = echtbreuk, overspel
adultus = (bijna) volwassen
adumbrare = schetsen, tekenen
adumbrator = schetser, tekenaar
aduneren = verenigen, verzamelen
advanceren = vorderen
advans = voordeel
advena = vreemdeling
advenant = overeenkomst, bij gevolg, bij gelijke
advent = de tijd periode van 27 november tot 24 december, de laatste vier zondagen voor kerstmis
adventus spiritus sancti = Pinksteren
advers = tegenpartij
adversaris = wederpartij
adverse = tegenpartij
adverseren = tegenstreven, tegenstaan adverteren berichten, mededelen in ’t openbaar, waarschuwen, verwittigen
advertissement = waarschuwing, bekendmaking. ook: een beschrijving van de grond van de zaak inhoudend en die met rechtplaatsen bevestigd
advertissement = van regten een schriftuur waar in enige middelen en opmerkingen van rechten bijeen gebracht werden
advi(e)s = een goeddunken, aanraadt, raadgeving
advise(e)ren = beraden, bezinnen, verwittigen, kennis doen
advitivus = bruidsschat, (gegeven door een ander dan de vader)
advocaat = een rechtsvoorspraak
advocaat-diaken = zaakwaarnemer, beheerder of boekhoudend diaken
advocat = zie advocatus
advocatus = verdediger, advocaat, helper
advoce(e)ren = toeroepen, voorspreken, iemands woord doen, ook: pleiten door advocaat
advoe = pleitbezorger, voogd, gemachtigde
advoy = toestemming
advoyeren = toestemmen, bevestigen, van waarden houden, gestand doen
aeckervercken = met eikels vetgemest varken
aeder = opwellend water
aedes = huis
aedificie = gebouw, timmering
aedilis = kerkmeester, hoofdman
aedituus = kerkwachter, koster, klokkenluider
aedium = zie aedes
aedium = zie aedium
aefdochte = goot, open riool
aeger = ziek
aegidius = gillis, gielis, jellis
aegrescere = ziek worden
aegri = zie aeger
aegritudine quadam = door een of andere ziekte
aegritudinis = zie aegritudo
aegritudo(dinis) = ziekte
aegror(oris) = ziekte
aegroris = zie aegror
aegrotare = ziek zijn
aegrotavit = was ziek
aegroto = ziek zijn
aegroto per ... dies = na een ziekte van ... dagen
aegrotus = ziek
aegyptus = zigeuner
aelgrond = slijk, slijkgrond
aelhuis = vismarkt, huis waar de vis verkocht werd
aeloelt = zeer oud
aelput = gierput
aem = inhoudsmaat, 1 aem = 1/6 vat, ca 150 ltr.
aemcupe = kuip met een inhoud van 1 aam
aemketel = ketel met een inhoud van 1 aam
aemteut = maat voor vloeibare stoffen
aen = enen rechten iemand ’executeren ’ door panding aan zijn goed
aen-ende = bijzijn aanwezig zijn, bij zijn
aenbehorende = er toe behoren, er aan verbonden
aenbestaeijen = aanbesteden
aenbesterven = door erfenis (dood) in eigendom krijgen
aenbijten = aanvallen
aenboort = recht van vergadering
aenboortich = toekomend door bloedverwantschap
aenbrengen = van een hoffaert het uitschrijven en bekend maken van verplichte gang naar het gerechtshof
aendeelen = toebedelen, erkennen
aendensmout = eendenvet
aendonkeren = donker worden, vallen van de avond
aenerven = in het bezitstellen, nalaten, als erfenis ontvangen
aeneus = koperen
aengeboorte = bloedverwantschap, geboorterecht
aengelanden = aanliggende, belendende
aengelant = eigenaar van aanliggende, belendende percelen
aengevoordert = opgeëist
aengewendete = aangewende, geprobeerde
aenlandinge = aanslibben, aanwas van land door aanslibbing
aenleggers = eisende partij in een proces, degene die het geding aanspant
aenliggen = iemand opgedragen zijn
aenlopen = (enen) toekomen
aenrechten (enen aen iet) = iemand recht doen aan iets, hem daaraan eigenen
aenrechtinge = het gerechtelijke vonnis uitvoeren, ook: aanhouden of inbeslagname
aenroeren (aen iet) = betreffen
aenrueren (aen iet) = zie aenroeren
aensadt = aanzet, begin
aenschatten = bij executie toewijzen
aensech = beschuldiging
aenseggen = (enen iet aantijgen, ten laste leggen
aensetten = een document van bijvoorbeeld zegel voorzien
aensetter = eiser, eiseres in een geding
aensetteresse = zie aensetter
aenslach = het vasthechten, ook:: het punt, waar iets vastgehecht is
aenslaen = in beslag nemen
aensoeck = gerechtelijke aanmaning
aensoeken = gerechtelijk iets van iemand te verkrijgen, hem sommeren
aenspraecke = zie aensprake
aensprake e= is in rechte, aanklacht
aenspreken = een eis in rechte doen tegen iemand, iemand iets ten laste leggen. klager
aenstaen = aanhangig blijven, uitgesteld worden
aenstaender = aanstaande
aenstarken = zie aensterken
aensterken = (enen iet) iemand iets ten laste leggen
aensterven = (enen. door erfenis iemands eigendom worden
aenstoot loyden = aan slijtage onderhevig
aensweeren = bij eed toe-eigenen, bv onder ede verklaren
aentale = aanspraak in rechte, eis, beschuldigen
aentale = beschuldiging
aentasten = (enen) aangrijpen, gevangen nemen
aentastinge = gevangenneming
aenticht = beschuldiging
aentiën = enen iets te laste leggen, aantijgen
aenvaen = in bezit nemen, aanvaarden, aannemen, beslagleggen op, aanhouden, aanvangen
aenval = het goed, dat aan iemand staande huwelijk krachtens erfrecht ten deel valt
aenvallen = bij erfenis ten deel vallen, bepaaldelijk aan een van de echtgenoten tijdens het huwelijk
aenvanc = het in bezit nemen
aenveert = aanvaard
aenvrouwe = grootmoeder
aenwalt = behartigen van een zaak voor een ander bij het gerecht
aenwedde = jaargeld
aenworpe = een persoon, in een gilde opgenomen zonder in de volle rechten en verplichtingen daarvan te delen
aenworpelinck = door het gilde opgenomen zonder de normale rechten en verplichtingen
aeolus = Griekse god van de wind
aequali gradu = in gelijke graad (van bloed- of aanverwantschap)
aequalis,-is = gelijk, van de zelfde leeftijd
aequipagie = uitrusting
aequiperen = uitrusten, uitreien
aequipollent = gelijkmachtig, even veel uitwerkende
aequiteyt = billijkheid
aequivalent = gelijkwaardig
aequivaleren = gelijk gelden, evenwaardig zijn
aequivocatie = woordspeling, gelijknamigheid, dubbelzinnigheid
aequum = recht, billijk
aequus = gelijk, rechtvaardig
aerarius = rentmeester
aerarius faber = kopersmid
aerarius veteramentarius = ketelmaker
aerchlisticheit = bedrog
aernum = Arnhem
aert = aarde
aertgat = landweg, weg uitsluitend bestemd voor toegang tot het bouwland
aertlant = bouwland
aertmate = graanmaat, 1 aertmate = 3,677 decaliter
aesluyden = makers en verzorgers van het aas
aessen = dienst, diensttijd
aestas = zomer
aestatis = zie aestas
aestimare = schatten
aestimeren = waarderen, schatten, waardig achten
aestivus = van de zomer
aestuare heet zijn
aet. = afk. aetatis, in de leeftijd van...
