Genealogische woorden beginnend met H
H
H = afk. heiraten
H = afk. huwelijksregister
h. = afk. hora, uur
h.a = afk. hoc anno, in het huidige jaar
H.G = afk. Honorabel Gents, eerbare lieden
H.H = afk. Honorabel, Home, eerbare heer (achten) waardig-, Heer
h.l = afk. hoc loco, in diens plaats
h.l = afk. huius loco, in diens plaats
h.m = afk. Hoogmogende
H.N = afk. Noble Homme, edelman, edele
H.P = afk. Honorable, Personne, eerbare-, personen, mensen
h.t = afk. hoc tempora, in deze tijd
haaien = heien
haaier = ontvanger der belastingen
haal = ketelhaak
haatooft = vrucht van de haat
habeat = dat zij hebben
habemus = wij hebben
habent = zij hebben
habiliteeren = bekwaammaken
habita dispensatione = na verkregen dispensatie
habita dispensatione mater moniumcontra hendi in tempora
clauso = na dispensatie verkregen te hebben, in de gesloten tijd gehuwd. (bv vastentijd)
habita dispensatione matrimonium =gehuwd na dispensatie
verkregen te hebben
habitabel = bewoonbaar
habitakele = zie habitatie
habitans = inwoner
habitans in dicto pago = inwoner van gezegde streek
habitatie = woonplaats
habitis imissorialibus = met verkregen verlofbrieven
habitueeren = bekleden
habyt = kleed
hac parochie = onze parochie
häcker = landarbeider
hactenus = tot nu toe, tot heden
hadder = twist
haechten = gevangen nemen
haecken en ogen = haken en ogen, sluiting van dun ijzerdraad
haemekerknecht = knecht van een paardenhalstukken maker
haemmaeker = gareel -tuigmaker, paardenhalstukken maker
haemorragia = door een bloeding, bloeding
haeretica = ketterin
haeretitus = ketter
haerides ejus funda verunt anniversarium = zijn erfgenamen hebben een jaargetijde gesticht
haermaker = haarwerker
haerspinster = wolspinster
haerwever = maker van harenkleden
haessen = broek
haesticheit = pest
haesticheitede = zie haesticheit
haestige siechte = pest
haeymans(land) = weiland ingesloten door duinen, meestal vrij onvruchtbaar gebied
hafenreffer = aardenpotten handelaar
hafteel = houweel
haftenis = hechtenis
Haga comitis = Den Haag, ’s Gravenhage
Hage (’s) = zie Haga comitis
hagedoc = gewelf
hagedocht = zie hagedoc
hagel = onweer
hagelschut = gepeupel
hagetronc = onecht kind
hagheghedinghe = kleingeding, mindere rechtspraak
haid, haed = oppervlaktemaat, 1 haid = 0,18 ha.
hakblok = heraldiek teken, slagershakblok
hakesnider = edelsmid
halbfasten = 3e zondag voor Pasen
halfboenre = oppervlaktemaat, halve bunder
halfdachwant = zoveel als men in een dag kan ploegen
halff soe voelle = half zo veel, voor de helft
halfftepper = bierverkoper die alleen per haalkan mag verkopen
halfje = inhoudsmaat, zeer verschillend in afmeting
halfkopmaat = graanmaat, 1 halfkopmaat = 1/256 lopen
halflevend = halfdood
halfline = landmaat, de helft van een line = 50 roeden
halfmaat = graanmaat, 1 halfmaat = halfscheidhelft, half = 1/64 lopen (Leeuwarder stedenmaat)
halfscheid = helft, half
halfschepel = maat voor droge waren
halfstedemaat = graanmaat, 1 halfstedemaat = 1/128 lopen (Leeuwarder stedenmaat)
halfvandel = graanmaat, 1 halfvandel = 1/8 lopen
halfvastene = donderdag in de derde week van de vasten
halfvierendeel = zie halfvandel
halfwinningen = de halfwinning was het recht te profiteren van de helft van de vruchten van de gewassen op zekere gronden. De zettingen daarvan waren door eigenaar en de pachter bij helft te dragen
halinge = in het geheim
hallegebot = afkondiging in de hal
hallinc = gouden munt, ter waarde van 27 stuivers
hallincborse = klein geldbeursje
hallore = zoutzieder
halme (ende gifte) = geven
halmer = grenssloot tussen twee percelen
halsbant = ketting, nekversiersel ook: nekband voor honden
halsberger = harnasmaker
halsberghe = pantserhemd, maliënkolder
halsberghoele = zie halsberghe
halsbeugel = zie halsiser
