Genealogische woorden beginnend met E
E
e = afk. (met bovenliggende streep)est, hij/ zij is
e = afk. est, hij/zij is
e = afk. uit, afkomstig van de plaats ...
e vivis abiit = overleed, uit de levenden gegaan door overlijden
e vivis discessit = overleed, uit de levenden (uit elkaar gegaan) door overlijden
e vivis excessit = overleed, weggegaan uit de levenden door overlijden
e vivis migravitt = overleed, uit de levenden weggegaan naar het hiernamaals door overlijden
e vivis obiit = overleed, uit de levenden weggegaan door overlijden
e.o. = afk. ex officio, van ambtswege, uit hoofde van zijn functie
eadem = afk. op dezelfde (bijvoorbeeld dag)
eatenus = afk. tot nu toe
eau de la reine = reukwater
ebdem anno = in hetzelfde jaar
ebdem = die op dezelfde dag
ebdem instanti = op hetzelfde ogenblik
ebenburt = zie ebenbürtigkeit
ebenbürtigkeit = van gelijke afkomst, gelijkwaardig
ébéniste = meubelmaker, schrijnwerker
Eboracum = York
ebreken = echtbreken
ebursator = betaalmeester
Ec = afk. Ecuyer, jonkheer
ecce deus adjuva me = 8e zondag na drie-eenheid
eccel = dier bloedzuiger
ecclesiae sacramentis munita = voorzien van de kerkelijke sacramenten
ecclesiastes = zie ecclesiastis
ecclesiasticus = predikant
ecclesiastis = geestelijke, prediker
ecclesiatiyq = kerkelijk, geestelijk
ecclesiæ = kerk
ecclesiæ denuntiatio = kerkelijke huwelijksaankondiging
ecclesiæ minister = dienaar van de kerk, predikant
ecclesie = kerk, gemeente
ecclia = afk. ecclesia, kerk
échafaud = schavot, maar ook onthoofding
écharper = doodslaan
echdis = hagedis
échevin = schepen, wethouder
echte = begeven, hebbende (ten) is nu getrouwd met
echte verwect (in) = tijdens het huwelijk verwekt
echte-brief = verklaring van geen huwelijksbeletsels, voor een in het buitenland in het huwelijk tredende persoon
echtehuysvrouwe = echtgenote
echtelieden = echtpaar
echtelijc = huwelijk, wettig
echtelike = in huwelijk
echteloos = niet door een wettig huwelijk verbonden, in zonde levend
echteman = echtgenoot
echter = vogelvrijverklaarde, uitgebannen, verbannen
echtewijf = huisvrouw, echtgenote
echtkint = wettig kind
echtschap = huwelijk, echtgenoot van, echtgenote van, ook: huwelijk, verbonden in de echt
eclips = een gebrek
eclipseren = verduistert worden
écu = wapenschild, Franse daalder, ook: borstschild
écusson = uithangbord
écuyer = jonkheer maar ook schildknaap
ede(e)ren = uitgeven, openbaren
edelkint = wettig kind
edelling = edelman
edende = eed afleggen
edentarius = tandenbreker, tandarts
edercauwen = overpeinzen
edere = uiten, uitgeven (bijvoorbeeld van een boek)
edert = ieder
edict = gebod
edicto = openlijk bekend maken
edidi = zie edere
edieren = uitgeven, uitvaardigen
edifficie = een gesticht
edingen = eed afnemen
édit = bevelschrift
editie = uitgeven
editum = zie edere
ee = huwelijk
Ee. = afk. op huw. akte, echtgenote van
eechout = eikenhout
eeden = beëdigen
eegde = landbouwwerktuig, eg
eek = azijn, narigheden, eiken
eelleman = goede man, beste vriend
eelling = edelman
eelmaker = zeemleerbereider
eeltjes = netjes, edel
eenemae (t’) - te (n) enen male
eenen = ene, iemand
eengeboren = enig kind
eenigsints = enigszins
eenlope = ongehuwd
eenluftich = zie eenlope
eenmaal = ten slotte
eenre = ten eenen (..., ten andere zijde)
eensater = kluizenaar
eensedele = zie eensater
eensjes = een keer
eenveerdich = gelijk, bijvoorbeeld met de zelfde straf te bestraffen
eenwinter = eenjarig
eerbarich = fatsoenlijk
eerdtwenne = zie eertwinner
eerland = ploegland, bouwland