aetas = leeftijd, in ouderdom van
aetatis (suæ) = in (op) de leeftijd van...
aetatis annorum = in de leeftijd van...jaren
aetatis dierum = in de leeftijd van...dagen
aetatis hebdomadarum = in de leeftijd van...weken
aetatis horarum = in de leeftijd van...uren
aetatis mensium = in de leeftijd van...maanden
aetatis provectae = op gevorderde leeftijd
aetatis septimanarum = in de leeftijd van...weken
aeternitas = eeuwigheid
aeternitatatis = zie aeternitas
aeternus = eeuwig
aeu de la reine = reukwater
aevum = leeftijd, tijd
aextermijn = sterrenwichelaar
afbegeren = vergen, vorderen
afbernen = afbranden
afbesegelen (iet) = door een bezegelde akte afstand doen aan een recht
afbieden = afroepen, afkondigen
afboedelen = iemand zijn rechthebbende deel uit de boedel uitkeren
afbrant = verwoesting na brand
afbreker = iemand met geweld of list iets afnemen
afbroecken = een stukland afpalen, opmeten
afcnopen = afhandig maken, afnemen afsnijden
afcoemste = zie afcomste
afcoepen (iet) = aflossen
afcomelinc = nakomeling
afcomer = afstammeling
afcomste = afstamming
afcopen = vrijkopen, door afkopen vrijstellen
afdagen = dagvaarden ter zuivering of ontlasten van een met rente bezwaard goed
afdak = soort schuur
afdanken = eervol ontslaan
afdeelen = ontkennen
afdelen = kwijtschelden
afdoen (iet) = betalen, voldoen
afdoeningen = soort rekenkamer
afdrijf = (doen) werkzaamheden verrichten buiten de stadsmuren of plaats bijvoorbeeld zijn = weilanden of akkers buiten de gemeente hebben
afdrupen = stilletjes zich verwijderen
afeigenen = iets aan iemand ontnemen bij gerechtelijk vonnis
afeischen = rechten van iemand vorderen of hem opleggen
afetten = afgrazen
aff = te nemen over te nemen
affabele = goed om aan te spreken
affairen = handel, koopmanschap, bekommering
affameren = verhongeren
affcleppen = bij klokgelui iets afkondigen
affectatie = najagen, gretigheid
affecteren = behartigen, najagen, zeer begeren
affectie = genegenheid, hartstocht, toe neiging begeerte
affectioneren = toe neigen, beminnen
afferbott = schuld(in)vordering
affere = brengen, aanvoeren, ik heb gebracht
affes = afk. affaires, zaak, aangelegenheid, kwestie
affgaende = aftredende
affirmacie = iemand toezeggen achter de zaak te blijven staan
affirmatie = rechtsgeldige verklaring, bekrachtigen, bevestiging, betuiging, bevestigen = verzekeringen
affirmeren = verzekeren, bevestigen, betuigen, verzekeren van
affkennen = in rechte ontzeggen
affleggen = betalen
afflictie = kwelling, droefenis, hartzeer, lijden, verdriet
affligeren = neerslaan, kwellen
affluëren = toevloeien, overvloeien
affluivigen = overleden
affluxie = toevloeiing
affront = verkortingen, beledigen, hoon, eerroven
affronteren = verkorten, beledigen, verongelijken, honen
affschouwe = het schouwen, goedkeuren van iets dat gemaakt is
afftans = slecht uitziende
afganck = toegang naar een waterloop
afgrift = het afgraven
afhanck = zijbeuk van een kerkgebouw
afhendinge = afpaling van een erf
afhillen = afhouwen, bv door de beul afhakken van een hand
afkerven = afschrijven
afkleppen = bij klokgelui afkondigen
aflijvig = dood
aflijvig = worden (dezer wereld) overlijden
afliviheyt = sterven, overlijden
afluick = afsluiting tussen koor en kruisbeuk in een kerk
afpelsen = afranselen, afrossen
afrude = citroenkruid
afsceiden = laten varen, opgeven
afsceidinge = afpaling van een erf
afscheet = grensscheiding
afscriven (iet) = door het opmaken van een akte afstand doen van een recht
afsetene = noemde men de bedrijver die zijn land in een andere gemeente bewerkte
afsighen = schuin naar beneden lopen
afslaen = weigeren
afslaen (iet) = aftrekken, korten
afslag = mindering (bijvoorbeeld op de hoogte van een bijdrage)
afsliten (enen iet) = iemand bij vonnis het eigendom van iets ontzeggen ook: iemand tot een geldboete veroordelen
afsmijten = om het leven brengen, vermoorden
afstamming = filiatie
afsteekijzer = richtstaaf om de rooilijn af te zetten
afsteeklijn = richtlijn
afsteekpaal = piketpaal, jalon
afstervinge = overlijden
afstrijken = afsnijden, afscheuren van een strook stof
after = achter
afterbaces = zie achterbaecs
afterbliven = wegblijven, niet verschijnen, niet plaats hebben
afterdijc = zie achterdijck
aftererve = achter het huis gelegen erf
aftergelaten = nagelaten, achtergelaten
afterkamer = achterkamer
afterlaeten = nagelaten, achtergelaten
aftermontag = dinsdag
aftersonntag = maandag
afterstede = achterstallige schuld
aftersusterskint = zie achtersusterkint
afterwesen = zie achterwesen
aftich = wettig, rechtmatig
aftinitas = aanverwantschap door huwelijk
afverbot = afkondiging
afverdienen = van iemand te vorderen hebben voor bewezen diensten
afvluchtich = voortvluchtig
afwinnelijck = onteigenen, afnemen
afwinninge = gerechtelijk in bezit nemen, door gerechtelijke uitspraak weer in zijn bezit krijgen van een goed
agaso = ezeldrijver, stalknecht
agasonis = zie agaso
âgé = ouderdom, leeftijd, de jaren
âgé de ... ans = oud ... jaar
agenda = lijst van inkomen, uitgaande stukken meestal voorzien van een doorlopende nummering
agent = die voor iemand, iets uit te voeren aangesteld is, hof afgezant, zaakvoerder