halsboei = zie halsiser
halseigen = over wiens leven een ander naar willekeur beschikken kan
halsen = onthalzen, onthoofden, ook in de betekenis van omhelzen
halsgerechte = halsgerecht, het hoge gerecht, de bevoegdheid om het doodvonnis uit te spreken, criminele rechtbank
halsgeweer = vuurroer, geweer
halsgheweir = zie halsgeweer
halsheerlycheit = halsheerlijkheid, een heerlijkheid met laag en hoog gerecht d.i. halsrecht
halshere = halsheer, hij die over iemands leven en dood beschikken kan, heer van een heerlijkheid met halsrecht
halshouwer = beul
halshuggen = zie halshouwer
halsiser = halsijzer, halsboei, halsbeugel, ijzeren band om de hals waarmede een misdadiger vastgeklonken werd
halsklieren = halsdoek
halslossinge = het afkopen van een rechtmatige doodstraf
halsmisdaad = misdaad waarop de doodstraf staat
halsrecht = voltrekking van de doodstraf
halsrechter = rechter die een doodvonnis kan uitspreken
halsstraf = doodstraf
halstarium = zie halster
halster = graanmaat, 1 halster = 2 semester, 2 viertel
haltake = maat voor vloeistoffen
hameau = gehucht, buurtschap
hamel = schaap
hamelvlees = schapenvlees
hancdief = beul, scherprechter ook: galgenaas
hancijser = haal, ketting met haak boven vuur, voor het ophangen van pan boven het open vuur
hancman = zie hancdief
handaexe = handbijl
handarts = chirurg, heelmeester
handdwael = zie handdwale
handdwale = handdoek, tafeldoek
handemercken = analfabeten tekens, meestal kruisje van iemand die niet kan schrijven
handen (in) = in eigen gebruik
handscoemaecker = handschoenmaker
handstreich = verloving
handtneminghe = zie hantneminge
handwercman = arbeider, handwerkman
haneveer = heraldiek teken, lange smalle veer
hangar = loods, schuur, bergplaats
hangebast = galgenstrop
hannekemaaiers = grasmaaiers afkomstig uit Duitsland
hans = afk. habitans, inwoner, inwoonster, bewoner, bewoonster
hantastinge = handslag, teken van trouw
hantcnape = knecht, helper
hantcoop = geld dat gelijk bij de koop gegeven wordt ter bevestiging van de koop
hantdreyen = aanleggen
hanteeren = bewandelen, omgaan
hanteringe = omgang, vandaar
hantgemerc = handtekening, waarmerk, vaak een kruisje met de vermelding dat de persoon niet kon schrijven
hantlaken = handdoek
hantlofte = belofte op handslag bekrachtigd
hantneminge = beslaglegging
hantschrift = eigenhandige ondertekening, handtekening
hantscoewerkere = handschoenmaker
hantslaen = beslag leggen op
hantspel = dobbelspel
hantvingerlijn = vingerring
happenmacher = zeisenmaker
haragerius = waarzegger, tovenaar
harangue = beweegredenen, betoog
harangueeren = redevoeren
harckier = uitbouw aan vestingmuur, wachttorentje
Harderovicum = Harderwijk
harebringhen = rechten waarop van oudsher aanspraak is
harenberste = voetboog
hari = afk. haricotier, bonenhandelaar
harpator = harpspeler
harpenare = zie harpator
harpere = zie harpator
harrepenninck = huurpenning
hart dac = een dak van leien of dakpannen
hartmaent = januari
hartmonat = zie hartmaent
hartvank = dodelijke flauwte
Hasbania = Haspengouw
haseleren = het hazenpad kiezen, de aftocht blazen
hatebuur = lastige buurman
hauderer = huurkoetsier
hauwer = mijnwerker
havelijc = roerende goederen
haven = have, roerend goed
havenare = pachter die de helft van de opbrengst moet overdragen aan de eigenaar
havenen = verzorgen van al wat nodig is
haverey = ongeluk, schade, ongeval
havezate = ridderhofstede o.a in Drente en Overijssel
hazard = lot, gevaar, avontuur, kansje
hazardeerenr = kans wagen
hebdomada alba = de witte week voor Pasen
hebdomadarum = weken
hebdomadicus = een week oud
hebdomalis = zie hebdomadicus
hechte = hechtenis, gevangenis
hedent = heden
heeckel = vlaskam
heelkonst = geneeskunde