eerschap = huwelijk
eerstboortich = eerstgeborene
eerstcoops = uit de eerste hand
eerstgeborenschap = de rechten verbonden aan het eerstgeborene zijn
eertwinner = landbouwer, boer
eervarejaar = voor verleden jaar, twee jaar geleden
eerverjaer = het jaar voor verleden jaar
eerwerc = koperwerk
eesetter = wetgever
eestaet = gehuwd, getrouwd
eestand = huwelijk
eestre = fruitbomen en heestertuin
eetbrokich = meinedig
eetspel. = eed formulier, ambt waarbij men de eed moet afleggen
eetwerer = gezworenen
eeussel = omheinde droge zomerwei
eewas = bij hoge waterstand onderlopend weiland / gebied
eewichlijck ende erfflijck = eeuwigdurend en vererfbaar
effect het gene = volbracht, ofte uitgevoerd is ook: volmaaktheid
effect sorteren = stand grijpen, tot stand komen, de beoogde uitwerking hebben
effecten = geldswaardige papieren
effective = metterdaad
effectuëren = te weeg brengen, uitwerken, uitvoeren
effenaer = weegschaal, bascule
effenare = scheidsrechter die een zaak, in den minne schikt, ook: een bepaalt type weefgetouw, ook: weegschaal
effenbaars = avegaar, lange boor
effestucando resignare = door middel van de ’halm’ afstand doen
efficacie = kracht, werking
effigie = afbeelding, nabootsing, gelijkenis, beeld
effracte = inbreken
effugie = uitvlucht
eft = afk. enfant, kind
egaelijk = gelijk
egaleren = gelijk maken, evenaren, gelijk zijn
egayeeren = opvrolijken
egde = partij in een rechtzaak
egeen = niets
egel = bloedzuiger
egge = zie eegde, ook: grens, ook: heraldiek teken, rechtopstaande eg
eggich = wrang
eghte = staat bevestigt gehuwd
egli = afk. église, kerk
eglise = kerk
ego = ik
égorgeur = moordenaar, moordenares
égorgeuse = zie égorgeur
egredieren = uitgaan
egsteen = hoeksteen
egtel = echtelieden
egteluiden = echtlieden, gehuwden, echtpaar
egyptien = zigeuner, heiden
ehel = afk. eheluyden, echtpaar
eheluyde = echtpaar, echtgenoten
eherenfeste = eerwaardige
ehevrouw = echtgenote
ei = aan haar, eraan, zij (meervoud)
eichs = elk
eidam = schoonzoon
eideshelfer = gezworene
eigendommen in rechte = het in eigendom krijgen, in eigendom overdragen
eigendommer = eigenaar
eigenerfde = zie eigenervet
eigenerfden = die een minimum stukgrond bezit
eigenervet = een eigen erf hebben
eigenman = lijfeigenen
eighen = eigendom
eijgehen hantmerck = handtekening, merkteken onder akten
eijgen ende bruijckt = eigenaar en gebruiker
eijnsel = zie ensel
eik = heraldiek teken, rechtopstaande boom met meestal vergroot blad en eikels
eikel = heraldiek teken, vrucht van eik , weergegeven met dop en steel
Eindovia = Eindhoven
einhelich = eensgezind
einlasser = deurwachter, portier
einlegger = inlegger, kuiper
eins = oppervlaktemaat, 1 eins = 0,03 ha.
einsäckler = ontvanger
einspänner = stalknecht
einze = zie eins
eischere = eiser in een rechtzaak
eischtag = Aswoensdag
eisengräber = stempelsnijder
eisenhuter = helmmaker
eisenmeister = gevangenbewaarder
eius = zijn, van hem, van haar, ervan
eius loco = in diens plaats
eiusdem = van dezelfde (maand)
ejusdem = zie eiusdem
ekelen = eikenbomen
eken boekcas = eiken boekenkast
EL = afk. Evangelisch Luthers
el = lengtemaat, 1 el = ca. 70 cm., oorspronkelijk de lengte van de onderarm
elacideren = verlichten, verklaren
elapsus = afgelopen
elboreren = uitwerken, bearbeiden
elcman = iedereen
elcx in haer regardt = ieder voor zich
elderboom = els
eldir fatir(-mudir) = grootvader, (-moeder)
electeurspenning = munt
electie = verkiezing, verkiezingen
electrum = geelkoper
electuer = keurvorst
elegant = uitgesproken mooie...