agent municipal = beambte, ambtenaar
ager = akker
ager gandavensis = Sas van Gent
agere = doen , handelen, handel drijven
ageren = doen, verhandelen, in rechten handelen, dingtaal voeren
agger = dijk, wal
aggeris = zie ager
aggravatie = verzwaringen
aggraveren = overladen, verzwaren
aggreatie = behagen, toestemming
aggrediëren = aanvallen, aangaan, toetreden
aggreëren = behagen, toestemmen
aggresseren = aanvatten, aanvallen, invaren
aghste = achtste
aghter = achter
aghtinge = aandacht besteden aan
agieren = betogen, met woorden iets duidelijk maken
agil = snel, behendig
agitator = ezeldrijver, volksmenner, onruststoker
agittarius = hand- of voetboogmaker
agnaat = zie agnatus
agnaetinis = zie agnaetio
agnaetio = bloedverwantschap van vaderskant
agnat = bloedverwant van vaderszijde
agnaten = afstammelingen in mannelijke lijn
agnatus = naaste bloedverwant van vaderszijde
agnetentag = heilige agnes (21 januari)
agnitio = erkenning
agnitis = zie agnitio
agnomen = bijnaam
agnomiis = zie agnomen
agnosce(e)ren = erkennen
agnoscere = (kind) erkennen
agnovi = zie agnoscere
agnus deo Lam = Gods, beeltenis van een lam dat kruis vast houdt, paaslam
agoen = de doodstrijd, sterfuur
agreeren = consenteren
agressor = aanvaller
agrestis = boer
agri = zie ager
agricola = landbouwer, ook: heiligendag voor de landbouw, meestal 27 februari
agriculteur = landbouwer, boer
agrippina romanorum = Keulen
agrorum custos = veldwachter
agtbaar = achtbare
agtervolgt en nagekomen = nakomen en uitgevoerd worden
agtschleifer = barnsteenslijper
aïeul = grootvader
aïeule = grootmoeder
aïeux = voorouders
aiguillier = naaldenmaker
aiguiseur = slijper
aijsementsghelt = presentiegeld
aîné(e) = eerstgeboren (e), oudste
aischtag = as-woensdag
aitentag = feestdag van agathe (5 februari)
aker = koperen, ijzeren of blikken emmertje bij de waterput of regenton, zinken wateremmer
akker = bouwland
akker = lengtemaat, 1 akker = 7 mtr.
akker = oppervlaktemaat 1 akker = 0,05 ha
aks = strijdbijl
akte = een opgemaakt geschrift dat rechtsgeldig is
akte van weeserije = aanstelling van voogden voor minderjarigen
al of som = geheel of ten dele
alb. = afk. albus, ook: albs.wit, bleek
alba hebdomada = witte week, de week na Pasen
albator = bleker (van beroep)
albatricis = zie albatrix
albatrix = bleekster (van beroep)
albertijn = betaalmiddel, gouden munt genoemd naar Albert, aartshertog van Oostenrijk, in Nederland betaalmiddel van 1598 tot 1611
albertus = gouden munt, ook: albertijn genoemd
albertus rixdaelder = zie albertijn
albicerdo = zeembereider, zeemtouwer
albis (sepultus) = in het wit (begraven)
album amicorum = vriendenboek
album studiosorum = naamlijst van medestudenten aan een bepaalde universiteit, jaargenoten
alcmaria(e) = Alkmaar
alde = vader grootvader
aldenardum = Oudenaerde
aldenmoder = grootmoeder
aldentalven = van ouderdomswegen
aldenvalckenberch = Oud-Valkenburg
alderman = oudste
alias ... alias..., = ook: bekend als ... , bijgenaamd, oftewel
alibi = elders
alicarius = brouwer
aliënabel = wandelbaar, dat vervreemd kan worden
aliënatie = vervreemding
aliëne(e)ren = vervreemden
alienigenus = buitenlander, in den vreemde geboren
alienus = vreemd
alii = sommigen, anderen
aliisque per multis = en anderen krachtens velen
alimentatie = opvoeding, levensonderhoud
alimente(e)ren = voeden, de kost geven
alinck = geheel, gans
aling = geheel, volkomen
alio morbo = aan een andere ziekte
aliquid = een of ander, iemand, iets
aliquot = enige, een aantal
aliunde = van elders
alius = ander
allato nullo impedimento = zonder dat er een beletsel was aangevoerd
allatum = brengen, aanvoeren
allatus = aangebracht
alleensluydende = eensluidend, gelijkluidende
allegare = aanwijzen, afvaardigen
allegatie = aangebrachte, aanwijzing
allege(e)ren = voortbrengen, of in rechten bijbrengen, aanwijzen, in rechte beweren, als bewijs in een proces aanvoeren
allegieren = aanbrengen
alleluia clausum = 9e zondag voor Pasen aller heiligen katholieke gedenkdag (1 november), in de Griekse kerk de 1e zondagna Pinksteren
aller mannen fastnag = 6e zondag voor Pasen aller zielen = katholieke gedenkdag (2 november), of op zondag 3 november
aller zwölfboten tag = dag van de twaalf apostelen, katholieke gedenkdag, 15 juli
alleutier = eigenerfde
alliance = trouwring, huwelijk
alliance en or gouden metekrynck = gouden huwelijk
alliantie = bondgenootschap
allié = (bloed)verwant, familielid
alliëren = verbond maken
alligement = lastenverlichting
alligieren = zich beroepen op, verwijzen naar
alllegatus est pro patre = aangewezen is als vader
allodiaal = niet leenroerig
allodiale = goederen vrije en on-leengoederen, vrijhaven
allodium = vrij eigendom
alloy = muntstof
alluderen = op spelen, het oog op hebben
allusie = inzicht op iets
almanac = jaarboekje. getijdenboekje
almanach = zie almanac
almanag z= ie calendier
almatike = bovenkleed met wijde mouwen
almende = een aandeel in de weiden, bossen en, viswateren
almisse = aalmoes
alostum = Aalst
alse men = recht als men criminele executie doet
alsoo = zo is het, zo besluiten wij...