heemraden = vertrouwensmannen binnen een dorp, zij zorgden voor de wegen, sloten en dijken
heemsoekingen = verstoren of verbreken van de huisvrede
heerd = oude naam voor boerderij in Groningen
heerdij = heerlijkheid
heeremaand = termijn van 42 dagen, voor de uitbetaling van het krijgsvolk
heerengewaden = te leen heffen
heergewade = erfpacht gift, die een nieuwe leenman zijn leenheer geeft tot erkentelijkheid van zijn weldaad
heergeweide = een betaling voor het verkregen leen, oorspronkelijk een persoonlijk eigendom, bijvoorbeeld een bijzonder paard, later een geld bedrag
heerlijkheid = als een leenman zelf leenheer werd dan noemde hij zijn bezit een "heerlijkheid". letterlijk gebied van een heer
heeroyk = deftig
heerstrate = bredeweg
heete sieckte = de pest, ook: voor tyfus gebruikt
hef = zuurdeeg, maar ook drab, droesem
HEGM = afk. Hare (hunne) Edele Groot Mogendheden
hegmunt = valse munt
hegt = schede van een mes
heiden(s) = zigeuner(s), zwerver(s)
heidenwerker = tapijtwever
heidestrecker = heide plaggensteker
heidin, heiden = bewoner van de heide
heievel = heiden
heijdt-keur = tijdstip waarop het heidekruid gemaaid mocht worden
heiler = chirurgijn ter velde
heiliger abend = avond voor Kerstmis
heimsuchung mariä = Maria’s bezoeking, 2 juli
heintepik = duivel
heinzler = voerman
heir = leger, bende
heiraten = huwelijken
heiratsbrief = verklaring van geen huwelijksbeletsels, voor een in het buitenland of in een andere parochie in het huwelijk tredende persoon
heirbaan = weg in gebruik door het leger
heirt = haard
heirtocht = oorlog, veldtocht
heisch = eis, vordering
HEL = afk. Hersteld Evangelisch Luthers
hele = pantserhemd of maliënkolder
Helium = Den Briel, Brielle
hellebaard = heraldiek teken, lans met twee bijlen
hellemet = helm
heller = munt, halve penning
hellicht = opbrengst van de jaarlijkse pacht
helsen = zie halsen
Helvetische bekentenis = hervormde belijdenis
hem = zich, ook: akkerland omzoomd door een sloot
hembdtrocken = kledingstuk dat tussen hemd en bovenkleding gedragen werd
hemelen = heg om een stuk land, ook: van een plafond voorzien
hemelinge = zoldering, plafond
hemelvaart Jesus Christus = 2e donderdag voor Pinksteren
hemelvaart Maria = 15 augustus Hemelvaartsweek septimo
op de zevende
hencgelt = de gemaakte kosten voor het ophangen aan de galg van de veroordeelde misdadiger
henenkleed = doodskleed, lijkwade
henker = beul, scherprechter
hennedrek = kippenmest
hennehok = kippenhok
henneman = kippenboer
hennematskoetje = heel kleine koe, kon bij wijze van spreken in het kippenhok staan
hennemelker = kippenboer
henneschot = dwars scheepsboord, vooruit onder de bak, met poorten waarin geschut werd geplaatst om recht vooruit te kunnen schieten
hennetaster = wellusteling
henneteenen = gekruiste en geknobbelde fruittakken van oude fruitbomen
hennevleesch = kippenvel, huiveren
her = zie here
heraut = wapenvoogd, wapendrager, wapenheer, krijgsbode, schildvoerder
herbarius = groenteman, oude vrijgezel
herburzen = terug ontvangen
herdaechsel = nieuwe dagvaardiging (om te verschijnen)
herdagen = opnieuw oproepen
here = gisteren
heredeeren = erven
heredes = erven
heredis = van de erfgenamen
hereditario iure = met erfelijk recht
hereditas = erfenis, nalatenschap
hereditas iacens = na niet aanvaarde nalatenschap/ erfenis
hereditas petitio = opvordering der nalatenschap/ erfenis
herediteit = erfgoed, erfdeel
herenbroot = zeer fijn wit brood, de beste kwaliteit
herendeimt = oppervlaktemaat, 1 herendeimt is de oppervlakte welke men kon maaien in een dag is ca. 0,44 ha.
herenmud = graanmaat, herenmud is de oppervlakte die werd gebruikt voor het opgeven van de belastbare grond, diverse oppervlakten-maten gevonden, 1 herenmud is globaal 375
vierkante rijnlandse roeden = ca. 0,54 ha.