elegantie = aardigheid, fraaiigheid schoonheid
elegie = treurklacht
elemal = zie eleman
eleman = beste kerel
elemosyna = aalmoes
elenbaas = zie eleman
elevare = grootbrengen
elevatie = verheffing
elevatio crucis = kruis verheffing, 14 september
éleveur = veehouder
éleveuse = veehoudster
elewekse = vervloekte
elft = elf, ook boze geest
elftausend jungfrauen = elfduizend maagden, 21 oktober
elftwinninghe = leen waarvan de helft van de vruchten aan de leenheer, de andere helft aan de leenman toekwam
elhorn = vlierboom
elide(e)ren = uitvegen, uitdrijven
elige(e)ren = verkiezen, uitkiezen
elle = zie el
ellemate = vastgestelde maat van één el
ellendelike = op een gruwelijke wijze
ellendicheit = ballingschap, verbannen
elne = de onderarm als maat voor een el
eloce(e)ren = verhuren, te huur laten gaan
elocutie = uitspraak
elogie = eerspraak
eloquent = welsprekende, redenaar
eloquentie = welsprekendheid
elpenbeen = ivoor
elsate = elzenhout
else = elzenboom
elsenaar = schoenmakersgezel
elsene = els, priem
elst = zie elsene
eltkens = inhoudsmaat voor graan = ca. 1,35 ltr.
elucidatie = verlichting, verklaring, opheldering
elucideren = verlichten, verklaren
elude(e)ren = bespotten, uitstrijken, ontsnappen
elx = elk
em. = afk. van emeritus. na volbrachte dienst ontslagen
emancipatie = handlichting
emanciperen = vrijmaken, zijn eigen meester maken, gelijk een vader zijn zoon doet
emane(e)ren = uitgaan, uitkomen, uitvloeien
embaumeur = lijken balsemer
Embdae = Emden
embuscade = lage, laaglegging
emende(e)ren = verbeteren
emeritus = na volbrachte dienst ontslagen
emibie = afvaardiging, uitzending
eminent = openbaar, helder
emisit spiritum = gaf de geest
emissie = afvaardiging, uitzending
emissio = pestepidemie
emissio (secunda) = (tweede) druk
emissus = uitgezonden
emit = koop, koopt
emittere = uitgeven
emmer = inhoudsmaat, 1 emmer = 1/4 vat, = 1/5 aam = ca. 30 ltr., ook: Amsterdamse emmer = 2 gang = ca. 14,7 ltr. ook: In Groningen en Drente oppervlaktemaat, 1 emmer = 1/6 gras
= 0,066 ha.
emoliëren = verzachten
emologe(e)ren = voor goed achten, voor goed kennen
emolument = genot, gewin, profijt, bate
empeschement = verhindering, beletsel
empescheren = verhinderen, beletten
empfängnis = Maria Maria ’s onbevlekte ontvangenis, 8 december
emphasis = bij zijn, nadruk
emphitheusis = erfpachtrecht
employ = besteding, aanlegging, bezigheid, aanwending
employeren = besteden, aanleggen, bezigen, aanwenden
employeur = verwerker
empoisonneuse = gifmengster
emprisonner = gevangen zetten
emptie = mee omgaan
emptor bladorum = korenkoper
emptor(is) = (in)koper
emser gulden = munt 17e-18e eeuw , gelijk aan 24 stuivers
Emster = Amstel
emulatie = navolging, onderdanig, volgzucht
emule(e)ren = navolgen, ondergaan, nadoen
encadreur = lijstenmaker
Enchusa = Enkhuizen
enckede (encel) = goed, juist
encourageren moed geven, moedigen
ende = en, en de...
