Genealogisch woordenboek N t/m Z

Bevat:

Alle voorkomende genealogische woorden

 

N


N = afk. notarié, notarieel


n = afk. numéro, (rang)nummer, volgnummer, nummer aflevering


N = afk. onbekend


n. = afk. natus, geboren


n.c = afk. notre compte, onze rekening


N.C = afk. Nouve converti, nieuwe bekeerde bekeerling(e), ook voor n.c.


N.D = afk. Nobilis dominus/ domina, weledele heer, weledele dame


N.N = afk. nomen nescio, de naam is mij onbekend


n.st = afk. nouveau style, nieuwe stijl (kalender)


na = afk. notariële archieven


na drie zondagse geboden =koop was pas rechtsgelding na 3 zondagse afkondigingen


naa = naar


naa regten = genoegzaam, volgens de wet voldoende


naaien = vastzetten van gepotdekselde planken met lange spijkers


naaier = kleermaker


naalis = afk. naturalis, natuurlijk (= onwettig kind)


naan = dwerg


naar henne geliefte = naar hun welgevallen


naar stijl = van rechten volgens de gebruikelijke rechtsgang


naat = naaiwerk


nabedde = tweede huwelijk


naber = borenmaker


nabeschreven = later in dit stuk beschreven


nabloed = nabestaande


nabruiloft = maaltijd daags na de bruiloft


nac-raste = hoofdkussen


nachtblaser = nachtwaker


nachtboete = verzwaarde boete voor een in de nacht gepleegd misdrijf


nachtdief = zaadvloeiing


nachtdoecken = hoofddoek door vrouwen ’s nachts gedragen


nachteten = avondeten


nachtkönig = vuilnisophaler


nachtluut = avondklok luiden


nachtmaalsboek = kerkboek, vaak voorzien van zilverwerksluiting


nachtmaaltje = zie nachtmaalsboek


nachtmayen = ’s nachts veldvruchten stelen


nachtmeester = zie nachtmeister


nachtmeister = vuilnisophaler


nachtmoeder = spook, nachtgeest


nachtridder = zie nachtmoeder


nachtroeper = nachtwacht


nachttabbart = nachtkleed

nachtwaerde = nachtwacht


nachtwercker = persoon die de privaattonnen ’s nachts leegt


nacomste = nakomeling


nae = naar


nae behoerlicker geboer = naar behoren


nae usantie = naar gebruik


nae voor = gehouden


kerckenrade = nadat de gehele kerkenraad over de kwestie had vergaderd


naebescreven = onderstaand


naechtgaen = ’s nachts op straat lopen


naeiere = kleermaker, maar ook dakdekker


naekt = inkomende zonder middelen binnenkomen


naeldemakere = naaldenmaker


naer noen = in de avonduren, na de middag


naer recht ende practique = volgens geldend recht


naerbruloften = zie nabruiloft


naergangelijc = toegankelijk


naerheit = recht van naasting, ook: naaste verwante


naerhueraer = zie nahuerder


naerhuure = huur krachtens het recht van naasting


naerman = tweede man, tweede echtgenoot


naerrente = later gevestigde rente


naerstelicke = met nadruk, met klem, ernstig


naesaeten = opvolgers


naestcomende = eerstvolgende


naestcommende = eerst volgende, eerst komende (...dag)


naeste bloedtvrunden = naaste verwanten, de beste familieleden, vrienden


naesten rechtdach = eerstvolgende rechtsdag


naestinge = het recht om, bij verkoop van een zaak door de

eigenaar, die tegen de bedongen prijs aan zich te nemen
naestlesten = voorlaatste (dag van de maand)


naevolchster = opvolgster in recht


naevus = moedervlek


nageneven = volle neven


nahouden (enen iet) = iemand de gelegenheid bieden om een goed over te nemen tegen een zekeren prijs


nahuerder = onderhuurder


nahuwelijc = tweede huwelijk


naitre = geboren worden, ter wereld komen


nakomelingen = rechtsopvolgers, erfgenamen


nam = want


namenfeest = 2e zondag na Driekoningen


namentlijkck = namelijk


nampteren = eiser voorlopig tevreden stellen


namptiseren = handvulling, te berde brengen, opbrenging, het geven van een onderpand ter voorlopige bevrediging, opschieten


namptissement = voor de zekerheid, betaling vooraf onderpand geven voor voorlopige tevredenstelling

napander = later beslaglegging


napelen = vals spelen


napte = steenolie, (petroleum)


narente = rente verkocht of gevestigd na een opgegeven tijd


narratie = vertelling


narratijf = het geen men in de "requeste", of de conclusie tot zijn bewijsreden neemt


narreren = vertellen, verhalen


naseggen (iet) = later zeggen nadat iets anders geschied is


nastaen = achterstallig zijn met...


nat. = afk. natus, geboren


nata = geboren


natale = geboortedag


natalis = geboorteplaats


natalitia = verjaardagsfeest


natie = volk, landvolk, geborenen, inboorlingen


natione = van... nationaliteit


nativitas domini = geboorte van Christus, 25 december


nativitas Mariae = geboorte van Maria,8 september, geboorte


nativiteit = afkomst door geboorte, geboortedag


nativus = geboortig


natuirlijk = geboren oprecht geboren


natuirlijkkind = speelkind, het gevolg een "vrijage" door ongehuwden


natum = zie natus


natum media nocta = geboren te middernacht


naturalis = natuurlijk (onwettig) kind


natus = geboren


natus anno = geboren in het jaar


natuur, van wat... = wat voor soort dan ook


nauta = schipper


nauto = matroos


navector = veerman


navents = ’s avonds


navercopen (iet) = verkopen nadat een zekere gebeurtenis heeft plaatsgehad


navigabell = bevaarbaar, bezeilbaar


navigator = schipper


navis = boot


navitatis = van de geboorte


navium gubernator = stuurman


naweiden = het vee laten grazen in het najaar


nawijf = tweede vrouw, tweede echtgenote


nbre = afk. novembre, november, 11e maand, ook vaak als 9ber geschreven


né (e) = geboren worden, ter wereld komen


né (e) à ... = geboren te ...


nec en = niet


nec non en = eveneens


necess = afk. nécessaire, noodzakelijk, nodig, vereist


necessarie = nodig, noodwendig, noodzakelijk

necessarus moribundorum sacramentis = met de benodigde sacramenten der stervenden


necessitas(tatis) (in necessitate) = noodzaak (in nood)


neceßiteit = noodwendigheid, noodzakelijkheid


necessre = zie necess


necissatis baptismum = nooddoop


necrologium = overlijdensregister


neder = laag


nederbaliu = baljuw met lagere rang


nederbanc = lagere rechtbank


nedercleet = broek, beenkleed, mogelijk ook ondergoed


nedergesoncken = ingeklonken, verzonken


nederliggen = zijn zaak in een rechtsgeding verliezen


nederslach = doodslag


neerbasen = lange onderkousen (onder de wambuis)


neerhuis = bijgebouw bij een kasteel of buitenplaats, zoals een stal , koetshuis, poorters woning


neerkamer = woonvertrek met vloer onder maaiveld


neerslach = zwaar letsel toebrengen


neester = boomgaard


neet = luis


negatie = loochenen, ontkenning, beneming, loochening, tegendeel, het tegenovergestelde


negatijf = ontkennend


nege(e)ren = loochenen, ontkennen, benemen


negel = egel


negenmanneken = betaalmiddel, zilveren munt ca. 1500


neghende = negende


negligent = verzuiming, onachtzaam, achteloos


negligentie = veronachtzaming


negligentieing = verzuim, verwaarlozing, achteloosheid, onachtzaamheid


negligeren = zie negligentieing


negotiant = handelaar, koopman


negotie = handel(aar) in...


negotiëren = handelen, handeldrijven, verhandelen


neille = zie nele


nele = spijker


nelle = zie nele


neminghe = beslaglegging


neomagensis = van Nijmegen


neomagus = Nijmegen


neonatus = pasgeboren


neophytus = eerst voor korte tijd toegetreden of gedoopt


neosponsi = de jonggehuwden


neostadiensis = van Nieuwstadt


nepos = kleinzoon, neef


nepoten = begunstigde verwanten


nepotes = kindskinderen, nakomelingen

nepotisme = neefbegunstiging, familiebegunstiging, nepotisme in de zin van, familieregering, het verlenen van baantjes aan familieleden, begunstiging door hoog geplaatsten van
bloedverwanten


nepta = kleindochter, nichtje


neptes = zie nepotes


neptis = kleindochter, nicht


nesciens scribere = niet schrijven kunnende


nescius = onkundig


neteldoekse = doek van netvezels


netor = naaister


netrix = zie netor


neusdoecken = zakdoeken


neuter = neutraal, onzijig, generlei


neutraliteit = onzijdigheid


neveu = neef


neygerin = naaister


nf = afk. nul, nul, nietig, waardeloos


NH = afk. Nederlands Hervormd


ni, nivo = afk. nivose, maand van de sneeuw


nicht = bloedverwante


nièce = nicht


niet = niets


nieuloopich = nieuwsgierig


nieus = opnieuw, nieuwe


nieuwdach = nieuwjaar


niewelaer = wafeltjesbakker, obliebakker


nigromanticus = tovenaar


nihil = niets, niet-met-al, niets ter wereld, nul


nihilpendeeren = niet achten, versmaden


nije = zie nye


nijle = zie nele


nivo = afk. nivose, december, maand van de sneeuw


nivôse = december


nob = afk. noble, edel, statig, nobel


nobel = betaalmiddel, gouden munt ca. 1

440, ook edel


nobilis domina = weledele dame


nobilis dominus = weledele heer


nobilis nobilist = edel, voornaam heer


nobiliteren = veredelen, edel maken


nobilitierung = verheffen in de adelstand


noblesse = edelheid, adel


nobre = zie nbre


noctis = van de nacht


nocturnus = nachtelijk


nodorfft = nooddruft, in onderhoud voorzien


noe. = afk. nomine, in de naam van, met als naam


noene = middag, om circa 3 uur in de middag


noenmalen = middageten

noenslaep = middagslaapje


noerderzijde = noordzijde


noes = afk. nommés, genaamd, genoemd, benoemd


noetmunder = verkrachter


noie. = afk. nomine, in de naam van, met als naam


noitsakenwille = noodzakelijkerwijs


nokerboom = noteboom


nomber = getal


nombreeren = met talletters (cijfers) merken


nomen = naam


nomen nescio = naam onbekend, afk. NN


nomina = namen


nomina baptisatorum = namen van gedoopten, naamlijst van...