heres = erfgenaam
heresiache = voorganger van ongelovige
heresie = kwade gevoelens van de gelovige, ketterij, stijfzinnigheid
heretijcke = ongelovig
herfst maent = september
herfstcot = in het najaar te betalen rente of belasting
herfstmaent = september
heri = gisteren
herides ejus = zijn erfgenamen
héritage = erfenis, nalatenschap, erfgoed
herizogo = hertog, in het Frankische rijk aanvoerder van de heerban (het leger van de leenmannen) in een gewest van het rijk, later ook burgerlijk bestuurder
herken = luisteren
herkier = wachttorentje, boogvormige uitbouw
herkruist = kruis heraldiek teken, kruis waarvan iedere arm weer een kruis vormt
herlangen = teruggeven
herle = Heerlen
herlensis = van Heerlen
hermaeckt = opnieuw gemaakt, hersteld
hermaphoditen = manwijven
hermijt = kluizenaar
hermorden = vermoorden
Herr Gottes Tag (unseres) Sacramentsdag = 2e donderdag na Pinksteren
hersten = gloeiend maken
hertganck = meent, deel van de gemeente waarop het vee gemeenschappelijk weidt, ook gehucht of wijk
hertimmerde =herbouwde
hertog = bestuurder, door overerven van en groot deel van het land, lid van de adel van het land, in het Frankische rijk; aanvoerder van de heerban (het leger van de leenmannen) in een gewest van het rijk, in de merovische tijd en landsheerlijke periode, hoger in rangorde dan graaf, staat aan het hoofd van enkele graafschappen en het tijdelijke leger
herwaerts = in afgelopen jaren, voorheen
Herzjezufest = 3e vrijdag na Pinksteren
hesiteren = twijfelen
heuerleut(h)e = zie Heuerlinge
heuerlinge = zelfstandig werkende keuterboeren, die hun woonhuis en enkele hektaren land pachtten van een boer, naast het pachtgeld moesten zij ook gedurende een afgesproken aantal dagen diensten verlenen op de boerderij van de verpachter
heuet = juli
heumonat = zie heuet
heures = uur, uren
heures du matin (à ...) = om ... uur in de morgen
heureux = gelukkig
hevelmoeder = vroedvrouw
hevemoeder = baarmoeder
hevene = landmaat = 220 meten
heveninge = zie hevene
hexagram = heraldiekteken, twee door elkaar gevlochten driehoeken
heydehorst = zandgrond begroeid met heide, meestal hoger gelegen
HHM = afk. Haar hoog Mogendheid
hic = hier
hic facta est = hier is gedaan
hic iacet = hier ligt (begraven)
hier = gisteren
hier (au) soir = gister-(en)avond
hier matin = gister-(en)morgen
hierarchie = kerkvoogdij
hierbevoren = hierboven, vroeger, eertijds
hierentare = hier en daar
hierogliphisch = beeldsprakelijk, in beeldspraak
hijliken = trouwen
hille = heuvel, verhoging in het land, vluchtplaats
himmelfahrt Christi = 2e donderdag voor Pinksteren
hinc inde = van beide kanten
hipocryt = veinzer, schijnheilige
hite = afk. héritage, erfenis, nalatenschap, erfgoed
ho.mo = afk. hoog mogende
hoc anno = in het huidige jaar
hoc statu = in deze toestand
hoc tempora = in deze tijd
hödel = voddenraper
hodenschneider = natuursteenbewerker
hodie = vandaag, heden, tegenwoordig
hodie manie = hedenmorgen
hodierno = vandaag
hodiernus = van deze tijd
hodler = koopman
hoed = inhoudsmaat voor steenkool en graan, o.a.
zuid Holland/Zeeland, 1 hoed = 1003 ltr. Zeeuws Vlaanderen, 1 hoed = 200 ltr.
hoede = synoniem van beckenele
hoedekine = huidige, tegenwoordige
hoedemaker = hoedenmaker
hoefiser = hoefijzer
hoeftbeest = stuk vee met hoeven
hoeftseghele = belangrijkste zegel aan een gezegeld stuk
hoekensvleysch = vlees van een geitenbokje
hoepbinder = kuiper
hoeredop = hoerenloper
hoerende = behorende
hoerenwaard = bordeelhouder
hoerevoogd = hoerenloper, maar ook bordeelhouder
hoerhuis = bordeel, spreekkamer
hoermaent = december
hoerninc = onecht kind
hoerntvye = hoornvee
hoert (totten haeve) = behoord (tot het goed)
hoertocht = lokken van jonge meisjes met ontuchtige bedoelingen
hoet = inhoudsmaat voor graan = 172 ltr.