alster = ekster
altare = altaar
altarista = kapelaan
altbüßer = schoenmaker
altbutzer = zie altbüßer
altehant = terstond, aanstonds
altenteil = lijftocht, beding van levenslange verzorging van degene die een boerengoed enz. overgeeft
alter = andere, tweede
alterà = die de dag daarna
alteratie = verandering, het veranderde
alterceren = betwisten, bedingen
altereren = veranderen, verwisselen
altermutter = overgrootmoeder
alternatijf = verwisseling, van het een om het ander, het een of het ander
altervater = overgrootvader
altflicker = zie altbüßer
altment = afk. aultrement
altmoerken = betaalmiddel van geringe waarde
altmutter = grootmoeder
altoos = als wel
altvater = grootvader, patriarch, stamvader
altvordern = voorvaderen, voorouders
alumna = pleegdochter
alumnum = leerling
alumnus = pleegzoon, student, scholier, zuigeling, pleegzoon, beschermeling
alutarius cerdo = zeemleer bereider, zeemtouwer
alute = van het begin tot het einde
ama = zie aam
amanuensis = schrijver, helper, klerk
amateur = liefhebber
amator = liefhebber, minnares, geliefde
amatrix = zie amator
ambacht = rechtsgebied met lagere rechtspraak onder het gezag van een schout, baljuw of ambachts = heerlijkheid
ambachtsbewaard-ers = het bestuur van de ambachtsheerlijkheid onder de ambachtsheer met
daarnaast nog de schout en het college van schepenen
ambachtsbrief = verklaring dat men zijn vak verstaat en bij een meester in een andere stad langer dan een jaar heeft gewerkt
ambachtsheer = het hoogste feitelijke gezag in een ambachtsheerlijkheid
ambachtslieden = kleine zelfstandigen die hun producten met hun handen en eenvoudige gereedschappen maakten. verkochten uit hun werkplaats / winkel
ambactiator = gezant, ambassadeur
ambages = omwegen, omreden
ambassade = bezending
ambassiator = ambassadeur
ambiëren = ergens na streven, verzoeken, vrijen, begeren
ambiguiteit = dubbelzinnigheid, dubbelduiding
ambiguus = zie: ambiguiteit
ambitie = manie, streven, begeerte, drift, neiging, woede
ambla = Ameland
ambo = beide (n)
ambo hic nati = beiden hier geboren
ambo parochiani (mei) = beiden van deze parochie
ambochtsknaep = handwerksgezel
ambochtsknecht = zie ambochtsknaep
ambochtsyser = gilde stempel
ambochtszegel = ambtszegel, gildenzegel
ambolt = aambeeld
ambtsketen = teken van waardigheid van ambt
ambubaya = badknecht, masseur
amde = afk. amende, (geld)boete, bekeuring
ame = inhoudsmaat voor vloeistoffen, ca 138 ltr.
amel = soort tarwe
amenda = vergoeding
amende = boete, straf
amens = krankzinnig
amentis = zie amens
amer = ijker voor inhoudsmaten voor vloeistoffen
amersade = oppervlaktemaat, 1 amersade = 1/6 gras = 0,066 ha.
ames = niemand
amica = zie amicus
amicabel = vriendelijk
amicables = goede mannen, scheidslieden
amice = vriend, goede vriend, vriendelijk
amicitia = vriendschap, gilde
amicus = verre verwantschap
amiger = wapenhulp, page, edelknecht
amijs = vriend, minnaar
amiragius = admiraal
amireus = zie amiragius
amita = tante, tante aan vaderskant
amita magna = zuster van grootouders aan vaderskant
amita major = zuster van overgrootouders aan vaderskant
amita maxima = zuster van betovergrootouders aan vaderskant
amitini = kind van een zuster
amitini magni = kleinzoon van zuster
amitinus = neef, zoon van amita (=tante)
amitinus magnus = achternicht, kleindochter van amita magna
amitinusa = nicht, dochter van amita (=tante)
amitinusa magnus = neef, zoon van amita (=tante)
amivadi = zie amivadum
amivadum = Amersfoort
ammann = burgemeester
ammasseren = vergaderen
ammeister = gildenmeester
ammelaken = tafellaken
amoliëeren = uitroeien, verdelgen
amortiseeren = het goed in een dode hand stellen, betekend niet overdraagbaar meer
amphibolie = dubbelzinnigheid
amphibologie = een twijfelachtige/ duistere reden
ampl. = afk. amplissimus, hooggeëerde
ample = breed, wijd, ruim
amplecte(e)ren = omhelzen, aannemen
ampli(ë)eren = verbreden, uitbreiden
ampliatie = aanvulling
amplieren = verbreden
amplificatie = de verbredingen
amplissimus = hooggeëerde
amplissimus dominus = hooggeëerde heer
ampul = meestal klein flesje voor fijne olie
ampularius = flessenmaker
amrl = afk. admiraal
amstela = Amstel
amstelodamensis = Amsterdams
amstelodami = te Amsterdam
amstelodamum = Amsterdam
Amsterdamse-voet = lengtemaat, 1 Amsterdamsevoet = 28,3 cm.