endedach = stervensdag
endelckocke = doodsklok
endelvers = gebed(en) voor de stervende
endorsse(e)ren = zie endosseeren
endosse(e)ren = op de rug, of achterkant aantekenen
enemaal (t) = helemaal
enen aen iet = rechten iemand recht doen door executie aan het goed van de partij
enen ene sake op zynen eedt stellen = van iemand de bewijseed eisen
enen genoech doen = iemand geven wat hij verlangt, ook: iemand vergoeding geven
enen in koeren of broeken sliten = iemand tot het betalen van geldboeten veroordelen
enen in loften hebben = van iemand de plechtige belofte hebben, dat hij op een zekere straf of boete iets niet
meer doen zal
enen op de poorte sliten = iemand tot gevangenisstraf veroordelen
enen uut der stat setten = besluiten, dat iemand niet in de stad mag komen
enen vrijheyt maken = iemand recht van immuniteit verschaffen
enerve(e)ren = ontzenuwen, krachteloos maken
enfant = kind
enfant en tutelle = voogdijkind
enfin = eindelijk
engage(e)ren = inwikkelen, in dienst nemen, aanwerven, zich mengen in de vragen
engageanten = mouwstukken meestal tot de elleboog reikend, gemaakt van fijne stof
engelen = heraldiek teken, rechtopstaande meisjes figuur, met vleugels in tunica gekleed
engelfest = engelenfeest, 19 september
engelse sitteren = munt 17e-18e eeuw , gelijk aan 5 gulden en 8 stuivers ook 108 stuivers
engelsschild = accoladeschild, kenmerkend zijn de sterk uitstekende bovenhoeken
engesprenc = land buitendijks gelegen
engleburgt = hemel
englestad = zie engleburgt
enim = immers, namelijk, inderdaad
ennoyeus = geitenhoeder
enorin = lelijk, wanstaltig, ongeschikt
enorm = lelijk, wanstaltig, ongeschikt, misvormd
enorme = ongeregeld
enqueste = onderzoek van waarheid verklaringen van getuigen, horen van getuigen, onderzoek
enqueste valetudinaar =onderzoek, het horen van getuigen die oud, ziek, of waarvan gevreesd werd dat ze binnenkort zullen sterven
enqueste(e)ren = onderzoeken
enrolleeren = optekenen, op de rol zetten
enseigne = vaandrig, ook: uithangbord, vaan, vaandel, banier
ensel = weegschaal
ensevelir = begraven, in een lijkkleed wikkelen
ensorceleuse = heks
ensorcellement = hekserij
ensoutané = zwartrok, paap, R.K. priester
entbieden = aanbieden
enterineeren = zie enterrinement
enterinement = gestadig, voor goed houden
enterrement = begrafenis, ook: begrafenisstoet
enterrement civil = niet kerkelijke begrafenis
enterrer = begraven
entrepeneur = aannemer
entrepreneren = bij de hand innemen
entreprise = aanslag, voornemen
enumeratie = nummering, optelling
enumereren = optellen, aantellen (groter worden van een bedrag of hoeveelheid)
envie = haat, wangunst, ook: moedervlek, wijnvlek
envoyé = afgezant, gezondene
envoyée = zie envoyé
enwechwerpine = verwerping
eo = afk. eodem, zelfde
eo quod = te meer, omdat
eodem = door, in hetzelfde, op de zelfde dag
eodem anno = in het zelfde jaar
eodem die = op de zelfde dag
eodem instanti = op hetzelfde ogenblik
eodem morbo = door dezelfde ziekte
éolienne = windmolen
EPA = afk. Evangelisch Pharr-archiv
ephipparius = zadelmaker
ephorus = deken, opzieners, (huis) onderwijzer
epicedion = begrafenislied
epicedium = gedenkdicht
epidimie = besmettelijke ziekte
epilogatie = een besluit om een vroegere reden
epiphania = een openbaring
episcopal = is bisschoppelijk
episcopalis = bisschoppelijk
episcopus = bisschop
epitaaf = grafschrift, ook de gehele grafsteen met ornamenten versiersels en opschrift
épitaphe = grafschrift
epitaphie = een in een muur gemetselde grafsteen
epitaphium = grafschrift
epitaphius = grafrede
épithalame = bruiloftsdicht
epithalamium = huwelijkszang, bruidslied
epitoma = uittreksel
epos = heldendicht
epouse = echtgenote, gemalin
épousée = bruid, pas gehuwde vrouw
épouser = trouwen, door huwelijk verkrijgen
épouser une dot = om de centen trouwen
epoux = echtgenoot, gemaal
epulor = weelderig leven