hoetelen = afdingen
hoetpoluwe =- zie hooftpeluw
hoeve = oppervlaktemaat, 1 hoeve = 162 morgen = ca. 14 ha.
hoeymaete = hooiland
hofcamp = land bij een hof behorend
hoffmuttersmann = pachter van melkvee
hofzaad = afkomstig uit de tuin
hoge heerlijkheid = halsheerlijkheid, als de heer de hoge jurisdictie heeft, d.w.z. de rechtspraak in criminele of halszaken (mogelijke veroordeling tot de galg)
hohe mittsche = woensdag na Pinksteren
hohes neujahr= hoog nieuwjaar, 6 januari
hoiemaent = juli
hoike = kapmantel
hoiluyder = hun ieder, hun
hoimeent = gezamenlijk hooiland
hoimersch = zie hoymersch
höker = marskramer
holblok = klomp, houten schoen
holden = houden
holl = afk. hollands(e)
hollandais = Hollands
hollandicus = Hollander, in de betekenis van iemand van boven de grote rivieren
hollandse daalder = munt 17e-18e eeuw , gelijk aan 37 stuivers
holster = knapzak
holt = hout
holtzfäller = houthakker
holzmenger = houthandelaar
homage = manschap, held, onderdanigheid
homicidie = doodslag
homilie = gesprek, redenering, predicatie
homisse = hoogmis, mis met meer priesters
homme de foi = gelovige
homocide = moordenaar
homologatie = bekentenis, goedkeuring
homologeeren = goed kennen
hon = afk. honneste, eerlijk, rechtschapen, fatsoenlijk, netjes, ook: hun hond
hond = oppervlakte maat, zeer verschillend in oppervlakte bv 1 hond = 100 vierkante roeden, 1/6 morgen, 1/5 morgen
hondenslager = functionaris belast met honden uit de kerk te verjagen
honderd = inhoudsmaat voor zout, ca. 18500 - 20000 ltr en vroeger voor graan, ca. 13000 - 17000 ltr.
honderd = oppervlakte maat, verschillend in oppervlakte bv 1 (groot)honderd = 300 vierkante roeden = ca. 0,70 ha, 1 (kleine) honderd = ca. 200 - 240 vierkante roeden = 0,30 - 0,35 ha. stuksmaat, 1 (groot) honderd = 120 - stuks, 1 (kleine)honderd = ca. 96 - 101 stuks
hondertechste = honderdste
honeste = eerbaar
honestus = eerzaam
honeur = eer
honor = zie honeur
honoreren = eren
honoris = van de eerhonschot = een soort wollen stof
hont = oppervlaktemaat, 1 hont = ?
hont = zie hond
hoochbailliu = voorname of voornaamste baljuw
hoochgemelt = bovengenoemd
hoochheerlijcheit = halsheerlijkheid
hoochhuus = slot, kasteel, huis van de heer
hoofdelike misdaet = halsmisdaad
hooftclager = de oudste, wettige mannelijke nabestaande van de vermoorde
hooftpeluw = langwerpig hoofdkussen
hooftraedt = vonnis van de hoofdbank
hooftrecht = hoofdbank
hooftredenaere = hoofdrekenmeester of ontvanger
hooftschepenen = schepenen van de hoofdbank
hooftsonde = zwaar misdrijf (moord)
hooftvauw = zie hooftvrouw
hooftvrouw = hoerenwaardin, koppelaarster
hoogh nodich = direct noodzakelijk
hooibroeck = laag gelegen hooiland
hooigaffel = hooivork
hooimaat = oppervlaktemaat, 1 hooimaat = 1/3 gemeten, ook 1/9 bunder = 0,14 ha.