nomina defunctorum = namen van overledenen, naamlijst van...


nomina matrimonio iunctorum = namen van gehuwden, naamlijst van...


nomina sacro oleo unctorum = namen van hen die Heilig oliesel ontvingen


nominatie = benoeming, gezamenlijke kandidaten


nominatien = voordragen


nominavit = heeft genoemd


nomine = uit naam van, met als naam


nomine = zie nomini


nomine Dei = in de naam van God


nomine uxores = uit naam van zijn echtgenote


nomineren = noemen


nomini = in naam van, namens


nominis = zie nomen


nominus = naam


non habet = niet hebben, heeft geen


non peste = niet aan de pest


non presens = niet aanwezig


non procul a = niet ver van


non solvet = zal niet betalen


nona = negende, negende uur, kloosterlijke gebedstijd, meestal later op de middag


nonagenarius = negentigjarige


nonagesimus = negentigste


nonaginta = negentig


nonam = negende


nonam horam = negende uur


nondum = nog niet


nonen = vastendagen na Aswoensdag


nongentesimo = 900


nonnenmaker = castreerden


nonus = negende


noodmundschap = verkrachting


noodstal = overdekte plaats, de hoefsmidse voor het beslaan paardenhoef ook travalje genoemd


nootdadinge = vergelijk waartoe men is gedwongen

nooteet = eed door de omstandigheden noodzakelijk gemaakt


nooteet = eed waartoe men verplicht is


nootenbomen comtoir = notenhouten kast


nootgift = verplichte gift


nootlijk = noodzakelijk


nootmonden = verkrachten, een vrouw geweld aandoen, aanranden


noppelaken = lakenstof gemaakt van noppenwol (onzuivere wol)


nord = noord (richting)


nore = zie not


norme = zegel, maat, voorbeeld, regel


nos = afk. Nous, wij, we, ons, elkaar


nosd = afk. nosdites, onze afspraken


noster = onze


not = afk. Notaire, notaris, ook afk. notre, ons, onze


nota = merkteken, talletter (cijfer)


notabel = merkelijk, aanzienlijk


notabene = let wel


notabilis = voornaamste burgers van de plaats


notaris = beambte schrijver, bondschrijver


notarishant = handtekening van de notaris


notaristeken = echtheidsteken op notarisoorkonden en geschriften


notarius = ambtenaar van het geestelijk gerecht, notaris


notarius apostolyck = kerkelijk notaris


notarius publicus = openbaar notaris


notarius regius = koninklijk notaris


notariusbrief = akte opgemaakt door een notaris, een stuk derhalve behorende tot de geestelijke rechtspraak en bij het wereldlijke gerecht als een onderhands stuk geldende


notatie = notatie, betekening


note = teken, merk, kenteken


noteren = aantekenen, letten


nothus = bastaard, onecht kind


noti = notaris (meestal achten de naam van de Notaris)


notificeren = doen weten, bekendmaken


notitie = aantekening, kundschap (kennis van hebben), aandacht aan schenken


notoir = kennelijk, kenbaar


notoire = openbaar


notorische mißheirat = geldig huwelijk, tussen een man van hoge adel en een vrouw van lagere stand, zonder dat er een het stand verschil regelend verdrag voor de vrouw en kinderen gesloten is


nots. = afk. notaris, notaris


notule merkceel = tekenschrift


nouvelles = nieuwigheden


novalis = nieuwnovatie = vernieuwing


novem = negen


novembre = november


novembris = november


novemdecima = negentien


novennis = negen jaar oud

noverca = stiefmoeder


novercus = stiefvader


novies = negenmaal


noviteit = nieuwigheid


novo =  (de) op nieuw


nre = afk. notre, ons, onze


nred = afk. notredit, onze afspraak


nredae = afk. Notre Dame, Onze Lieve Vrouw(e)


nres = afk. notre sire, onze Majesteit


nrese = zie nres


nresr = afk. notre seigneur, onze heer


nt = afk. notre, onze


nubere = trouwen


nubilis = huwbaar


nuda proprietas = naakte eigendom, de bloot eigenaar is hij wiens eigendom belast is met vruchtgebruik


nudius tertius = eergisteren


nul = niets


nul en van geen effect = van nul en gene waarde hebbende


nulliteijt = nietigheid


nulliteit = nietigheid, wezenlijk verzuim, onbeduidend mens


nullo allato impedimento detecto = wanneer er geen huwelijksbeletsel ontdekt is


nulloque detecto impedimento = en wanneer er geen huwelijksbeletsel ontdekt is


nummularius = muntenmaker, muntmeester


nunc = nu


nuncupatio = mondelinge aanwijzing


nuncupatyff = een testament waarbij de na(a)m(en) van de erfgena(a)m(en) onder getuigen wordt/worden voorgelezen


nuntius = gerechtsbode, bode


nuper = onlangs


nupta = bruid, getrouwde vrouw


nuptae = bruiden


nuptiae = bruiloft


nuptialis = betreffende de bruiloft


nuptiare = huwen, trouwen, met iemand trouwen


nuptias celebrare = bruiloftvieren


nuptura = bruid


nupturus = bruidegom


nuptus = gehuwd


nuptuvienten = verloofde


nurus = schoondochter


nutritor = verzorger, opvoeder


nutrix = zoogster, min, pleegmoeder, baker


Nutta = Nuth


nuwen = stijl nieuwe stijl (betreft de Gregoriaanse kalender, oude datum van voor 1521 + 10 dagen.)


nyarcoop = nakoop door verwanten

nye = nooit


nyen = nieuw


nyet = niet

 

O


o = afk. obiit, is gestorven


o = afk. overlijdensregister


Ö = afk. geboren en gedoopt


Oa = afk. huw. akte, oude akte


oath of purgation = zuiveringseed


ob = afk. obiit, is gestorven


ob defectum rationis et loquelae= vanwege het verlies van verstand en spraak


ob periculum mortis = vanwege het stervensgevaar


ob.s.p. = afk obiit sine prole, stierf zonder nageslacht


obdormivit = is ontslapen


obedieeren = gehoorzamen


obedient = onderdanig


obedientie = onderdanigheid, gehoorzaamheid


obentürer = edelsteenhandelaar


obeo = sterven


oberichteit = overheid


obierunt = zijn overleden


obii = zie obire


obiit = in afkorting o, is gestorven


obiit sine prole = stierf zonder nageslacht


obiit subito = plotseling overleden


obire = sterven


obita = dood, overleden (vrouw)


obiter = ter loop(s), in het voorbij gaan


obitorium = dodenboek


obitum = sterven


obitus = dood, overleden (man)


object = voorwerp, grond


objecteren = voorwerpen, tegenspreken


objiciëren = voorwerpen, tegenwerpen


oblatie = offer, aanbieding, opdracht, offerande


oblatio Mariae ad temlum -het offer van Maria in de tempel, 21 november


oblectatie = verlustiging, vermaak, verheuging


oblecteren = verlusten


obligatie = schuldbekentenis


obligatie = verband, verbinding, ook: schuldkennis, schuldbrief, verbintenis, handschrift, bondschrift (bindend), verplichtschrift


obligatiebrief = zie obligatie


obligatio = verplichting, verbinden


oblige(e)ren = zie obligatio


oblique = scheef

obool = medicinaal gewicht, 1 obool = 1/576 med. pond, 2 scrupel, 10 grein, ook: betaalmiddel, z.g. halve denier


obreptie = insluiping


obreptijf = ter sluip, insluiping, onderkropen


obruta = begraven (vrouw)


obrutus = begraven (man)


obs = afk. obsèques, teraardebestelling, begrafenis


obsceen = slordig, onkuis, ongeschikt


obscuir = duister, donker


obscureren = verdonkeren


obsecr(e)ereren = smeken, bidden


obsecratie = smeking


obsequa = meid, dienstmeid


obseques = plechtige uitvaartdienst


observandis = met inachtneming van de voorschriften


observantie = waarneming, gebruik, gewoonte, gadeslaan, opmerking, eerbiedigheid


observatis = zie observandis


observe(e)ren = waarnemen, gadeslaan, aanmerken


obstacule = verhindering, hinderpaal, hinder


obstantie = halsstarrigheid, hardnekkigheid, kriegelheid


obste(e)eren = in de weg staan, verhinderen, tegenstaan


obsteren = in de weg staan, verhinderen, tegen staan


obstetricator = vroedmeester, (vroedvrouw)


obstetrix = vroedvrouw


obstinaat = hardnekkig, halsstarrig


obstinatie = halsstarrigheid


obtenda prius super proclamatio nobus dispensatione S.Matrimonii Sacramentum contraxerunt... = na verkregen eerder dispensatie van afkondiging, is voltrokken het sacrament van het huwelijk van...


