Zöschen

Het kamp Zöschen is in de zomer van 1944 gebouwd. Vanaf 7 tot en met 18 augustus 1944 werden ongeveer 50 Hollandse gijzelaars dagelijks van Schkopau naar Zöschen vervoerd voor de opbouw. In september 1944 werd een deel van de Hollanders van Schkopau naar Zöschen overgebracht. De situatie in het kamp Zöschen was erbarmelijk slecht. Van september 1944 tot de bevrijding door de Amerikanen van het kamp op 15 april 1945 zijn ruim 500 gevangenen overleden waaronder 130 Nederlanders.

Het kamp was een “Aussen Lager”, een buitenkamp, van het Concentratiekamp Buchenwald. De Hollandse gevangenen die eind juli, na de vernietiging van het Kamp Spergau teruggebracht werden naar het Kamp Schkopau bij de BUNA fabrieken moesten helpen bij de opbouw van het kamp in Zöschen.

Diegenen die geen bouwvakervaring hadden, kregen de zwaarste taken opgedragen zoals het uitgraven van grond voor de fundering van de barakken en de palen van de omheining. Na 10 dagen, toen de dubbele omheining van prikkeldraad klaar was, werden de vier wachttorens gebouwd. Daarna heeft men 20 tot 25 hardboard tentjes gebouwd. In deze tentjes verbleven de Razziaslachtoffers. De tentjes waren aan de rand 1,60 meter hoog en in het midden 2,40 meter. Op de grond lag een laag stro en een paardendeken. Het stro werd nooit vervangen en de deken kon niet gewassen worden.

In het kamp was een tweede prikkeldraadhek rondom de vier grijze gevangenenbarakken aangebracht. De totale bouw van de barakken en de andere gebouwen heeft geduurd tot november.

De gevangenen die niet bouwden, werden te werk gesteld bij de LEUNA en BUNA fabrieken in Merseburg. Dagelijks werden ze per trein, in veewagons, vervoerd naar hun werk. Als ze ’s avonds terugkwamen - na 12 uur hard werken en veel slaag - moesten ze de zakken cement, die nodig waren voor de bouw van het kamp, op hun schouder meenemen naar het kamp. Veel jongens konden de zware vracht van 50 kilo niet tillen en moesten de zak cement onderweg laten vallen. De hele weg was na enige tijd wit van het cementpoeder.

De jongens sliepen in de niet verwarmde hardboard tenten. De gevangeniskleding was van slechte kwaliteit. Om zich wat warmer te kleden, deden de jongens lege cementzakken onder hun kleding. Als de kampbewakers dit merkten, werden de jongens beschuldigd van het stelen van “Rijks Eigendom”. Ze kregen minimaal 25 stokslagen. Ze moesten zelf tellen hoeveel ze er gehad hadden. Als ze zich vertelden begon de knuppelaar opnieuw. Vaak werd één van hun maten gedwongen de stokslagen uit te delen. Sloeg deze niet hard genoeg dan kreeg hij zelf 25 stokslagen.

De Kampcommandant was: SS-Untersturmführer Wilhelm Winter, geboren op 10 januari 1902 in Uchtdorf.

De leiding van de administratie was in handen van: Politie-inspecteur in dienst van de Gestapo Alfred Opitz, geboren op 17 februari 1897 in Merbach.

In Zöschen zijn zeven Merwedegijzelaars om het leven gekomen:
- Leendert den Dunnen
- Klaas Görtemöller
- Pieter Harkema jr.
- Jan Hettema
- Frans van der Meijden
- Korstiaan de Rover
- Krijn de Ruiter