hooimade = zie hooimaat
hoop = stroomaat 1 mande stro = 16 bundelen, 10 bundelen = 1 tierlingh, 1 tierlingh = 10 geluyt, 100 geluyt = 10 hopen, 1 hoop = 10 geluykens
hoop (den) = bij elkaar
hoorhuis = collegezaal
hoorn = bergtop
hoos = kous, maar ook als broek gezien
hoosband = kousenband
hoplocht = hopakker, akkerland met hop
hoppel = bont, gespikkeld
hoppevat = drafkuip, 1 hoppevat = 232 gelten koren
hora = afk. h., uur
hora matutina = morgenstond
hora secunda a prado = twee uur ’s middags
hora tertia matutina = om drie uur in de morgen
hora vespertina = avondstond
horae canonicae = de kloosterachtige godsdienstoefeningen
horarum = uren
horen = haar, hun
hornanus = van Horn
horninc = kind in overspel verwekt
hornung = februari
horologie = uurwerk, zonnewijzer, wekker
horreeren = verschrikken, afgrijzen
horreum = schuur
horreur = afschrikken
hortatie = vermaning
horteren = vermanen, aanmanen, aanmoedigen
hortulanus = tuinman
hosenrat = rad van een watermolen
hosenwiel = zie hosenrat
hospes = gastheer, later ook herbergier of waard
hospitum = gasthuis, ziekenhuis
hossen = broek
hostagie = pand, gijzel
hostel = herberg
hostelgier = gijzeling
hostillieit = vijandschap
houmes = snoeimes
houtbrekere = timmerman, houthandelaar
houteman = houthandelaar
houtmenger = timmerman
houtschat = pacht voor bosgrond
houtwas = hakhout
houwelijck = huwelijk, getrouwd
houwelijken = staat gehuwd, huwelijkse staat
houwer = ploegmes
hoverdyenwille = uit hoogmoed
hovetende = hoofdeind van een bed, ook: de hemel aan het hoofdeinde van een bed
hovetlaken = hoofddoek, sluier
hovetmesse = hoogmis
hovetschat = hoofdsom
hovetsomme = zie hovetschat
hovetswere = hoofdpijn
hoy = droog gras
hoyken = zie huicke
hoylant = hooiland
hoymaent = juli
hoymersch = hooiland
hrtg = afk. hertog
Ht. = afk. op huw. akte, handtekening
htaon = afk. habitation, het (be)wonen
hübscher (montag, dienstag, mitwoch) = maandag, dinsdag, woensdag na Pinksteren
hucker = marskramer
huddevetter = leerlooier
huerman = huurder
huflant = land bij de boerderij behorend
huiadem = alhier
huicke = bovenste kleed voor man en vrouw
huijsevester = kwartiermaker
huikefaken = duistere zaakjes
huikevaak = bedrieger, oplichter
huimorgen = hedenmorgen
huinuchtent = hedenmorgen
huis = kasteel, slot
huisanker = muuranker
huisbreker = inbreker
huisleggent = in de kost zijn, inwonen
huisluiden = boeren
huisman = boer
huisprelaten = heraldiek teken, paarse hoed met 6 kwasten
huissfrouw = huisvrouw
huissier = deurwaarder
huisvrou = vrouw, echtgenote
huiswaerder = bewaarder van in beslag genomen huisraad
huisweecke = door ziekte gebrekkige lieden, arme gebrekkige lieden, levend van de bedeling en bedelen
huius = van hier, van deze
huius anni = van dit jaar
huius communitatis scabinus = schepen van deze gemeente
huius folii = van dit blad
huius loci = van deze plaats
huius loco = in diens plaats
huius pagi = van dit dorp
huius prolis = van dit kind
hujades = (mensen) van hier
hujis = zie huius
hujus communitatis scabinus = schepenen van deze gemeente
hujus loci = van deze plaats
Huleri = Heerlen
humain = menselijk, beleeft
humare = ter aarde bestellen, begraven
humata = begraven vrouw
humates = begraven
humatio = zie humates
humatus = begraven man, begraven
humble = nederig, demoedig
humilis = laag, nederig
humiliteit = nederigheid, ootmoedigheid
husarus = huzaar
huter = hoedenmaker
huurbrief = huurcontract
huurgave = de huur, pachtsomme
huurlinc = huurder van het gehuurde
huus = huis
huuschap = het geld als huur betaald
huusghenoeten = de andere leenmannen van éénzelfde leenheer
huusrumynghe = gedwongen ontruiming van een huis
huusseel = bindtouw
huuswere = erf, het gebouw
huwelixman = zie: hillixman
huyre = huur, huurpenningen
hyeraff = hiervan
hymne = lofzang
hypocrijt = huichelaar, geveinsde
hypocrise = veinzen
hypocrisie = veinzen, schijnheiligheid
hypoteeq = onderpand, tegenpand, grondpand, vesting
hypothequeeren = veronderpanden
hypothequeren = vestigen, veronderpanden
hyprocrite = schijnheilig