equael = gelijk
equalis = zie equael
équarrisseur = vilder
eques = ruiter, bereden militair, later ook ridder
equester = ruiter
equicida = paardenslager
equicius = paardenhandelaar
equipagie = uitrusting
equiperen = uitrusten
erant fuerunt = zij waren
erat = was
erchmeker = zemenmaker
erden = begraven
erdepotnbacker = pottenbakker
erdhoevel = aardhoop, heuvel
erdhuus = bewoond hol, woning in de grond
erdtrichsmesser = landmeter
erdwerc = aardewal, verhoogd voetpad
ere = (bij graan) dorsvloer
erectie = oprichting
eren = ploegen
erentfest = achtbaar, vaak gevolgd door wijse, edele bijsondere
erentfeste = zie erentfest
erfachtig = volgens het erfelijk recht, erfelijk
erfachtigheid = erfdeel aan vaste goederen
erfbrief = bij erfenis bewijs van erven, akte van recht op het onroerende goed
erfceys = erfrecht
erfclage = aanklacht met betrekking tot een onroerend goed
erfcollator = door vererving verkregen bevoegdheid als hoofdbestuurder benoemde (collaties) te doen
erfcommer = erfelijke rente
erfcoren = erfrente te voldoen in graan
erfcusten = verbintenis op een erf gevestigd, ook: custinge van erven
erfdeel = wat iemand als zijn deel uit een nalatenschap toekomt of wat hij als zodanig ontvangt, bezit dat iemand door erfenis verkregen heeft of verwerft
erfdeling = deling van een erfenis
erfdienstbaarheid = dienstbaarheid die op een erf rust, is een last waarmede een erf bezwaard is, tot gebruik en ten nutte van een erf, het welk aan een andere eigenaar toebehoort
erfdrager = iemand die het erf bezit, de naakte eigendom bezit tegenover de tochtenaar die de opbrengst geniet
erfftijns = zie erftins
erfgeboren = door geboorterecht verkregen
erfgedinged = erfrecht, contractueel vastgelegd recht op een goed na een der zijn dood
erfhavelijc goet = aangeërfd roerend goed
erfhavelijck = aangeërfd roerend goed
erfhure = erfpacht
erfhuus = boedel die nog verdeeld moet worden
erfmagescheit = toewijzing van erf aan de verschillende magen van dezelfde erflater boedelscheiding met betrekking tot grondbezit
erfmombaer = voogd, die door erfrecht (bloedverwantschap) tot de voogdij geroepen is
erfnemer = die een goed in erfpacht krijgt
erfpenninc = erfrente
erfrente = vaste rente, welke ook na de dood van de rentegever niet wijzigt
erfrenten = renten, die langer duurden, "vererfden" en niet met de dood van de gene op wiens naam ze stonden vervielen
erfrogge = hoeveelheid rogge, tarwe gerst, boekweit etc als belasting te betalend
erfsake rechtzaak = over een onroerend goed
erfschatter = schatter van vaste goederen
erfscheder = landmeter, rooimeter, grensbepaler, persoon die de grenzen van een grondbezit vaststelt
erfscheider = zie erfscheder
erfscheiding = afpaling van vaste goederen verdeling van een nalatenschap
erfside = de zijde waarvan een goed aangeërfd is
erfstocgoed = erfelijk familiegoed
erft = herfst
erftal = erfdeel, meestal een onroerend goed of land
erftijns = zie erftins
erftins = vaste uitkering uit een onroerend goed te betalen aan de eigenaar het goed dat tegen zulk een uitkering wordt uitgegeven heet dan erftingsgoet
erfuiting = regeling voor de verdeling van de nalatenschap
erfve = onroerend goed, alle niet leengronden
erfvelijke rente = erfrente, vaste rente
erfvenesse = gerechtelijke inbezitstelling van onroerend goed
erfvoget = erfelijke voogd
erfvoogdijen = het opvolgen door de zoon als voogd, hoewel het niet erfelijk was
ergastularius = gevangenenbewaarder
ergenlist = arglist
ergot = moederkoorn
ergotisme = vergiftiging met moederkoorn een (giftige
schimmel op graan), kriebelziekte
ergwanen = argwaan
erhalen = verhalen, terugvorderen
erigeren = oprichten
erimita = kluizenaar
eripiëren = ontrekken, ontrukken
erisipel ate = door het St.-Antoniusvuur
ermitage = afgelegen woning
ernstige begeerte = op uitdrukkelijk verzoek
ernstlijck = ernstig
errant = zwervend