obtenta dispensatione = na het verkrijgen van dispensatie


obtentus = verkregen


obtine(e)ren = verwerven, behouden, verkrijgen


obtinere = vonnis verkrijgen, verwerven, bekomen


obtinueert = gekregen


obtrectatie = lastring


obtrudeeren = opwerpen, opdringen


obveniëren = te gemoed komen, verhoeden


occasie = gelegenheid, voorval


occident = west, ondergang


occidentaal = westwaarts, westers


occisus = gedood, vermoord


occon = afk. occasion, (gunstige) gelegenheid kans, mogelijkheid


occubuit = hij rust (in het graf)


occulte = verborgen

occulteren = verbergen


occupatie = inneming, voorkoming, ontledigen, bezigheid, bekommering, bevrijden, in bezit neming, bezetting


occuperen = innemen, ontledigen, bezig zijn


occurentie = ontmoeting


octavus = achtste


octel = het achtste deel van iets


octennis = acht jaar oud


octigenti = achthonderd


octigenties = achthonderd maal


octingentesimus = 800e


octo = acht


october = 10e maand, ook: 8 ber, 8bri, 8bre, wijnmaand


octobre = zie october


octobris = zie october


octogenarius = tachtigjarige


octogesimus = 80e


octogies = tachtigmaal


octoginta = tachtig


octrooi = vergunning van de landsregering m.n. van de Staten van Holland


octroy = verlening, vergunning, gunst, verlof, gunstbrief


octroye(e)ren = verlenen, vergunnen


oculair = ogenschijnlijk, schijnbaarlijk, zichtbaar


oculaire = inspectie met eigen ogen, onderzoek ter plaatse
oculi (mei semper ad deum) = 4e zondag voor Pasen
oder = of


odertrouwe = onderlinge trouwbelofte


odieux = hatelijk


oeconomie = huishouding, huishoudkunde


oelebord = uilenbord


oen = hem


oenopola = wijnschenker


oer = hun, haar


oercondelijc = door bewijzen gestaafd


oerconden = een verklaring afleggen, getuigen, getuigschrift


oerdt = betaalmiddel, zilveren munt 1 oert = 3 stuiver


oere = zie oer


oeren = zie oer


oeren mundighen (tot) = (tot) hun meerderjarigheid


oervede = zie: oorvede


oes. = afk. omnes, allen


oestal = hoefstal, noodstal


of indien of iet rechten = executie doen wegens een zaak


ofdeylen = kwijtschelden, ook: gerechtelijk iets afnemen


ofentürer = edelsteenhandelaar

offenceren = beledigen, leeddoen, kwetsen, beschadigen, verongelijken


offensie = leed, belediging, kwetsing


offensif = beschadigende


offer = aanbieding


offerbert = offerschaal


offereren = aanbieden, toedienen


offerkiste = offerblok


offerman = koster


offert = zie offer


officael = kerkelijk functionaris


official = beambte


officialis = bisschoppenlijk rechter, kerkelijk rechter


officie = officie, ambtman, ambtenaar, ambt, plicht


officinator = muntenmaker in muntenmakerij


officine = werkplaats


offies = afk. Offices, diensten


OFM = afk. Ordre des freres Mineures, Orde van de Fransiscanen


ofropen = afroepen, afkondig, bekendmaken


oft = zie ofte


ofte = of


ogemeester = oogarts


ohm = vroeger


oir = erfgenaam

 

oirboirhout = zie oorboorhout


oirconden = een verklaring uitgeven, vaak van een zegel

voorzien als extra bewijskracht als echt
oirdelen = vonnissen


oirgat = landweg, weg uitsluitend bestemd voor toegang tot het bouwland


oirsaecke = reden, waarom


okerij, okery = boomkwekerij


okshoofd = vat, inhoudsmaat wijn, 1 okshoofd = 1/2 vat of voeder = ca. 230-240 ltr.


old = oud


oldbuter = schoenlapper


olderlieden = wijze (in leeftijd) oude mannen


oldts totten = zoals gewoonlijk


olearius = olieslager


olen = laatste oliesel aan een stervende toedienen


oliebedde = sterfbed, bed waarin een stervende zieke


olim = voorheen, overleden, vroeger


olipodrigo = mengelmoes


olm = vermolmd


olt = oud


om = afk. oncle maternel, oom van moeders zijde


ombieden = mededelen, aanzeggen, gebieden, ontbieden


ombrage = schaduw, achterdenken (bedenkingen hebben), argwaan


ombrageren = beschaduwen, overschaduwen


ombrageux = schaduwen, achterdochtig


ombre = zie ombrage

ombreken = ontbreken


omdoeck,ommedouc = boezemdoek, nonnen -borstsluier


omel = neef


omenträger = lastdrager


omgekeerd = heraldiek teken, als teken omgekeerd wordt weergegeven

 

omgewend = heraldiek teken, als afbeelding in andere richting wordt weergegeven


omgeworgd = omgeslagen


omhalven = om wille van


omhout = schors, bast


omineus = rampzalig


omißie = overslaan, nalaten


omissus = weggelaten, vergeten


omitte(e)ren = zie omißie


omklinker = stadsomroeper


omloop = galerij in een klooster


omlooper = kadastraalboek, erfregister


ommebegraven = omgracht, gegraven gracht om een gebouw


ommecomen = verschijnen


ommelant = omliggende landerijen


ommeloper = bode, gerechtsdienaar, ook: zwerver, landloper


ommeslaan = naar een bepaalde maatstaf het aandeel bepalen in een belasting, omslaan


ommestellingen = omslaan, gelijkmatig over

belastingschuldigen verdelen


ommevragen = hoofdelijk stemmen


omnes = allen


omnes gentes = 6e zondag na Drievuldigheid


Omnes Sancti = Allerheiligen, 1 november


omnia qaue fecisti = 19e zondag na Drievuldigheid


omnibus = allen
omnibus ecclesiae Romanae sacramentis = met alle sacramenten van de Roomse kerk


omnibus exeuntium sacramentis = met alle sacramenten der stervenden


omnibus extremis sacramentis = met alle laatste sacramenten
omnibus hoc precens scriptum visuris ... = aan allen die dit schrift zullen zien ...


omnibus sacrae romanae ecclesiae sacramentis (prae-) munitus = voorzien van alle sacramenten van de H. Roomse kerk
omnibus sacramentis = met alle sacramenten


omnibus sensibus destitutus = beroofd van zijn zinnen


omnipotent = almogende


omnipotentie = almogendheid, almachtigheid


omnis terra (adoret) = 2e zondag na Driekoningen


omniscientie = alwetendheid


omnium animarum = aller zielen, 2 november

omnium sanctorum = aller heiligen, 1 november


omroden = ontginnen, omspitten van de heide


on = zonder


On. = afk. huw. akte, oude naam


onaft = onwettig, onrechtmatig


onbeclaget = zonder dat men in iets in rechte kan worden aangeklaagd


onbedegen = kinderloos


onbedreven = niet bebouwd land


onbegeven = nog niet uitgeboedeld (erfenis verdeeld)


onbegeven kint = een kind, aan wie zijn hem van een van zijn ouders toekomende erf-portie nog niet uitgekeerd is, dat dus met zijn ouders of een van hen in een meenboedel (onverdeelde boedel)zit


onbejaert = minderjarig


onbelastet = zonder schuld, of met andere geldelijke lasten bezwaard


onbeloken = niet omheind


onbeluut = niet bij het klokluiden afgelezen. (bepaaldelijk van gerechtelijke eigendomsoverdrachten, die jaar en dag na zulk een aflezing onherroepelijk werden


onbemannet = ongehuwd


onbeschat = niet door geldelijke lasten bezwaar


onbesegelt = zonder zegel

 

onbesocht = niet geëxamineerd, niet onderzocht


onbestaet = ongehuwd


onbesticht = onbebouwd


onbestorven = de ouders zijn nog in leven


onbevrievet = zonder schriftelijk bewijs


onbezet leen = leen waar de leenman nog niet de eed van getrouwheid heeft afgelegd


onc = afk. onces, ons


onc = afk. oncle, oom


oncer = zie unster


ondaft = onbetamelijkheid, straatschenderij


onder de geboden overlijden = in de periode van de huwelijks afkondiging overlijden

 

onder de geboden staan = in ondertrouw zijn, de tijd gelegen tussen de 3 huwelijks afkondigen


onder iemants inductie = zonder dwang


onderbasen = onderkousen


onderbehouden (iet) = onder zich houden, bewaren


ondercleet = onderkleed


ondergaand = heraldiek teken, zon op schild in linkerbenedenhoek


ondergeszeyt = ondergetekende


onderhoosen = lange onderbroek


onderjarig = minderjarig (meestal onder de 25 jaar)


onderlaet = schuur, stal klein gebouw


onderleenman = iemand die land te leen kreeg van een leenman, die dat van een leenheer in bezit (ter
leen, niet in eigendom) had gekregen


ondermeester = meester die de dagelijkse leiding had op de bouwplaats (nu uitvoerder)


onderpanden = door een onderpand verzekerd

onderroeren = onderzoeken zodat de onderste steen boven komt


onderschreven = ondergetekende


onderscot = afscheiding, tussenschot


onderseggen = aanzeggen


ondersoeken = de waarheid van een zaak trachten te vinden door het opsporen van bewijzen


ondersprec = overeenkomst onderstonden


ondertrout = aangifte bij de burgerlijke stand van het voornemen om te trouwen, bevestiging ten overstaan van de parochiepriester van voorgenomen huwelijk


ondertrouwen = voornemen om te trouwen

ondervallich = die een rechtsgeding verliest


ondervloeyen = onderlopen


ondervoet = de dijkvoet aan de buitenzijde van de dijk


onderwet = lager recht


onderwilen = beurtelings, na elkaar ondertekend


onderwisen = terechtwijzen


ondiep = zeer diep, peilloze diepte


onduechdelycke hantieringe = onbehoorlijk gedrag


onechtelijke = buiten het huwelijk


onegt kint = buitenechtelijk kind


onereren = belasten, laden, overlasten, overladen, pak op leggen


onergeschreven = ondergetekende


onewelijc = onwettig


ongeavijst = zonder beraad


ongecalangeert = zonder door iemand aangeklaagd te kunnen worden, onaangevochten, onbestreden