an of = (in vraagzin), voor
an niversarium = jaargetijde, jaardag, vaak de herdenkingsdag van een overledene
anachoreta = kluizenaar
anagram = omgekeerde letter volgorde, in Ned. Indië was het gebruikelijk om bij een onecht kind de naam van de vader in anagram te geven
anche = grootvader
ancheria = zie anker
ancilla = dienstmaagd, meisje
anclaghen = aanklagen
ancre = zie anker
ancxtene(e)ren = beangstigen
anderen daghes (des) = de volgende dag
anderlacum = Anderlecht
anderlinck = achterneef
anders worden dan te passe = zieker worden, sterven
andersweer = bloedverwant in de 2e graad, achterneef, kind van een volle neef of nicht
anderwollelaecken = ook anderwol genoemd, lakenstof gemaakt van wol van slechte kwaliteit
andriesgulden = gouden munt of penning met de afbeelding van de apostel Andreas, omstreeks 1420
angelorum festum = feestdag van de engelen, 29 september
angelot = munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 108 stuivers, met beeltenis van aartsengel
angelstok = vishengel
angelus = gebed dat na het luiden van het angelusklokje wordt gelezen, meestal wordt ’s middags bedoeld
angewünschte kinder = geadopteerde kinderen
anglia = Engeland
anglice = in het engels
anglicus = Engels
angulus = hoek
anguste = eng, nauw
anheischig machen = zich verplichten, aanbieden
anhiligen = huwen, trouwen
anilis = bejaard
anima = ziel, persoon, een parochie van ...zielen
animadversie = aanmerking
animadverteeren = waarnemen, bevroeden
animam suo creator reddidit = gaf zijn ziel terug aan zijn schepper
animarum commemoratio = herdenken van de overledenen, 2 november
animeren = moed geven, aansporen
animeus = moedig
anker = inhoudsmaat, 1 anker = 1/4 aam, ca, 37,5 ltr, ook: vismaat ca. 50 kg. soms 30 kg
ankerkruis = beeltenis op een wapenschild in de vorm van een kruis met gespleten uiteinden
annalen = geschiedkundig verslag, in de betreffende periode geschreven, jaarboeken, tijdrekeningen
annalis = een jaar oud
annectereen = aanknopen, aanhechten
année bissextile = schrikkeljaar
annex = toegevoegd, aangehecht, bijgevoegd
annexeren = toevoegen, aanbinden
annexis = met bijbehoren
annexus = verbonden
annicheleren te niet doen
anniculus = slechts een jaar oud
annihileeren = te niet doen
anno = in het jaar
anno aetatis (suae) ... mo = in het, de jaar van hun leven
anno domini = in het jaar van de heer
anno eodem ut supra = in hetzelfde jaar als boven
anno passato = (in) het afgelopen jaar
annonarius = korenhandelaar
annorum = jaren, van ... jaren
annoteeren = aantekenen
annu-(s) (m) = jaar
annuarium = jaarboek
annuatim = jaarlijks
annueeren = toestaan, toewenken
annularius (faber) = maliënkoldermaker
annullatie = vernietiging
annulle(e)ren = vernietigen, te niet doen
annuntiatinis = zie annuntiatio
annuntiatio = maria boodschap, 25 maart
anonima = zie anonimus
anonimus = naamloos
anonymus = zie anonimus
ans = oppervlaktemaat, 1 ans = 1/12 pondemaat = 0.03 ha, ook: ...jaar (oud)
anschaffer = inkoper
ansmeren = moet geven
ante = voor (tijd), tevoren
ante diem pridie = eergisteren
ante merianus = zie ante meridiem
ante meridiem = voormiddag (s)
antea = vroeger, tevoren
antecessis = zie antecessor
antecessor = voorganger, voorouder
antedictus = voornoemd
antenatus = stiefzoon uit eerste huwelijk (meestal is de vader overleden)
antesignarius = sergeant-majoor
anticipatie = voorkoming voor de vervaldag
anticiperen = voorkomen
antidotaal = een verzoek gedaan om te voorkomen dat iemand niet onverhoord bezwaard wordt en alleen op het te kennen geven van partijen
antidotum = tegengift
antiecksnijder = beeldensnijder, ornamentensnijder
antijcdraeyer = kunstdraaier, houtdraaier
antijks = zie antijg
antijq = oud, ouderwets, snaaks
antinumptiale = voorhuwelijkse (voorwaarden)
antipatye = afkeer, weerzin
antiqueren = afschaffen, te niet doen
antiqui = voorouders
antiquus = (zeer) oud
antistes = pastoor
antlaßtag = witte donderdag, donderdag voor Pasen
antlaßwoche = stille week voor Pasen
antwerp = dam, opgeworpen grond tegen het water
antwoord met middelen = een schriftuur van een verweerderwaarin hij verscheidene redenen gebruikt om zijn beweringenwaar te maken en de eisen van de partijen van stuk tot stuk te weerleggen
anus = oude vrouw
anusus = zie anus
ao, (met boven treepje) = anno, in het jaar
ao1568 = afk. anno, in het jaar 1568
ap = afk. apres, na
apart = afgezonderd
apeert = onbeschaamd
apehesje = kinderkleding, ook: apenrokje
apelle(e)ren = noemen, in beroep gaan
apelleren = zie appellare
apengeter = kopergieter
apengießer = zie apengeter
apiarius = imker
apliq = afk. apostolique, apostolisch
apocha = kwitantie, kwijtscheldingbrief, handschrift
apocryph = verborgen, twijfelachtig, ongeregeld
apointieren = beredeneren
apoplexia = beroerte
apostaat = zie apostaet
apostaet = rebel, tegen spreker, afvallige, verloochenaar (niet willen kennen)
apostel = bode
apostille = beroepsbrief, kanttekening, naschrift, aanbeveling toegevoegd aan een petitie of memorie, vaak in de marge geschreven = apostille op de kantstrook getekende bescheid, en uiting op het verzoek
apostilleren = op de kantstrook aantekenen
apostolicus = pauselijk
apotecarijs = zie apothicaire
apothecarius = zie apothicaire
apothicaire = apotheker
appaiseren = bevredigen
apparent = waarschijnlijk, schijnbaarlijk, mogelijk, naar het schijnt
apparenté = aangetrouwd
apparentie = schijnbaarheid
apparitio domini = verheerlijking van de heer, 6 januari