erre(e)ren = missen, dwalen
erresen = ontstaan
erreur = doling, misslag
error juris = rechtsdwaling
erruer = hij die dwaalt
erschenen = verschenen
erselmaant = oktober
ersgat = achterste
ertsitter = heelmeester
erudieren = onderwijzen
eruginator = zwaardslijper, wapensmid
erve vast = goed in tegenstelling tot leengoed
erveloot = erfdeel
erven ende onterven = iemand de eigendom van iets toewijzen en een andere ervan vervallen verklaren
erver = eigenaar
erweißer = erwtenhandelaar
es en sij = tenzij
Es. = afk. op huw. akte, echtscheiding
esclaicissement = verklaring
escopette = donderbus
eselbordene = molensteen
esellade = houtmaat van 16 stukken hout
esgal = gelijk
esgaleeren = gelijkmaken
esmeroud = smaragd
espargne = besparing, zuinigheid
espe = esp
espergne = zie espargne
esquadron = afdeling soldaten
essay = proeve
essayeur prover = bezoeker
essch = bouwland
esschappeeren = ontsnappen, ontkomen
esse = zijn
essentie = wezen, wezenlijke
essum = ik ben
est = (hij/zij) is
est = oost (richting)
estafette = ordonnans, koerier
esterichter = leem vloerenmaker
estimatie = waardering
estimeren = achten, waarderen
estomihi = zondag voor de vasten
estrik = vloertegel van gebakken klei
estropier = radbraken
et = en, ook: etctera
et aliis = en andere
Et. = afk. op huw. Akte, echtgenoot van
etc. = afkorting voor het slecht Nederlandse enzovoorts
été = zomer
etelkoren = koren voor eigen gebruik
etgras = gras dat niet gehooid wordt, het gras na het gehooide gras
ethyke = longtering
etiam = ook
étole = bontstola
ette = rechter
etteswanne = overledene, wijlen
euler = kuiper
eulner = zie euler
eunjer = tovenares, maar ook teer lief, schalks
eurtjen = uurtje
eussel = zie eeussel
ev = afk. en vie, in leven
ev. = afk. evangelisch
ev. = luth. afk. evangelisch Luthers
ev. ref. = afk. evangelisch Reformiert
evaluatie = waardering
evalueertgel (’g) = gangbaar geld
evalueren = waarderen
evanesceren = verdwijnen
evaquëren = ledigen, ontledigen
evel = gebrek
evenaar = zie zweng
evenboerticheit = van gelijke stand
evene = zwarte haver, ruwe haver, rouwe haver
evenen = haver
evenenmeel = hamermeel
evenenschoof = haverschoof
eveniëren = geschieden, gebeuren, overkomen, toevallen
eveninge = zie eveninghem
eveninghem = waag, bascule, stadswaag
evenmate = maat voor haver en andere granen
evenrente = schuld of rente in haver uit te betalen
evenschoof = haverschoof
evenschult = evenrente
evensester = een bepaalde maat voor haver
eventaag = onafgebroken, langdurig
eventus = uitkomst, geval
everhuus = varkenskot, zwijnenstal
everswijn = wild varken
evertuëren = pogen, bezig houden, oefenen
evictie = uitwinning, afwinning
evident = openlijk, blijkbaar, zeer duidelijk
evidentie = schijnbaarheid, klaarblijkelijkheid
evinceren = uitwinnen, overtuigen
eviteren = mijden, schuwen
evitieren = vermijden, ontgaan, ontwijken
evocatie = uitdaging. ook, klacht van geweigerd recht
évoccaon = afk. évoccation, het oproepen, het bezweren
evoce(e)ren = uitdagen
ewech = weg
ex = afk. uit, afkomstig van de plaats ..., ook: kind van, ook: uit, afkomstig van, tengevolge van, op grond van
ex altera = anderzijds, grenzend aan, langs de andere zijde
ex debilitate senectus = wegens seniliteit
ex dictis dicendis = uit hetgeen gezegd is en gezegd moest worden
ex eodem morbo tengevolge = van dezelfde ziekte
ex febri(s) = door koorts
ex fluxa sanguinis = door een bloeding
ex fornicatione conceptus = uit onwettige verhouding geboren
ex gratia = bij wijze van gunst
ex hac = van hier, van deze, uit onze (parochie)
ex hac misera vita decessit Domino = ging van dit droevige leven naar de Heer
ex hac vita ad aeternam transivit = ging over van dit leven naar het eeuwige
ex hoc = van hier, van deze, uit onze (parochie)
ex ictu equi = getroffen door een paardenhoef
ex longa infirmitate tengevolge = van een lange ziekte