ongecanceleert = zonder uitschrappingen, uitkrassen of insnijdingen, een akte niet door insnijdingen enz., ongeldig gemaakt


ongecancelleert = niet door insnijdingen als ongeldig gewaarmerkt


ongecanseliert = zie: ongecancelleert


ongejaert = minderjarig


ongelden = lasten, belasting


ongelder = ontvanger van het ongelt (belasting)


ongelooft = niet goedgekeurd


ongelt assisia = belasting vooral op levensmiddelen, vertering- en gebruiksbelasting, onkosten te betalen bij openbare verkopingen


ongemiddelt = rechtstreeks, onmiddellijk


ongeraetsiert = zie: ongeraseert


ongeraseert = niet door doorhalingen als ongeldig gewaarmerkt


ongescift =- onverdeeld


ongeveerlick = ongeveer


ongeweer = onweer


ongeweerte = zie ongeweer


ongewesen = niet door een vonnis beslist


ongewonnen = niet door den eigenaar zelf verdiend, niet op andere wijze dan door erfrecht verkregen


onghewedde = nog niet aanhangig zijnde, buiten de wet


ongoed = slecht


onhoesch = zie: onbehovesch


onhovesch = onfatsoenlijk, onbehoorlijk

onkerstenlic = onchristelijk


onklaar = heraldiek teken, anker op schild met touw om de stang gewonden


onledigheid = drukte, druk bezig zijn
onlichamelijk leen leen zonder leenman, bestond uitsluitend uit rechten op cijns, renten en andere echten


onmegaen = het rondgaan van de vinders om overtredingen der keuren te constateren, ook: het rondgaan van den schout om te panden (beslagleggen op een goed)


onmondig = zie onmondige


onmondige = minderjarige


onmondigheid = onbevoegd tot het verrichten van rechtshandelingen, bijvoorbeeld gehuwde vrouwen,
onder curatele gestelde, ongehuwde kinderen onder de 25 jaar


onmundige = kinderen minderjarige kinderen


onraet = moeite, arbeid, ook: accijns


onrechte bevallen (in den) = in een proces veroordeeld worden


onredelijc = onbillijk


onreynnicheit = vuil, (huis)vuil


onscout bieden (voer iet) = aanbieden van de zuiveringseed te doen, ten bewijzen van zijn onschuld


onsculdich siin = van iet iets niet gedaan hebben, niet bij iets betrokken zijn


onscult op iet nemen (zijn) = zich verontschuldigen


onseker(e) = onzeker (e)


onsen = onze


onslakinge = ontslag van gerechtsvervolging


ontblooten = in gebruik nemen van bv land, in cultuur brengen
ontborgeren (enen) = iemand zijn burgerrecht ontnemen


ontcrachten = met geweld ontsnappen, ontvluchten


ontdreven = verloren gegaan


onterven = iemand van zijn erfdeel beroven
onterven (enen bij testamentaire beschikking) =  een beschikking ten nadeel zijner natuurlijke erfgenamen maken


ontfaen = ontvangen


ontfaen (iet) = de overdracht van iets


ontfange = geaccepteerde


ontferren (enen iet) =  bedrieglijk ontnemen. ook:; iemand benadelen


ontgeven (enen) = een beslissing nemen, waarbij iemand het eigendom van een onroerend goed ontnomen wordt


onthelen = bederven


onthengen (iet) = gedogen, toelaten


ontheten = bevelen


onthiet = zie ontheten


onthoefden = zie onthoveden


onthoveden = onthoofden


ontjaghen = wegjagen


ontlorst = ontstolen


ontmensen = sterven


ontpoerteren = ontnemen van zijn poorterschap, ontnemen van zijn burgerrechten


ontramponeert = beschadigen

ontrumen = in ballingschap gaan, vluchten


ontruymt = verlaat


ontschadelijck =  vrijwaren


ontschieten = uit de handlopen


ontscriven (enen iet) = door een schriftelijke akte iemand zijn recht ontnemen


ontsegelen (iet) = iets van het zegel ontdoen


ontslapen = overleden


ontsliten (iet) = een vonnis vernietigen


onttugen (ontughen) (enen ontwaringe) = het ontnemen van de "were", het bezit van een vastgoed


ontwijsen = bij vonnis ontnemen


ontwisen = zie ontwijsen


onus = last


onvercoft = onvervreemd


onverjaert =- minderjarig


onverlaet = restanten


onvernoecht = niet voldaan, onbetaald


onvernuecht = zie onvernoecht


onversleten = niet door een vonnis beslist


onwedderroeplicken = niet te herroepen


onwillig decreet = een verkoping van de goederen van schuldenaars, nadat een vonnis daartoe bekomen is


oocke = ook: ooclant = klein stuk land door een weg gescheiden van een groot stuk land


ooftboomgaert = fruitboomgaard


oorbaar = nut, voordeel


oorboorhout = goed timmerhout


oorconde = getuige


oorconscap = de emolumenten der schepenen, hun bij het passeren van een akte in het gerecht betaald als loon voor hen later af te leggen getuigenis daarover


oorcussen = oorkussen, hoofdkussen


oorcusteect = kussensloop


oord = inhoudsmaat voor natte waren, 1 oord = 2 kan, = 2 mengel = 0,6 ltr.


oordaeghen = herdagen


oorfluwijn = kussensloop


oorijzer = sierraad aan de muts bij vrouwen


oorkonde = in plechtige vorm opgestelde akte


oorlinc = erfgenamen, nakomelingen


oorname = geslachtsnaam


oorschult = erfschuld


oortje = munt 17e-18e eeuw , gelijk aan 4 penningen


oortken = betaalmiddel, zilveren munt 1 oortken = 18 mijten 


oorvede = belofte, afgelegd aan het gerecht, dat men wegens een of ander feit geen wraak zal nemen


oospot = waterketel


oost = augustus


ooverseyde (van de) = transport van getallen bij een optelling over meer bladzijden


ooy = weiland grenzend aan een rivier


op = afk. oncle paternel, oom van vaderszijde

OP = afk. Ordo Predicatorum, Orde van de les Frères Prêcheurs, de Predikheren, de Dominicanen


op poene = op straffe van


op te gaderen = in te zamelen


opantworden = uitleveren, afgeven


opbacken = waarmerk er op bakken


opbannen = op een plechtige wijze sluiten


opbliven = niet willen ontruimen


opboeren = zie: opboren


opboren = in ontvangst nemen


opbrandinge = verbranden (van bijvoorbeeld de heide begroeiing)


opbueren = zie: opboren


opcomste = inkomsten uit iets verkrijgen, inkomsten, opbrengst


opcomsten = zie opcomste


opdracht = overdracht van een vast goed


opdrucken (iet) = iets met zijn zegel voorzien


opeischende = opeisen


open rechtdach = de openbare terechtzitting in de schepenbank


openbair = openbaar


openebrief een acte = met uithangend zegel, in tegenoverstelling van een door een zegel gesloten brief


openen breve = verklaring aan alle die dit lezen


operarius = loonwerker, werkman, handwerker


operateur = werkmeester


operatie = werking


operatio caesarea = keizersnede


operatius caesarea = zie operatio caesarea


operatius scriniarius = schrijnwerker


operator = zie operarius


operer = opperen voor de metselaar


opereren = werken


opereux(s) = arbeidzaam, werkelijk, groot, zwaar opgedrukt zegel papierstrook:je met was door een warm gemaakt stempel er aan bevestigd


opgenoomen = in het (huwelijks)register ingeschreven


opgeregt = heeft opgemaakt (testament)


opgevaeren = opgestaan


ophoudingen = gevangennemen, beslaglegging


ophuus = bovenwoning


opidani = burgers, inwoners


opidanus = poorter, burger

 

opidum = stad, plaats


opifex = handwerkman, arbeider


opificie = ambacht, handwerk


opificis = van de arbeider, van de handwerksman


opificium = beroep


opilio = schaapherder


opinatie waning = opinie, waan


opiniatre = stijfzinnig, kriegel

opiniatre(e)ren = onverzettelijk, brieven


opinie = waan, mening, drift


opiniëren = wanen, menen


opinieux = verwaand


opleiden = gevangen zetten


oploopen = aanranden, aantasten


oplooper = aanrander, aantaster ook: jong matroos


oplopinge = overstroming


oportuin = gelegen, bekwaam


opperclager = hoofdaanklager


oppergrootvader = overgrootvader


oppidanus = burger van de stad


oppidum = stad


oppignoratie = verpanding


oppignoreeren = verpanden


opponent = zie opposant


opponeren = zie oppose(e)ren


opposant = verweerder, tegenstrever


oppose(e)ren = tegenstellen, tegenzetten, weerstaan


oppositie = tegenstelling, weerstand, tegenweer


oppress(e)eren = verdrukken, onderdrukken


oppreßie = verdrukking


opprimeeren = verdrukken, onderdrukken


oppugneren = bevechten, bestrijden


oprel = naar de kruin van de dijk toelopende weg


oproepinghe = geboden


oproepingscedel biljet = dagvaarding


oprorisschen = persoon die oproerteksten verkondigd


opruimer = soevereinboor, kegelvormige boor


oprukking = bij boedelscheiding het voorkeursrecht van de oudste zoon, het hoger plaatsen op de voorkeurslijst van de oudste zoon


opseggen (enen iet) = iemand aanzeggen, dat men iets wil doen eindigen (meenboedel, huurcontract)


opsetene = noemde men de bedrijver die zijn land op de parochie bewerkte gevestigde, inwoner


opsetten (iet) = te koop aanbieden


opsicht te hebben = toezicht te houden


opslaende venxteren = vensters, die niet als de tegenwoordige vensterluiken zijwaarts naar buiten geopend werden, doch van boven naar beneden opengeslagen werden


opsteecker = steekwapen, lang mes, bajonet


opstellige gedaan (is) = is openlijk aangekondigd


opstriken (iet) = opduwen, naar boven stuwen (bijvoorbeeld in Utrecht: de goederen van de "werven" onder aan de gracht, waar ze aangevoerd worden, langs de opgaande "wedden" tot
boven op de straat brengen.)