apparitor = opzichter
appatissement = schatting, geldheffing
appeleerder = voorman bij de kerkenbouw
appeleren = aan roepen, te weten, een of meerdere getuigen
appelkruis = heraldisch figuur, bolkruis
appellare = noemen, in beroep gaan
appellatur = wordt genoemd, heet
appelleren = weerroepen, herkennen, herverzoeken
appelton = geijkte ton, vat voor meten van hoeveelheid appels
appendere = ophangen aan
appendix = aanhangsel, toevoegsel
appensement = dag van (het) beraad
appertinentiae = toebehoren, wat er bij hoort
applauderen = prijzen, toejuichen
applicatie = toepassing
applicatie = (bij) in aansluiting, vervolgens
appliceert = opleggen, aanlegen, zich sterk voor maken
appliceren = toepassen, ten propoosten (onderwerp van gesprek) brengen
applikieren = toevoegen
appoinctement = beslechting, uiting
appoincteren = bestemmen, iemand ergens bescheiden (ontbieden)
appointement = schikking in rechte, beschikking, vaak in de kantlijn vermelde beschikking op het verzoek
appointeren = beslissen, beschikken
apprehendatie = gevangenneming
apprehenderen = gevangen nemen, vrezen, duchten, in hechtenis, vast houden, vangen, aantasten
apprehensie = bevatting, begrijpen, hafte, hechtenis
apprehensio(nis) = gevangenneming
approbare = goedkeuren
approbatie = goedkeuring (door de overheid), bestemming, gestading
approbatio(nis) = goedkeuring
approbeerde = goedkeuren
approberen = goedkeuren, van waarden houden, toestaan, gestaden, betogen
approberen = zie approbare
approcheren = naderen, benaderen
appropriëren = zich toe-eigenen, zich toeschrijven, toekennen
appt = afk. appointement, salaris, bezoldiging, traktement
aprenderen = arresteren
aprës quíl a été donne lecture du présent acte de décës aux coparans à signé = na het voorlezen van de acte van overlijden aan de aanwezigen hebben zij met ons ondertekend
apricator = bleker
aprilis = april, van april
aprovechiëren = zich zich bevoordelen
apt = nut, bekwaam
apud = bij, in ... meestal gevolgd door plaatsnaam, voor
apud acta = voor ’t gerechte, wettelijk, bij volmacht
aqæductus = sloot, waterloop
aqua = water
aquensis = van Aken
aquilex = bronmeester
aquis granum = Aken
aquiten = bekende
ar(o)l(a)unum = Arlon
ara = afk. algemeen rijksarchief
arabilis = ploegbaar
arabilis terra = beploegbaar, bebouwbaar land
arator = landbouwer, landman
aratrorum faber = ploegenmaker
aratrum = ploeg
arausio = Orange (Frankrijk)
arbalista = schutter met slinger
arbeid = barensweeën, baring, moeite, ook: barensnood
arbiter = gekozen rechter, bemiddelaar
arbiters = scheidslieden, middelaars, goedemannen
archebisschop = zie archevêqué
archevêqué = aartsbisschop
archichancelier = aartskanselier
archichater = geneesheer, lijfarts
archidiaconus = aartsdiaken
archiduc = zie archidux
archiducem = zie archidux
archiduchesse = aartshertogin
archidux = aartshertog
archieffonds = een in dezelfde archiefbewaarplaats berustende groep gelijksoortige en/of verwante archieven
archiepiscopus = aartsbisschop
archigenes = geneesheer, lijfarts
archipincernarius = opperschenker
architrclinus = rentmeester
archivalium = archiefstukken
archvermoen = achterdocht
arckebouseeren = schieten met vuurroeren
arcketike = jicht
arcolarius = schrijnwerker
arcuarius = bogenmaker, arm- en voetboogmaker
arcularius = schrijnwerker
ardivicum = Harderwijk
area = erf, hofstede
arebeyer = arbeider, los werkman, pakkendrager
aremborst = zie armborst
aren = hun
arenaci = zie arenacum
arenacum = Arnhem, te Arnhem
arestant = beslaglegger
arfpacht = erfpacht
arg ende list (sonder) = zie argelist
argelist (sonder) = (sonder) zonder arg ende list, te goeder trouw, zonder kwade opzet
argentarius = bankier, wisselaar
argentarius faber = zilversmid
argentorati = zie argentoratum
argentoratum = Straatsburg, te Straatsburg
argentum = zilver
argheid = ondeugd, slimme streek
arguatie = beknibbeling, twist-propoost (twist gesprek)
argueren = twistredenen
aricheyd = zie argheid
ariet fieff = land toebehorend aan een leen, achterleen
arithmetijcke = de kosten van tellen
arkeltoren = hangtorentje op een hoek van twee gevels
arm = wandkandelaar
arma(orum) = wapenen
armarium = arsenaal
armborst = handboog, niet draagbare grote boog
armborstier = boogschutter
armbosse = armenfonds
armbruster = handboogmaker
armelijnen = hermelijnen
armenproviso(o)r = lid en/of bestuurder van het armenbestuur of armenfonds
armgout = gouden armband
armiductor = schermmeester, vechtmeester
armiger = schildknaap
armijn bontwerk, hermelijnen
armille = armband
armkind = kind op de arm ten graven gedragen, tot ca. 1 jaar oud
armmeester = persoon belast met de armenzorg
armonie = zoet geluid
armonizeren = zoet geluid maken
armozijde = zie armozijn
armozijn = dunne zijde- of katoenachtige stof, veelal als voering gebruikt, soort tafzijde, taf
aromatopola = kruiden-, specerijhandelaar
arpen = lengtemaat
arr = afk. arrerage, lijfrente uitkering
arra = wellekom geld, godspenning
arrable = uit zijn verhouding getrokken, wat er niet toe doet
arrement = gedinggrond, het fundament waar het proces op gegrond is
arrepitius = bezeten
arrest = beslag, besluit, bezetting, bekommering, op iemands persoon, of tegoed, ook: het gewijsde en de besluiten van den rechter
arrest = wijsen, (by) uiterlijke recht doen, zonder dat men daar van vorder, of in hoger beroepen mag
arrestadia = achterstallige betalingen, beslagen
