Geschiedenis scheepswerf Vollenhove

Scheepswerf (1856-1943)

Op 15 september 1855 hadden de gemeenten Stad- en Ambt Vollenhove de kom van de binnenhaven aan timmerman Evert Ekker in gebruik gegeven met het doel er een scheepswerf te stichten. Een jaar daarna was de scheepstimmerwerf met een woning annex schuur bij de helling gereed. Ekker overlijdt  op 44-jarige leeftijd eind 1864. Zijn oudste zoon - ook timmerman - is dan 19 en mogelijk al ziekelijk, hij zal in 1869 overlijden.

In 1868 koopt de Vollenhovense bakker L. van Gulik de werf over van de erven Evert Ekker; het bedrijf werd verhuurd aan Timen Louis (1822-?). Dat is een scheepstimmermansknecht uit Meppel, waar zijn vader scheepstimmerman was. Hij is in 1851 in Vollenhove getrouwd met Geertje Egberts Van Smirren uit Vollenhove, en mogelijk al vanaf het begin bij Ekker in dienst als scheepstimmerman.

Zijn zoon Engbert Timens Louis (1852-1906) wordt nog wel in Meppel geboren, blijkt later in de Bisschopstraat te wonen en krijgt met zijn vrouw Geertje Willems de Wit (afkomstig van Schokland), waarmee hij trouwt in 1873, twaalf kinderen waarvan er enkele jong sterven. De oudste zoon, ook een Timen, wordt infanterist en sterft in Utrecht op zijn 21ste in 1894. Men zou kunnen concluderen uit de plaatsen waar de kinderen trouwen dat het gezin rond 1895 naar Zwartsluis is verhuisd. Het beroep van Engbert verandert van scheepstimmerman in scheepsbouwer, ook het beroep van zijn zoon Willem Engberts Louis.

Op een overzicht uit 1887 van bedrijven met minstens twee man personeel van de gemeente Stad Vollenhove staat Timen Louis als een van de grootste werkgevers, met 3 volwassenen en 1 jongen in dienst.

In 1900 kocht scheepstimmerman Jan Roelofs Kroese (1858-1943) de scheepswerf. Hij was in 1891 van Urk naar Vollenhove gekomen, met vrouw en 4 kinderen. In de betreffende verkoopakte staat te lezen “Eene scheepstimmerwerf, bestaande in: den opstal van het kadastrale perceel der gemeente Stad Vollenhove Sectie A nommer 775 woning en scheepshelling groot acht aren zes en negentig centiaren en van het kadastrale perceel der gemeente Ambt Vollenhove Sectie H nommer 408 dijkberm als hooiland groot twee aren drie en dertig centiaren".

Jan Kroese, scheepmakersknecht in Den Helder en Urk

Jan Kroese werd in Harlingen als zoon van een korenmeter geboren; destijds werden naar Harlingen grote hoeveelheden Russische rogge verscheept. Kroese werd scheepmakersknecht op een werf in Den Helder; daarna werkte hij op de werf van de Gebr. Roos te Urk. In 1877 moet hij ,,Kloas van Tiemens Albert" (Hakvoort) nog geholpen hebben met de aanleg van diens werf op Urk. Het gezin met vier kinderen verhuisde in 1891 naar Vollenhove, waar de scheepswerf aan de haven werd gehuurd van bakker Van Gullik, rentenier en belegger. Woning en werfloods stonden onder één kap. Na acht jaar huren kon Kroese de werf kopen. De koopsom van f 2.275,- werd op 6-11-1900 door zijn zwager Lammert Smit lichtwachter op Schokland (annex havenmeester), en de schoonvader van Kasper Kombrink, lichtwachter op de Kraggenburg betaald. Kroese werd in Vollenhove, waar ieder een bijnaam had, 'Jan Hulp’ genoemd vanwege de vaak grote bretels (hulpzelen, zei men in Vollenhove) over zijn zwarte hemd. Een van zijn kleinkinderen typeerde hem later als een hardbaster, 'n taaie kerel waar niet mee te spotten viel.