opswere = onder ede verklaren


opte aengevinge = volgens aangeven van


optie = keur, kiezen


optoch = hijskraan


opulent = rijk


opulentie = rijkheid, rijkdom, overvloed

opzicht = toezicht


opzittende = inwoner


or = goud


ora et labora = bid en werk


ora pro nobis = bid voor ons


oracul = hemelspraak, hoedspraak, godspraak, vraagbaak


orateur = redenaar


oratie = vertoog, redenering, reden, gebed


orator = aanvrager


oratrix = aanvraagster


orba = weeskind (meisje)


orbatum = beroofd


orbatus = beroofd van


orbitas = kinderloosheid


orbus = wees, ouderloos


orconde = getuigenis, getuigenverklaring


orconder = getuige


orconscap = zie: heuge


ordce = afk. ordonnance, regeling, bepaling, voorschrift, verordening


ordeelgelt = onkosten voor een uitspraak of vonnis


ordinaire = het gewone


ordinantie = geschiktheid, schikking


ordinariis ecclesiae sacramentis = met de gebruikelijke sacramenten van de kerk


ordinariis morturientium sacramentis = met de gebruikelijke sacramenten van de stervenden


ordinaris = gewoonlijk


ordinarius = gewone


ordinarus = zie ordinarius


ordineren = beschikken


ordo = orde


ordonnantie = inzetting, keur, schikking, bevel, ontwerp, kerkorde, reglement


ordonnantie (ter) = in opdracht van, op last van


ordonneren = schikken, instellen, willekeur, tot priester wijden, ook: bevelen


ordonneren (’t) = te verordenen, te beschikken


ordonneren (ende willekeuren) = verordenen, een verordening of keur uitgeven


ordonnieren = uitvaardigen, verordenen


ordre = afk. ordinaire, gewoon(lijk), normaal, gebruikelijk, in de regel ook: schikking, orde, stel, bestel, dagorder


oreillet = oorbel, oorhanger, oorversiersel


oreillettes = oor kompressen, oorkleppen, oorijzers


orenveger = de pink


oreren = redevoeren


orfèvre = goudsmid


organista = organist


orgelhuisje = gebouw boven de poort waarin het valhek (orgel) is opgehangen

oriential = van oosten, oostwaarts, oprecht van ’t beste


originali = afschrift stemt, nadat het is gecollationeerd woordelijk overeen met het origineel


origineel = oorspronkelijk, het principale en eerste schrift


origo = oorsprong, afkomst


oriljet = zie oreillet


oriundus = komend van, afstammend van, kind van ...


ornament = versiering, gesmede


orneren = versieren, optooien


orphanus = wees, weeskind


orphelin = zie orphanus


ortelijk = in het kort


orthodox = rechtgelovig, rechtzinnig


ortus = geboorte, afstamming, afkomstig, ook: tuin


ortus = zie ourtum


OSB = afk. ordre de Saint Benoit, Orde van de Benediktijnen


osepot = waterketel


osiedrop = ruimte naast een huis tussen de lijn waar de afdruipende regen neervalt en de muur


ostage = pand, gijzeling


ostagier = gijzelaar


ostenderen = brallen, pochen, beroemen, stoffen ook: vertonen


ostentatie = beroemd vinden, pochen, snorken (snoeven), pralerij, grootspraak


ostiarius = torenwachter, poortwachter


osyendroppe = zie osiedrop


Ot = afk. ondertrouw


otieux = ijdel, ledig


otium = verdiende rust na eervolle ambtvervulling


otium et pax = rust in vrede


oubliant = vergeetachtig


oud bewind = de periode die met de Franse revolutie eindigde in België (omstreeks 1796)


oude heircomen ende hoevenaersrecht = gewoonterecht


oudegrotevrouwe = overgrootmoeder


oudemoeder = grootmoeder


oudemoeye = oudtante


ouderdach = verjaardag


ouderdoem = eerstgeboorterecht


ouderman = bestuurder van een gilde, ook vaak deken genoemd


oudermanne kiste = een meubel als "de stat kiste," die in de vergaderkamer der oudermannen stond, ook:een gewone, gesloten kist


oudevader = grootvader


oudnederlands = de "Nederlandse" taal tot 1150


ouest = oost (richting)


ourtum = tuin


outeigen = een perceel grond, waarvan men het onbezwaard eigendom heeft, dat dus niet met een rente belast is. ook:; waarvan iemand het onbezwaarde eigendom heeft

outerve = een onroerend goed, dat iemand krachtens zijn recht als naaste erfgenaam heeft verkregen (en dat daarom niet zonder toestemming der bloedverwanten vervreemd mocht worden, en bij kinderloos overlijden terugviel aan de zijde, van waar het gekomen was: (gewonnen goed en roerend goed is dus geen outerve)


outichsasy = autorisatie


outmoeder = grootmoeder


outrage = spijt, leed. overlast


outrageeren = leed veroorzaken, overlast veroorzaken


outvader = grootvader


ouvrier = arbeider


Ov = afk. overzicht


Ov. = afk. huw. akte, overleden


ovaal eitrek = eirond


ovaal =  heraldiek, vorm van schild door gehuwde vrouwen en geestelijken gevoerd


over den bloede sitten = een doodvonnis vellen


overalde = voorvader


overbreken = buiten zijn oever treden van de rivier


overcleet = overkleed


overcomen = overeenkomen


overcomen (ende verdragen) = overeenkomen


overcomen te wesen overeengekomen te zijn


overdenckende = over na nadenken


overdragen = overgaan, toevallen, versterven op, devolveren
overgangsrecht devolutierecht, overdracht van goederen van een familie die in de rechte lijn is uitgestorven toewijzing van goederen uit het tweede huwelijk aan kinderen uit het eerste
overgesondene = voorgelezen


overgeven (enen iet) =  gerechtelijk overdragen


overgichten (enen iet) = een gerechtelijke verklaring ten iemands laste afleggen


overgifte = gerechtelijke opdracht van een onroerend goed


overhebben (iet) = door verdracht, in zijn macht krijgen


overhoer = overspel


overjaar = vorig jaar


overjaard = oud


overlant = ver weg gelegen land


overleefd = gestorven, overleden


overleyt = overlegd


overman = zie: ouderman


overmeester = bovenmeester, hoofd van de school


overmeister = zie overmeester


overmits = door middel van


overoom = oudoom


overposen = klokluiden voor een dode


overrechters = de ’hoge’ rechters in Friesland


overseggen (enen iet) = een arbitrale uitspraak doen ten laste van iemand


oversliten (enen iet) = een vonnis ten laste van iemand vellen


overspeelsterse =- overspelige vrouw

overste = ouderman hoofdbestuurder van een gilde


overtoom = plaats waar een schuit over land werd getrokken
oves = schapen


oxhoofden = wijnvaten

 

P


p = afk parrain, doopheffer, peter, doopvader


p = afk. pagina, bladzijde


p = afk. par, parentes, ouders


p = afk. pupur, pourpre, heraldiek kleur, kleur paars, aangegeven door een linker-schuinlijnen


P = afk. père, vader, ook: doopheffer / Peter


p.m = afk. post meridiem, na de middag, ook: afk. pro memoria, ter herinnering


p.m.s.l = afk. per matriomonium subsequens ligitimatus, door het huwelijk van zijn ouders alsnog gewettigd onwettig kind


p.p = afk. parentes, ouders


p.s = afk. post scriptum, naschrift


p.t = afk. pro tempore voor de tijd van


pa = afk. postérité adultérine, nageslacht-, nazaten uit echtbreuk, overspel geboren


paaiement = kleingeld


paaijemnent = zie paaiement


paal = heraldiek teken, strook begrenst door twee lijnen


paap = in de middeleeuwen de naam voor priester


paaps = rooms


paardemeester = dierenarts speciaal voor paarden


paardetuisser = paardenkoper


paartje = inhoudsmaat bier, wijn. 1 paartje = 2 pint = ca. 1,2 ltr.