arrestant= vordering, arrestant, hij die beslag laat leggen
arrestbrake = ontvluchten, ontvreemden van in beslag
genomen goederen, uitbreken uit de cel
arreste = aanhouding, beslaglegging op goederen
arreste(e)ren = vast houden, in verzekering en bedwang
houden, bezetten, bekommeren, beslaan, benauwen, bedwingen, ingevolge een bevelschrift beslag laten leggen
arrestpenninck = handgeld
arrier = achteruit
arrière-grand-mère overgrootmoeder
arrière-grand-oncle broer van de overgrootvader of overgrootmoeder, vader van de oudoom of oudtante
arrière-grand-père = overgrootvader
arrière-grand-tante = zuster van de overgrootvader of overgrootmoeder, moeder van de oudoom of oudtante
arrière-neveu = achterneef
arrière-nièce = achternicht
arrière-petit-fils = achterkleinzoon
arrière-petit-neveu = achter-achter neef
arrière-petite-fille = achterkleindochter
arrière-petite-nièce = achter -achter nicht
arrière-vassal = achter leenman
arrière-vieillesse = zeer hoge ouderdom
arriveren = aan land komen
arrondissement communal = arrondissement van de gemeente
arsate = heelmeester
arsater = heelkunde
arsaterie = zie arsate
art = afk. article, artikel, opstel, verhandeling
art noch ergien = zonder bedrog of arglist
articulo mortus (is) = op het moment van sterven
articulus = moment, artikel, punt
artifex = ambachtsman, handwerksman
artifex loricarius = riemenmaker
artifex organorum = orgelmaker, orgelbouwer
artifice = kunsthandel
artificie = gekunsteld, onnatuurlijk, kunst
artificieel = kunstig, gekunsteld, kunstmatig
artl = afk. artillerie, geschut
artsene = artsenij
ascat = scheldwoord voor een (jonge) vrouw, slordige meid, luie vrouw
ascedent = dat wat opklimt of oprijst
ascendens = voorgaand, opgaand, opklimmend
ascendenten = voorouders, de ouders, hun ouders
ascenderen = opklimmen
ascensio domini = hemelvaart des heren, 2e donderdag voor Pinksteren
ascentie = een opstijging
aschermittwoch = woensdag in de 7e week voor Pasen
asem = adem
asichdoem(sch) = rechtspraak volgens het Aasdomrecht, vooral in Friese omgeving
asimuleren = veinzen
asnapium = Gennep
aspera = Asperen
aspiciens a longe = 1e advent
assator = kok, kok van de gaarkeuken
asschevyster = luiwammes
assecteren = navolgen, bejagen (streven naar)
asselijk = askleur
assequeren = bekomen, verkrijgen, vervolgen
asserens se nominari = die beweert te heten
asserere = beweren, bekennen
assereren = verzekeren
assertio = verklaring
assertione matris = volgens de verklaring van de moeder
assertionis = zie assertio
assertum = zie asserere
asserui = zie asserere
asseruit = heeft bekend
asserveren = behoeden, bewaren
assesseur = bijgevoegde, bijzitter
assessor = staat iemand terzijde, toegevoegd lid van het bestuur of moderamen
assidué = vlijtig
assiette = grondslag, grondslag voor de belasting
assigieren = belegeren
assignare = toewijzen, aanwijzen, machtigen
assignat = hij (zij) wijst aan
assignatie = schriftelijke opdracht tot betaling van een geldsom aan een derde, wissel
assigneert = bewijst
assigneren = toeschrijven aan
assinatus = gemachtigde
assindria = Essen (Duitsland)
assise = belasting, accijns, ook: het rechtsgebied/ ban waarin de assisen geldig waren
assisia = consumptiebelasting, onkosten bij openbare verkoping
associëren = vergezelschappen, met elkander verenigen
assopiëren = stillen, in slaap wiegen, sussen
assumeeren = aanvaarden, aanstellen
assumpti mariæ = Maria te hemelopneming, 15 augustus
assumptie = benoeming, aanneming, opnemen
assumptinis = zie assumpti mariæ
assumtie = bijneming, aanneming, toeneming
assureren = verzekeren
ast is = zo is het is
astans = zie astantes
astantes = de aanwezigen
astantibus = aan de aanwezige
astare = erbij staan, erbij zijn, aanwezig zijn
asteriet = opaal
asthma = astma
asthmate = door asthma
asthmaticus = astmalijder
astringe(e)ren = prangen, toeprangen, te samen dwingen
astronomische tekens aanduiding om kleuren in heraldiek aan te geven Zon = goud, Mars = rood, Jupiter = blauw, Venus = groen, Saturnus = zwart, Mercurius = purper
astructie = bewering
astrueren = opbouwen, aanbouwen, aantimmeren, tot een fundament stellen
asverwig = askleurig
aswoensdag = zie aschermittwoch
asyl = vrijplaats, schuilplaats
atache = aanhangsel, is een schriftelijk consent op ’t gene gedaan is, dat men aan enige stukken hangt, of daar bij voegt
atamita = zuster van oud-betovergrootvader
atavia = oud-betovergrootmoeder
atavunculus = broer van oud-betovergrootmoeder
atavus = oud-betovergrootvader
atelier = werkplaats
aterling = bastaard, uit ontucht ontstaan kind
athée = godloochenaar, ongelovige
atheist = god-vergeter, god-verlogener, godverzaker
atheïst(isch) = zie athée
atmatertera = zuster van oud-betovergrootmoeder
atnepos = zie atnepos
atnepotis = kleinzoon van achterkleinkind
atneptis = kleindochter van achterkleinkind
atpatruus = broer van oud-betovergrootvader
atque en âtre = haard, stookplaats
atrebatum = Arras (Frankrijk)
atribueren = zich doen mengen in een zaak
atroce = gruwelijk
att = afk. attestatie, attest, getuigschrift, verklaring, bewijs
attaché = geboeid, (vast)gebonden (aan)
attactum = bereiken
attaque = aanranding, ook: aanval, bestorming, uitval, overval
attaque à main armée = gewapende overval, roofoverval
attaque(e)ren = aanranden, aangrijpen, aanvallen
attediose = met vijandige bedoelingen
atteindre = bereiken, halen, komen
atteindre (55 ans) = (55 jaar) worden
attenant = aangrenzend, belenden