ex maligna febri = ten gevolge van een kwaadaardige koorts
ex nomine officio = ambtshalve afwijzende
ex offcio = ambtshalve
ex primo thoro = uit het eerste (huwelijk) bed
ex professo = openlijk, met voordracht
ex quo = uit hetwelk, bijvoorbeeld uit dit huwelijk
ex secundo thoro = uit het tweede (huwelijk) bed
ex tabbe = zie ex tabe
ex tabe = door tering
ex tempore = uit de vuist, met haast
ex testamento = op grond van een testament
ex thoro illegitimo = uit een onwettige verbintenis
ex una = grenzend aan, langs de zijde, enerzijds
ex variolis = wegens pokken
ex voto = ten gevolge van een belofte
ex vulnere = door een wond
exacte = gauw, nauwkeurig, doorwrocht
exactie = afeisen, afpersing, schatting
exactioneren = schatten, overschatten, afdwingen
exactor = belastinginner
exaggeratie = een vergadering
exaggereren = vergroten, ophopen
exaltatio = kruis verheffing, 14 september
exalteren = verhogen, verheffen
exame = een ondervraging
examen = onderzoek, proef
examinatie = zie examen
examinatie = (scherpe) ondervraging op de pijnbank
examinatio = ondervraging
examinatoir = dienende tot ondervraging
examineren = beproeven, ondertasten, toetsen, ondervragen
exaudi = 6e zondag na Pasen, ook 4e na Drievuldigheid
excavatie = uithouden
excaveren = uithouden
excederen = te boven gaan
excelleren = boven uitsteken, overtreffen, uitmunten, te boven gaan
excenderen = buiten zinnen raken
exceptie = verweerschrift, tegenwerping in rechte, uitneming, uitzondering, verzet
exceptie declinatoir = uitzondering, tegenwerping
exceptie dilator = vertragend uitstel
exceptie peremptoir = onherroepelijk laatste (beslissende) tegenwerping
exceptien = verweren, uitzonderingsgronden
excertitie = bezigheid
exces = overdaad, overmaat
excijnsloodje = stukje gemerkt lood, teken dat de accijns betaald waren
excijs = accijns
excipieren = uitzonderen
excipiëren = uitzonderen, uitnemen
excissus = weggehaald. (bijvoorbeeld kind uit de baarmoeder gehaald tijdens de geboorte)
exciteren = opwekken, gaande maken, verwekken
excl = afk. excellentie
exclamator = omroeper, venter
exclameren = uitroepen, uitschreeuwen
excluderen = uitsluiten, afzonderen, buitensluiten
exclus = uitgezonderd
exclusijf = onbegrepen, buitengesloten
excluus = zie exclusijf
excogiteren = bezinnen, verzinnen
excommissione pastoris = in opdracht van de pastoor
excommunicatie = gemeenteverbanning, uit de kerk verbannen, kerkban
excommuniceren = bannen, uitsluiten, uit de gemeente bannen
excommunicereren = uitsluiten, verbannen
excoriator = leerlooier, vilder
excubie = afpersing
excudere = drukken (van een boek bijvoorbeeld)
excudi = zie excudere
excusare = verontschuldigen
excusatie = niet schuldig verklaren
excusum = zie excudere
executeren = het uitoefenen van zijn ambt, zijn werk doen, een vonnis uitvoeren, uitrechten, tot voldoening dwingen, te werk leggen
executeur = uitvoerder, een pander, deurwaarder
executie = executie, uitvoering, uitwinning
exécution capitale = terechtstelling, executie
executorien = brieven inhoudend het bevel van het hof om een vonnis te executeren
exempel = voorbeeld
exempt = vrij, uitgenomen, bevrijd
exemptie = bevrijding, vrijdom, het niet vallen onder zeker gezag of voorschrift
exemt = er uit genomen
exequeren = vervolgen, volbrengen
exequiae = uitvaart
exequiae = zie exsequiae
exercabel = afgrijselijk, verfoeilijk
exerceren = oefenen, bedienen, bezig houden
exercitiegenootschap = een militaire organisatie of vrijkorps, opgericht op initiatief van de patriotten
exeuntium = uitgaan, verlaten
exeuntium sacramentis munitus = voorzien van de sacramenten van de sterven
exhaustus = uitgeput
exherederen = onterven
exheridatie = onterving
exhibe(e)re = uitgeven
exhibeerde = het voorgelegde, ook aangereikte
exhiberen = vertonen, inschrijven, voor de dag brengen, aanbieden, vertonen, bijbrengen, voordragen, voor den dag brengen