pabilioen = bed


pace = in vrede


pacers = melaatse


pachdach = betaaldag


pacht = belasting


pachtbraecke = verbreking van het pachtcontract, huurcontract


pachtbrake = zie pachtbraecke


pachtbrief = pachtakte


pachtgoet = onroerend goed in pacht gegeven


pachthof = hoeve, hof in pacht gegeven


pachthuus = kleine boerderij, huis in pacht gegeven


pacificatie = bevrediging, vredestichting, verzoening


pacifiq = vredig, vreedzaam


pacifisceren = verdragen, bevredigen, overeenkomen


pacta = huwelijkse voorwaarden


pacta dotalia = huwelijkscontract


pade = peet, doopvader


padeken = paadje, weggetje


paeco = omroeper van het gemeentebestuur, heraut, gerechtsbode


paegnans = zwanger


pael = grenspaal


paelder = beambte die de grens van een gebied aangeeft


paelge = stro

paelgenoot = buurman


paellander = polderbewoner, poldergast


paelscheidinge = afpaling van grond eigendom


paelstede = plaats waar grenspaal staat


paerdoen = kwijtschelden


paeremakere = mandenmaker


paersscaerlaken = paarsroodscharlaken


paert = deel


paertcoen = verdeling van nagelaten goederen


paertshoeve = (on)kruid, klein hoefblad, goed geneesmiddel tegen zwerende clapporen (ontstoken)


paetkin = paadje


paeyemeester = stadsontvanger


paeyen = betalen


paffuut = wapenknots aan de punt voorzien van een snijdend uiteinde


pagadoor = betaalheer, penningmeester, betaalmeester


pagamentum =- betaalmiddel, betaling


page = paard, zowel een rij- als trekpaard


pagie = zijde, zijdienaar, zijganger (naast het paard lopen)


pagimagister = (dorps -) burgemeester


pagulus = gehucht


pagus = dorp


pain céleste = heilig sacrament


pair = engels edelman, de naam is ontstaan doordat volgens middeleeuws rechtsbegrip niemand geoordeeld kon worden dan door zijn "pairs" dus zijns gelijke


pairess = de vrouw van een pair


pairschap = rechten en waardigheid van een groot leen, met invloed, stond vlak onder de kroon


paisibel = vreedzaam


paix = vrede


palais = paleis


palbabel = gelijkenis


pale = ovenschop


paleisteren = polijsten


palen = afbakenen, afpalen, de grenzen aangeven
palen, (op de) = .. op de grens


paleografie = kennis van het oude schrift


palestermacher = schietbogenmaker


paleye = katrol


palimpsest = een perkament -handschrift, waarop veelal uit zuinigheid, over de onleesbaar gemaakte eerste tekst een andere geschreven is. Langs chemische weg gelukt het vaak de
oorspronkelijke, soms waardevolle tekst, weer leesbaar te maken

 


palinge = grens van een erf


palinodie = weerroeping, herroeping als men van iemand heeft kwaad gesproken


palissaden = heraldiek teken, brede aan de bovenzijde gescherpte palen


palloerlaken = laken voor het maken van banieren


palm = lengte maat, kleine palm = 3 cm., grote palm = 9,6 cm., na 1820 is de palm 10 cm.


palmarum = palmzondag, de zondag voor Pasen


palmslach = zie coopslach


palpabel = tastbaar



palster = herderstaf


paltsgraaf = gedelegeerde van de keizer en paus


palustre = broekland (kleigrond langs rivieren), moeras


panchiser = ontvanger van de panchys (het heerlijk recht op het brouwen van bier)


panchys = heerlijk recht op het brouwen van bier


pancys = zie panchys


pandbrief = schuldbekentenis


pande = bieden (ook: "verbieden") de gepande goederen ter terechtzitting aanbieden aan hen, die beter recht daarop hebben. (als voorbereiding tot het toewijzen van de panden door de rechter.)


pandemarckt = marktplaats waar in beslaggenomen (onroerende)goederen openbaar werden verkocht
panden beslag, leggen op gijzelen panden (enen voer iet, aen iet, op iet), beslag leggen op een stuk goed van iemand als voorbereiding voor den executoriale verkoop daarvan voor een
schuld


pandene = panden gerechtelijke handeling


pander = gerechtelijke beslaglegger


pandere = hij die beslag legt


pandijnghe = bij gerechtelijke verkoop, beslag wegens schulden, op een onroerend goed


pandinge = het panden. ook: de omgang van den schout, waarop het panden plaatshad


paneel = stuk doek onder het zadel om de rug van het paard te beschermen


panetarius = bakker


paneterie = bakkerij


panhuus = brouwerij


panhuushuus = pand waarin de brouwerij gevestigd is


panifex = bakker, broodbakker


pannarius = lakenwever


pannicida = kleermaker


pannifex = lakenwever


pannitextor = zie pannifex


pannitonsor = laken-droogscheerder


pansier = maliënkolder


pantbrief = rentebrief


pantinenmacher = klompenmaker


pantkeringe = verzet tegen een gerechtelijke panding


pantopola = groothandelaar


pantsel = onderpand


pantvercoper = een ambtenaar, bij het oudermansrecht (later ook: bij het schepenrecht) aangesteld tot het verkopen der

gepande = goederen, die niet gelost zijn


pantweringe = het beletten der panding


papa = priester, vader


papalis = pauselijk


papencruud = paardebloem


papenkelder = wijnhandel van geestelijken


papenkint = kind van een priester


papist = rooms katholiek


papisterie = door een rooms-katholieke priester getrouwd


papkop = meelbrij kom


pappenheimer =  beerputleger

papulis = van de mazelen, door de mazelen


papyrifex = papiermaker, papierfabrikant


par-devant nous = zijn voor ons


par. = afk. parentes, ouders


parabel = gelijkenis, zinnenbeeld


parade = pronken glimpvertoning, afwering van een aanval


paradeiser = tuinman


paradiskin = kleine hoogkamer


paradox = wonderspreuk, wonderrede, ongemeen, uitspraak die een (schijnbare) tegenstrijdigheid bevat


parage = verwantschap


parage = (een tellen) de graad van verwantschap met iemand uitrekenen


paragon = puik, uitstekend, drukletter van 18 pnt.


paragraphe = beschrijving, onderschrijven, afdeling, de zelfde mening hebben


paralysis = verlamming


paranimf = bruidsleider, die de bruid op de bruiloftsdag terzijde staat


parant = bloedverwant, familielid


parant ou allié = aanverwant, bloedverwant


paranté = verwantschap


paraphe = merk, merkteken


paraphe(e)ren = merken, tekenen


paraphrase = uitbreiding


Parasceve = Goede Vrijdag


parate executie = schielijke rechtsvordering, zonder uitstel


parausbrief = brief met aankondiging van openbare verkoping bij opbod


pardoen = vergeving van zonden, kwijtschelding van een (kerkelijke) straf


pardoen = vergiffenis, vergeving, aflaat


pardoendach = dag waarop een aflaat verdient kan worden


pardon = vergiffenis, kwijtschelding van een terechte straf door de heer


pardonnabel = vergeeflijk, te vergeven


pardonneren = vergeven


pare(e)ren = sieren, oppronken, tooien, gehoorzamen, tevoorschijn komen


pareerhabijt = ambtsgewaad


pareersel = oppronken, versiersel, tooisel


pareil = effen, gelijk


parens = ouder, vader


parentagie = verwantschap


parentatio = lijk plechtigheid, herdenking van een dode


parenté = zie parentela


parente(e)ren = vermaagschappen, verwantschappen


parenteel = staat waarin alle mannelijke en vrouwelijke nazaten vermeld staan van één paar ouders


parentela = verwantschap


parentelae = van de familie


parentelus = ouderlijk


parentes = ouders


parenthese = inworp, tussenreden, inreding (inlassing), tussenstelling, tussenzin, inlassing, inzetting


parentis = van de vader, van de ouder

parfumeren = beroken, doorluchten


parisijs = volgens de reken- en munteenheden van Parijs


paritas = evenheid, op voet van gelijkheid


pariter = te gelijkertijd, op gelijke wijze, evenzeer


parlement = ruzie, woorden, oploop, ook: raadhof, pleithof, gerechtshof


parlementen = bulderen, tieren


parlementeren = de samenspraak, handelen van overgave van steden, of sterken


parmentierwerk = zeer fijn naaiwerk


parochia = parochie


parochiaan = zie karspelpaap


parochianus = parochiaan, lid van een kerkelijke gemeente


parochie = karspel, wijk


parochipaep = parochiaan


parochus = pastoor, geestelijke


parmia = spreekwoord


parquet = perk, nood


parrain = doopheffer, peter, doopvader


parre = omheinde plaats ook: parochie


parrehuus = woning van de pastoor


parrekerk = parochiekerk


parricida = vader-, moeder-, broeder-, zuster- of de kindermoordenaar


parricidium = vadermoord


pars = deel, een deel voor het geheel


pars met een schabeltie = deel van een knielbankje


parsoen = pastoor die de werkzaamheden door een ander laat doen uitvoeren


partage = deling, verdeling


parthie = partij, (hoeveelheid)


partiaal = partijdig, eenzijdig


participant = deelhebber, deelachtig, deelgenoot


participatie = mededeling, medegenieting


participeren = mededelen


particularise(e)ren = bijzonder maken, uitvoerig de bijzonderheden vertellen


particulariteit = bijzonderheid, naarder bericht, nadere bijzonderheid, eigenaardigheid


particulier = bijzonder, afgedeeld stukswijs


partigeren = ieder zijn aandeel geven


partij = advers tegenpartij


partije = wederdeel, tegenstander, deel


partim = deels, gedeeltelijk


partisaan = medestander, lid van een ongeregelde groep militairen of bende vrijheidstrijders


partitie = verdeling, deling


partitionair = meedelend in de opbrengst


partu = tijdens de bevalling


partuer = gade, weerga


partus = bevalling, pas geboren kind


party advers = partij tegenstander, tegenstander


partyschap = partijschap, zijdigheid (partijdigheid )

parukemaker = pruikenmaker


parvula = klein meisje


parvules = kleine jongen, kind


parvus, parvulus = klein, heel klein kind


paryrificis = van de papier fabrikant


pas = lengtemaat, 1 pas = 2,5 voet, pas wordt ook: als gemene pas, schrede en tree omschreven, landmeterpas, -tree = 2 gemene pas = 5 voet


pascha (pasca) = Pasen


pascha clausum = zondag na Pasen


pascha floridum (florum) = Palmzondag


pascha passionis = 2e zondag voor Pasen


pascha rosarum = Pinksteren


paskwil = smaadschrift, anoniem schotschrift


pasloot = peillood


pasmes = sikkelvormig mes


pasquil = schimpschrift, steekschrift, schotschrift, schimpgedicht


passabel = lijdelijk, geduldig, draaglijk, er mee door kunnen


passade = reisgeld


passage = weg, doorgang, doorweg, aaneen gesloten zinnen in een bericht, overdekte straat, doorvaart, overtocht