attenderen = aanvallen
attent = toehorend
attentaat = onderwind, bestaan tegen verbod
attentaten = feitelijkheden tegen het verbod van een rechter
attente = met aandacht
attente(e)ren = beproeven, onderstaan, ondervinden, ondergaan
attentie = toeluistering, aandachtig aanhoren
atterminatie = verlenging, uitstel
atterminatiebrieven = brieven van uitstel, om voor een zekeren tijd van zijn schuldenaars niet overvallen te worden
attermineeren = uitstellen
attestand = getuige
attestari = bevestigen, getuigen
attestatie = getuigschrift van lidmaatschap, verklaring, getuigenis
attestatio de morte = bewijsschrift van overlijden
attestatio de vita = bewijsschrift van leven
attesteren = getuigen, verklaren
attestor = betuigen
attinentia = aanhorigheid
attinentiae = toebehoren, aanhorigheden
attinentiarum = zie attinentiae
attingi = bereiken
attrape nigaud = boerenbedrog
attraperen = betrappen, achterhalen
attribuëren = toeschikken, toevoegen, toe-eigenen
attuli = brengen, aanvoeren, ik heb gebracht
au delà = het hiernamaals
aubépine = meidoorn, haagdoorn
auberge = herberg
aubergiste = herbergier
aucellator = valkennier
aucellatoris = zie valkennier
aucte = afk. autorite, gezag autoriteit, macht
auctionator = handelaar, die goederen veilt
auctor delicti = bedrijver van een misdaad
auctor gentis = stamvader van een familie
auctor(-is) = diegene die iets heeft veroorzaakt, rechtsvoorganger
auctoris = zie auctor
auctoriseren = machtigen, erkennen
aud = afk. audit, accountantsonderzoek, revisor
audience = (rechts)zitting
auditie = aanhoren, controleren
auditor = toehoorder, scholier, student
auditoris = zie auditor
audivit dominus = vrijdag en zaterdag na Aswoensdag
auermacher = uurwerkmaker
aues = afk. autres, ander
auffahrt = hemelvaart
aufgebote = huwelijksaankondiging, ondertrouw
aufugeren = ontvlieden, doorgaan, weglopen
aufwatter = kelner, opdiener
auge = trog, voe(de)rbak, drinkbak
augmenteren = vermeerderen
augst = augustus
augusta trevirorum = Trier
augusti = van augustus
augustijn = lengtemaat, 1 augustijn = ca 4,5 mm
augustin = kloosterling van de orde der Augustijnen, Augustijn, Augustines
augustus = 8e maand
aujour d’ hui = vandaag, heden, nu, heden ten dage
aula = hof
aulacum = tapijt
aulaeorum opifex = tapijtwerker
aulicus = van het hof, hoveling
aulmousnir = iemand die aalmoezen geeft of verdeeld
aumône = aalmoes, milde gave
aumônière = gordelbeursje
auré = gouddruppels
aurelia = Orléans (Frankrijk)
aureliae = te Orléans (Frankrijk)
aurifaber = goud- en zilversmid
aurifex = zie aurifaber
aurifodinarius = goudgraver
auriga = voerman
aurore = dageraad, morgenstond, morgenrood, oranjegeel, goudgeel
ausgehender monat = de tweede de helft van de maand
ausgeher = bode, voorbode
auspice = op gezag van
australis = zuidelijk
auszahler = betaalmeester
autaer = altaar
autem = echter
autentijkelijk = naar waarheid
authentijcq = bekrachtigt, geloofwaardig, het eerste ontwerp
authentique = rechtsgeldig
authentiquement = zie authentique
authentiseren = bekrachtigen, krachtig maken
authorisatie = machtiging, toestemming, bekrachtiging, last, volmacht
authoriseren = machtig maken, gezag geven
authuer = maker van een geschrift
autment = afk. autrement, anders, niet erg
autographum = eigenhandig vervaardigd stuk, dus geen kopie of afschrift, grondschrift, eigenschrift, grondtekst (die later vertaald is)
automne = herfst
autre part = aan de andere zijde
auts = afk. autres, anderen
autumnalis = van de herfst
autumnus = herfst
auxilie = hulp
av. = afk. avant, voor
av. J. C. = afk. avant Jésus Christ , datum, ... voor Jezus Christus
ava = grootmoeder
avagaar = handboor met knop aan bovenzijde
avancement = vordering, bevordering
avanceren = vorderen, bevorderen
avant l’ aurore = voor dag en dauw
avantage = voordeel
avec la promesse de mariage = met de belofte dan te trouwen
avenant = evenredigheid
avent = oven
aver = om, over
avergegeven = gerechtelijk overgegeven
averghegheven = overeengekomen
averoud = overoud
avers = afkering, tegenpartij
averse = regenbui, stortbui, plensbui
averse orageuse = onweersbui
averseeren = tegenstreven,tegenstaan
avetronc = onecht kind
aveu = bekentenis, erkenning, het bekennen, ook: toestemming, medeweten
aveugler = blind maken
aveux = zie aveu
avi = grootouders
avia = zie ava
avia = zie avi
avitus = van grootvader, voorvaderlijk
avoceren = afstemmen, ontraden
avoine = haver
avond = de dag vóór het feest. bv de korstavond is 24 december
avondbedinge = avondgebed
avondmaaltje = kerkboek speciaal voor het avondgebed
avont = vanavond
avontclocke = tijdstip waarop allerlei verbodsbepalingen in werking treden, ook: wanneer de stadspoort gesloten werd
avontlicht = poortklok
avontuir = geval
avousen = op iemand gezondheid drinken
avril = april
avuncula = tante van moederszijde
avunculus = oom van moederszijde of zwager der zuster
avunculus magnus = broer van grootouder aan moederszijde
avunculus maior = broer van overgrootouder aan moederszijde
avunculus maximus = broer van betovergrootouder aan moederszijde
avus = grootvader
avus plur avi = grootvader, grootouders, voorouders
avys = waarschuwing, advies
aweit = wachtpost, wacht, schildwacht, nachtwake
ax(el)el = Axel
axioma = een gemene regel
ayer = eierenhandelaar
ayeul = grootvader
az. = afk. azuur, in heraldiek de kleur blauw ook lazuur genoemd, vaak ook als bl. afgekort
azen = voeden, voldoen
azur = azuur