Toen Kroese de enigszins verlopen werf betrokken had, kreeg hij met vier inwonende gezinnen te maken. Twee ervan woonden onder de zolder van de werkplaats, de andere twee gezinnen hadden zich onder de vloer van zijn eigen woonruimte genesteld. Bij spring- en stormvloeden stroomde het water er naar binnen. Het stond wel een meter hoog; de woonsituatie was onbeschrijflijk. Onder deze omstandigheden bleef de bewoners niets anders over dan om in de hoge bedsteden te kruipen.

Naast de werfloods stond een stenen bouwsel; daar tegenaan was een miniatuur huisje gebouwd dat eveneens uit steen opgetrokken was. Dit huisje werd bewoond door het gezin Roozeboom. In Vollenhove had Roozeboom de bijnaam ,,Korsteraand"; hij had een groot aantal kinderen. Korsteraand was een beruchte stroper die strikken uitzette om hazen en konijnen te vangen.

Een bloeiend bedrijf

Met de hulp van zijn drie zoons Harm, Barend en Jacob wist Kroese de werf weer op poten te zetten. Men had voldoende werk met het bouwen en repareren van ansjovisvletten, bonzen en botters; al vroeg ontwikkelde Kroese de Vollenhoofse bol. Gedurende het winterseizoen werd meestal een nieuw schip op stapel gezet. Wanneer de werfloods niet voldoende plaats bood, werd er een stuk uit de gevel gezaagd. In deze tijden van voorspoed werkten bij tussenpozen ook nog twee huistimmerknechten. Vooral tijdens de botteelt was er grote bedrijvigheid op de werf. Om de 4 á 5 weken moesten de schepen op de helling om het aangegroeide onderwaterschip te ontdoen van ,,doorns". Na het afschrapen werd dit deel van het schip met riet afgebrand en vervolgens in de teer gezet. Boven water werd het hout met harpuis bestreken.


Elke week, van donderdagochtend vroeg tot zaterdagavond laat kregen wel 25 schuiten een hellingbeurt. In het seizoen maakten de mannen lange werkdagen: van 5 morgens half 6 tot ‘s avonds half 9 waren zij druk in de weer: alleen voor het middagmaal werd een wat langere pauze gehouden.

Het hellingen van de vaak zeer zware schepen gebeurde met mankracht. In de kop van de kaapstander werden acht bomen gestoken. De mannen die het schip omhoog moesten draaien waren meestal in een oogwenk te vinden; het waren meest rondhangende viskopers of andere lieden die op een karweitje liepen. Na een half uur stond het schip droog; het meest tijdrovende en secure werk waarbij de slee onder het schip gebracht werd hadden de ervaren mannen van de werf al van te voren geklaard. Uit één en hetzelfde glaasje waarvan het voetje was afgebroken kreeg iedereen als beloning een borrel.
De verstandhouding tussen de helling baas en de vissers was goed; steeds wanneer zij met hun schepen naar de werf gingen, brachten zij wat vis voor Kroese mee. Zij wisten dat hij een liefhebber van bot was. Vooral de kleine dikke botjes vond hij het lekkerste; de vis die overbleef, werd op de werf gedroogd.

Nieuwbouw

De tijd dat er in de wintermaanden een nieuw schip op stapel stond, wist dochter Martha Kroese zich nog goed te herinneren. ,,Wanneer vader hout moest hebben dan ging ie achter Steenwijk of Havelte meestal te voet naar Blokzijl en nam daar het bootje naar Steenwijk. Vandaar liep hij verder, op zoek naar kromhouten en gezonde stammen; dan liet ie 't rooien. De vrachtrijder bracht het hout met de mallejan naar de werf." Over de manier waarop het hout gewaterd werd. rept zij met geen woord. Wel vertelt zij dat de zware stammen met een trekzaag tot planken gezaagd en de kromhouten met de dissel bewerkt werden.

Bouwstop 1927

De periode van bloei heeft voor Kroese niet zo lang geduurd. Reeds in het begin van de jaren twintig liepen de besommingen van de vissers terug; in 1927 werd met de aanleg van de Afsluitdijk begonnen. Van regeringswege mochten er toen vanwege sanering van de visserij geen nieuwe boten meer gebouwd worden. Voor Jan Kroese was het doek eigenlijk al in 1926 gevallen.