passagier = reiziger


passant = voorbijganger, doorreizende, ook: lus voor gordel, riem


passato = van de verlopen, voor den voorleden (verleden) maand


passatus postea = later gepasseerd


passement = ingenaaide bies of strook:, afkanting van een kleed


passementwercker = bies aanbrenger bij meubels en kleding


passeport = vrijbrief, vrijreisbrief, vrijgeleidebrief


passeren = voorbijgaan, verleen, overtreffen


passeringhe = gerechtelijke akte


paßie = lijden, zucht, drift, verrukking, ingenomenheid, lijdzaam, hartstocht


paßijf = lijdende


passio dominica = goede vrijdag


paßioneren = verrukken, innemen


paßiones = hartstochten, genegenheden


passionstag (dominica passionis) = 2e zondag voor Pasen


pastebacker = bakker van fijnbrood


pasteiken = gebakje


pastellator = pannenmaker


pastillifex = apotheker


pastoor = herder, pharheer, kerkheer, preker


pastor bonus = 2e zondag na Pasen


pastor loci = pastoor van deze plaats


pastor = primarius deken


pastoriekoren = tienden, geheven ten behoeve van het pastoriefonds over bepaalde landerijen


pastorietienden = vaste rente welke geheven werd ten behoeve van het pastoriefonds over bepaalde landerijen

pastorije phar = herderstaat, kerkmeesterschap


pastory = een gemeente onder een leraar


patacon = zie patakon


patagon = zie patakon


patagons = zie pattakons


patakon = betaalmiddel, zilveren munt, waarde ca. 48 stuivers


patater = aardappel


patent = openbrief, bevelschrift ook: inkwartieringsbevel


pater = vader


pater denominatus = aangegeven of genoemde vader


pater ignoratus = onbekende vader


pater patris = grootvader langs vaders zijde, vader van vader


pater praevignus spondae = stiefvader van de bruid


pater sine nomine = ongenoemde vader


pater spondae = vader van de bruid


pater sponsi = vader van de bruidegom


pater suppositus = vermoedelijke vader


paterinus = peet, peetvader, doopvader


paternel = vaderlijk, bevoogdend


paternitas = vaderschap


paternoster = rozenkrans


paternosterer = rozenkransmaker


paternus = van vaderszijde, vaderlijk


patibulum = kruis, galg


patient = leider, zieke


patienteren = lijden, dulden, gedogen


patientie = geduld, lijdzaamheid


patijn = houten schoeisel


patr. = afk. patrini, paterni


patraster = stiefvader


patre absente = bij afwezigheid van de vader


patrem = vader


patrem designare recusavit = weigerde de vader te noemen


patrem nominavit = als vader noemde


patres = voorouders


patria = land, vaderland, geboorteland (stad)


patria caesarea = land behorend tot de keizer


patria imperialis = zie patria caesarea


patriarch = oppervader, aartsvader


patrima = minderjarige dochter (waarvan de vader nog leeft)


patrimoniaal erfaftig = tot het vaderlijk erfdeel behorend, van de ouders geërfd of meegekregen


patrimoniale-goedren = patrimoniale goederen, vrije

erfgoederen, erfhave


patrimonie = vaderserfenis, vadersgoed


patrimus = minderjarige zoon (waarvan de vader nog leeft)


patrina = doop hefster, doopmoeder, meter


patrini = doop ouders, peter en meter

patrinus = peter, doopheffer, doopvader


patriot = vaderlander, liefhebber van het vaderland


patris = van de vader


patris soror = vaderszuster, tante


patrocineren = voorstaan, verdedigen


patronaatschap = priesterlijk inkomen


patronage = patronaatschap, huishoudenschap, huisvaderschap


patroniemen = vadersnamen, bijvoorbeeld Jan pieterszoon, Catharien jacobsdoghter


patronymicum = vadersnaam


patroon = voorstander, huisvader, voorbeeld


patrueles = neven,en nichten in de tweede graad, waarvan de beide grootvaders broers zijn patrueles volle neven, volle nichten, waarvan de vaders broers zijn


patruelis = neef, zoon van een broer


patruus = oom van vaderszijde


patruus magnus = oud-grootoom


patruus major = achter -oudoom, achter -grootoom


patruus maximus = betovergrootoom, betoveroudoom


pattakons = betaalmiddel, meestal met de vermelding Brabant Maastrichter cours. de Brabantse


patagons = een zilveren munt met een waarde van 48 stuvers (wisselkoers Maastricht)


pauper = arm


paupercula = arm vrouwtje


pauperculus = arm mannetje


paur = boer


pauseren = verpozen, rusten


pave = straatweg


paveersele = plaveisel


paveersteen = vloersteen


paveertichel = vloertegel


paveljoen = tent, veldtent


paveren = bestraten, betegelen


pavey = vloerstenen, natuursteen tegels


pax = vrede


paydach = betaaldag


payement brokkelgeld = kleingeld, betaling


pays pax = vrede


pædictum = voornoemd


pd = afk. pro deo, gratis, zonder betaling


pecceren = zondigen, misdoen


peciam terre emit = een stuk grond kopen


pecias terre = stukken grond


pecora = vee, koeien, kalveren


pectorali morbo = door een borstkwaal


peculiele = straf geldstraf, in geld te betalen straf


pecunia = geld


pecunieel = geldelijk


pecus = vee


pedagium = tol

pedagoge = tuchtmeester, leermeester, huislijk leermeester


pedant = waanwijze, kindermeester, schoolvos, verwaand

 

pedanterie = kinderwerk, leurderij, schoolvosgerij (bekrompen leermeester), waanwijsheid


pede = stok met ijzer beslagen en uitstekende spijkers op de kop


pedeken = paadje


pedel = laag land, broekland, veenland


pedellant = zie pedel


pedes = voetganger voetknecht


pedestaf = zie pede


pedestal = te voet, laag bij de grond


pedestantelijk = op staande voet


pedisequa = dienstbode, kamermeisje


peditis = van de voetganger


pedriere = soort blijde, werptoestel voor stenen en kogels


peede = zie pede


peerdeken = kleine munt


peerdenkerkhof = ongewijde begraafplaats, vaak het galgenveld


peeter = (gouden) betaalmiddel, gouden munt ca. 1360 -1480


peilscael = peilschaal


peine = straf, verlegenheid, nood, moeite


peken = met pek besmeren


pekneus = kleine erker uitbouw boven de poort met gaten in de vloer om pek te laten vallen op aanvallers


pelle = doodskleed, lijkkleed, doodslaken, ook: schandpaal


pellegrim = pelgrim, bedevaartreiziger


pellegrimage = bedevaart


pellewever = zijdewerver


pellex = bijzit, concubine


pelliceum = een soort pelzen borstrok


pellifex = bontwerker, ook: leerlooier


pellio = zie pellifex


pellore = wapenrok


pelse = met bont gevoerd kledingstuk bepaaldelijk: een onderkleed, ook: gedragen over het blote lichaam


pelsemakere = bontwerker


peltier = bontwerker


peluw = kussen


pelvarius = ketelmaker, bakkenmaker


pelvifex = (metalen) schalen en schotel maker


pelzer = bontwerker


penael = betrekking hebbende op straf


penael = decreet strafvordering


penden = beslag, leggen op gijzelen


pene = de straf (of geldboete), gesteld op de overtreding van de politieverordening of op het niet nakomen van een aangegane verbintenis, ook: boete


pene = zie peine


pene extraordinaire = een bijzondere straf, een buitengewone straf


penen = straffen

penesticus = opkoper


penetentie = berouw, leedschap, leedwezen


penetreren = doordringen


penewaren = koopwaar met geringe waarde


penitentia = berouw (bij biecht)


peniteren = van het recht gebruikmaken om af te zien van een koopovereenkomst, ook: berouw hebben


pennicleen = leen met een vaste jaarlijkse opbrengst in geld


pennincbrief = schuldbrief


penninckrente = geldrente


pennincrente = rente in geld te voldoen


pennincsac = geldbuidel


penning = gewicht, 1 penning = 1/240 of 1/270 pond ook: als zilvergehalte bekend, 12


penning = 1000/1000 (zuiver zilver), 1 penning = 12 greinen, ook: oppervlaktemaat, penning is synoniem voor vierkante

koningsroede, = 1/240 pondemaat


penningen = betaalmiddel, 12 penningen = 1 schelling


pensator = ijkmeester


penschier = pensier


pensier = iemand belast met het beheer


pensionaris = loontrekker, stadsraadgever, raadsman, loontrekkend raadsman, ook: rechtsgeleerd ambtenaar van een stad, vast bezoldigde rechtsgeleerde raadsman


pensman = slagersknecht


pentecoste = Pinksteren, de 50e dag na Pasen


penultima = de voorlaatste dag (van de maand)


penwerde = een kleine hoeveelheid


penwerden slyten (bij) = in het klein verkopen, iets in kleine partijen verkoopen


peperbos = brijpot


peppel = gepeupel, volk, gespuis, het grauw


per = door


per accidens = bij geval, bij gebeurtenis


per duos dies aegrotavit = hij was twee dagen lang ziek


per matriomonium subsequens ligimatus = door het huwelijk van zijn ouders alsnog gewettigd kind, ook: vaak als afkorting

p.m.s.l. per me door mij


per oratie = besluiten, slotrede, samenvatting van de rede


per oreren = sluitreden, reden van sluiten


per procuratie = perquisitie


per procurationem = door (of bij) volmacht


perceelplan = kadasterplan, perceelkaart, kadasterkaart


percento = ten honderd


perche = teken van gezag, roede, staak


percipiëren = ontvangen, vatten, begrijpen


perckmeister = mijnbouwmeester


perdurabel = gedurig


peregrinatie = uit landigheid , omzwerving in een vreemd land, ook: reizen, landreizen


peregrinus = pelgrim, vreemdeling, van elders afkomstig

peremptoir = uiteindig, uitvoerbaar, beslissend, afdoend, ook: onherroepelijk, laatste uitstel