exhibitie = aanwijzing, voordragen
exhibitum = getoond, uitgeven
exhortatie = vermaning
exhorteren = aanmanen, aanporren, vermanen
exigentie = vordering, eis, vereist
exigeren = afeisen, afvorderen
exii = zie exire
exilie = ban, uitbanning
eximeren = vrijkopen, uitkopen
eximius = voortreffelijk
eximius ac doctissimus = de hoogachtbare en geleerde heer
exire = uitgaan, verlaten
existentie = wezenlijk, werkelijkheid
existeren = in wezen zijn
exitum zie exire
exitus = dood
exkrement = uitwerpsel
exnunc = vanaf nu
exonereren = ontladen, ontlasten
exorneren = uitrusten
expectatio = verwachting van Maria, 18 december
expedient = afgerecht, gevoeglijk, bekwaam
expediëren = redden, afvaardigen, voldoen
expeditie = afvaardiging
expensum = uitgave
experientie = ondervinding
experimenteren = ondervinden, onderzoeken
expert = ervaren, onderzocht, kloek
expirare = de laatste adem uitblazen
expiratie = afloop
expiravit = hij blies de laatste adem uit
explicatie = uitlegging
expliceerende = uitleggende, verklarende
expliceren = ontvouwen, uitleggen, verklaren
exploict = daad
exploictier = deurwaarder
exploitation = bedrijf
exploot = uitwerking, te werk legging
exploteren = te werk leggen, uitvoeren
exponeren = uitleggen, verklaren
expositie = uitlegging, verbreding
expositus/a = vondeling (e)
expres = uitdrukkelijk
expresselijck = zie expressus
expresselijk te renuntiëren =uitdrukkelijk er van afzien
expresseren = uitdrukken
expressus = uitdrukkelijk
exprimeren = uitrukken, uitdouwen
exproberen = verwijten
exprobratie = verwijt, versmading
expssemet = afk. expressement, uitdrukkelijk, nadrukkelijk
expugneeren = vechtend innemen, bevechten
expurgeren = zuiveren, reinigen
exquis = uitgelezen, nauwkeurig
exquisit = zie exquis
exsequiae = uitvaart
exspecteren = verwachten
exspiratie = uitgang, eindig
exspireren = verscheiden, eindigen
exsteren = zie existeren
extenderen = uittrekken, uitbreiden, uitspannen
extimeren = taxeren, schatten een vonnis lichten
extinctus = overleden
extinguëren = uitblussen, doven
extirperen = met wortel en al uittrekken, uitroeien
extolleren = verheffen
extorqueren = afpersen
extorsie = afpersing
extra = buiten
extra légal = onwettig
extra légaux = zie extra légal
extra muros = buiten de stadsmuren liggend
extra ordinaire = buitengewoon, bijzonder
extra portam = buiten de (stads)poort
extract = kort begrip, uittreksel
extracten uit de personele responsiven = uittreksels uit de persoonlijke verhoren
extraheren = uittrekken, in het kort stellen
extrahieren = uitrekken
extrajudiceel = buien rechtsdwang
extraneus = vreemdeling, van buiten
extraordinair = buitengewoon
extraordinaris = ongewoon, ongemeen
extravagand = hooglopende, hooggaande
extravageren = hooglopen, uit het spoor slaan
extreem = uitnemende, bijzonder heftig
extrema unctio = laatste oliesel
extrême onction = laatste oliesel, heilig oliesel
extremis (prae)munitus = voorzien van de laatste sacramenten
extremis momentis = in zijn laatste momenten
extremis rebus = in uiterste nood
extremis Sacramentis refectus = afk. S.R.E, gesterkt door de laatste sacramenten van de H. Roomse Kerk
extremiteit = uiterste
extremus = laatst, uiterst
extunc = sindsdien
exüe = schatting, die betaalt werd door de burgers van een stad, voor zij naar een andere stad mogen vertrekken, anders als met consent, of haar poorter, of borgerrecht mogen
ontzeggen, volgens privilegie elke stad daar van in het bijzonder verleent
exue. = recht dat geheven wordt door een stedelijk bestuur van erfenissen in de stad, die aan personen buiten de stad toevallen
exulant = vluchteling door zijn geloof
exulteren = opspringen, huppelen
exunderen = overvloeien, uitvloeien
exurge = 8e zondag voor Pasen
eygens = van hun, hun toebehoren
eyscht = eist, eisen
ezelskop = heraldiek teken, kop van ezel met lange oren