perfect = volmaakt


perfectie = volmaaktheid


perfidie = ontrouw, trouwloosheid


perhonestus = weledele


pericliteren = wagen, bestaan


periculeuse = gevaarlijke


periculosus = gevaarlijks


periculum mortis = stervensgevaar


perijkel = gevaar, noot


perime(e)ren = doden, te niet doen


periode = punt, stip, omloop, volzin, uitgang, lid


periphrasis = omspraak


peripneumonia = longontsteking


peritus = ervaren


perjurie = eedbreking


perlen = parels


permanent = vast, bestendig


permanentie = verblijvendheid, spreekuur, doorlopende dienst


permissie = verlof, toestemming


permißie = toelating, verlof


permitteren = toelaten


permittieren = toestaan, toelaten


permoveren = beroeren


permutatie = wisseling, mengeling, verwisseling, omzetting


permuteren = zie permutatie


pernitieux = schadelijk, verderfelijk


perpetreren = bedrijven


perpetuël = altijd durend, eeuwig


perplex = verbaast, radeloos, bedremmeld, beteuterd


perplexiteit = verbaasdheid, radeloosheid, bedremmeldheid


perquire(e)en = doorzoeken, onderzoeken, uitvorsen


perquisitie = onderzoek, nasporing, huiszoeking


perscruteren = nazoeken, doorzoeken


perse = door hem zelf, uit hem zelf


persecuteren = vervolgen


persecutie = vervolging, vervolging om geloof


persemtafel = bank van lening


persevant = leerling-heraut


perseverantie = volharding, volstanding, het volharden


persevereren = volharden, doorzetten


persijn = peterselie


persiste(e)ren = op iets blijven staan, volharden, staand houden, bevestiging van een vorige verklaring ten overstaan van het gerecht


persisteren = aanhouden, bijblijven


persona pastoor = een persoon


personagie = rolspeler, kamerspeler

personeel = hoofd voor hoofd, ondergeschikten


personele = actie opspraakrecht


personen = lieden, luiden


personne titrée = iemand van adel, iemand met een titel, voornaam persoon


persoonsleen = een leen waarvoor de leenman zweerde om zijn heer tegen iedereen en met al zijn goederen te verdedigen


perspective = doorschouwing, doorzichtig


perspicuitas = duidelijkheid


perstringeren = bedwingen


persuaderen vroedmaken = (verstandig zijn), aanraden, overreden, bepraten, overtuigen, overhalen, doen geloven


persuasie = zie persuaderen


persuatie van ymand (sonder) = (zonder) dwang van iemand


persvloot = bakje voor de kaas te persen


perszeunis = zie persvloot


pertinent = behoorlijk, na den eis


pertinentibus = met de grond en alles wat ertoe behoord


pertinentie = geschiktheid, beschiklelijkheid


perturbatie = beroering, verstoring


perturbe(e)ren = beroeren, verstoren


pervers = verkeert, verdorven, onnatuurlijk


perverteren = verkeren, omkeren


perykel = gevaar


peste aan = de pest


pestilentii = de pest


pestroede = staf die de pestlijder moest dragen als herkenningsteken


pete = doopvader, doopmoeder


peter = doopheffer


peter = zie pete


petit = klein


petitie = begeerte, eis


petitoir zaakseigen = vervolgbaar


petitoire actie = een zaak die in den grond en ten principalen vervolgt moet werden


petmolen = molen om water uit put op te pompen, meestal voorkomend in weilanden


petri ad cathedram pieterstoel = een dag die gevierd word op 22 februari


petter = peet


petulant = dartel, brooddronken, opbruisend, uitgelaten


peul = kussentje


peul of peluw = stijf langwerpig onderkussen, ook: extra hard kussen


peuldoeken = kussensloop om de peul


peupel = het gemene (totale) volk, gespuis, het volk


peyne breuke = straffen


pf = afk. procureur fiscal, procureur voor de belastingen


pfaider = hemdenmaker


pfeifer = fluitist


pfettenhauer = bouwvakker, timmerman


pfister = bakker

pfragner = handelaar


phantasia = inbeelding


phantasmata = inbeelding, spoken


pharmacopola = apotheker, handelaar in zalven


phillippuspenninck = betaalmunt, 1 penninck = 15 stuivers


philosooph = wijsgierig, wijszuchtig, wijsgierig


philosophie = wijsgerigheid, wijsheid, wijsgierigheid, wijswording, wijsheidszucht, wijsbegeerte


phiole = snaarinstrument met strijkstok, fles


phlebotomarius = aderlater


phrenesis = krankzinnigheid


phs = afk. Phillips


phthisicus = teringlijder


phtisis = tering


piæ memoriæ = zaliger gedachtenis


picant = stekelig, scherp, spits, steekachtig, netelig, smaak / zinnen prikkelend


pichure = maailoon


picke = snoeimes, pikhouweel


pickerie = dakstro, dekstro


picoreie = strooptocht, het stropen


pictaciarius = hersteller, schoenlapper


pictor = schilder, kunstschilder


pietas = vroomheid gehoorzaamheid


pieteit = godsvruchtigheid


pietemaent = september


pietersdach = 22 februari


pijlwicht = weegschaal


pijncamer, pinecamer = folterkamer


pijncamere = pijnkamer


pijnder = arbeider, zakkendrager


pijnlijcheit = onder moeilijke omstandigheden


pijnre = beul


pijnstoc = folterwerktuig


pijp = inhoudsmaat voor wijnolie en natte waren, 1 pijp heeft overal een eigen inhoudmaat


pijpegael = kruiwagen


pijpkan = tinnen kan


pijzel = kleerkast


pike = lans met platte ijzeren punt


pil = zie pille


pilae memoriae = zaliger gedachtenis


pilearius = hoedenmaker


pileo = zie pilearius


pille = geestelijke zoon of dochter, petekind, doopkind


pillegave = doopgeschenk


pilleren = plunderen, stelen


pillerie = zie pilleren


pilorisatie = veroordeling tot de schandpaal


pilotingaren = garen van plootwol, wol die van de vacht is af gestoken

pilter = bontwerker, huiden bewerker


pimpel = brandewijnglaasje


pinakel = siertorentje


pincerna = inschenker van de drank


pinecamer = folterkamer


pineel = tinne of trans van een gebouw


pinen (enen) = op de pijnbank leggen


pineweke = week voor Pasen, de Goede week voor Pasen


pinkernscoe = schoen van kalfsleer


pinsbek = legering van koper en zink, vooral voor horlogekasten gebruikt


pinsoen = zie pondemaat 


pint = inhoudsmaat voor graan en droge waren, 1 pint = 1/35 schepel, ook: = 1/2 kan en 1/128 zak, ook:, inhoudsmaat, 1 pint = 2 stoop = 4 mutsjes = ca. 0,6 ltr, 1/4 stoop


pipegael = zie pijpegael


pipegale = kruiwagen


pipere = fluitspeler


piqueeren = steken, stikken met kleine teken, krenken


piqueren = steken, iemand hatelijk zijn, heimelijke haat


pirmeider = perkament bewerker


piscator = visser


piscina = viswater


pislappen = luiers


pistolet = munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 70 stuivers


pistor = bakker


pistrix = bakkersvrouw


pitaker = zie aker


pius = vroom, trouw


pl = afk. pluviôse, maand van de regens


placcaat plakceel = plakschrift, bevel


placcaet = plakkaat, publicatie


placcaten = bevelen


placide = vreedzaam


placke = betaalmiddel van geringe waarde


plade = uitstekende punt van het dak


pladermolen = klappermolen, de wieken maken een klapper geluid


plain = effen, gelijk


plainte = klacht, aanklacht, aangifte


plaisant = lustig, vrolijk


plaisier = lust, vrolijkheid, vreugd, vermaak


plaisirs de la chair = vleselijke geneugten


planeet = zweefster, dwaalster


planeren = schaven, effenen, slechten


plantagie = de beplanting, de begroeiing, de tuin


planum = plat


plastes = beeldhouwer


plate = stalen uitrustingsstukken die boven de halsberg (harnas of metalen plaat / harnas) werden gedragen


platea = straat, steeg

platijnen = klompen of pantoffels, houten schoenen


platijnhout = hout waarvan klompen worden gemaakt


plattijnen = zie platijnen


plauderen = handklappen


pleb. = afk. plebanus, pastoor, geestelijke


plebaan = zie plebues


plebanus = pastoor


plebeus = een man van geringe soort, een platter, ook: pastoor aan een bisschoppelijke kerk


plecht = gerechtelijke erkenning van een geldschuld, waarvan een gerechtsbrief is opgemaakt


plecht op goet = hypotheek


plechtboec = het register, waarin de schuldbekentenissen voor schepenen werden opgetekend


plechtbrief = de gerechtsbrief opgemaakt van de erkenning in rechte van een geldschuld


plechten binnen (veertien) dagen = schuldbekentenissen op korten termijn, zonder vestiging van renten


plechten in het regyster  =schuldbekentenissen op korten termijn, waarvan alleen een aantekening in het
schepenboek werd gemaakt en geen schepenbrief afgegeven


plechten = verplegen een schuld in rechte erkennen


plechtich (later pligtig) = door een plecht tot betaling verplicht, verbonden


plecker = stucadoor


pleidoi = verdedigingsrede, geding, dingtaal


pleie = martelwerktuig, verdachte werd uitgerekt met dit apparaat


plein = effen, gelijk, vlakke open ruimte


pleinlijk = volkomen


plenipotentiaris = gevolmachtigde


plenipotentie = volmacht


plenitude = volheid


pleuritide = wegens pleuritis, borstvliesontsteking


pleydoy = geding, dingtaal, pleidooi, verdedigingsrede


plichtbrief = gerechtsbrief opgemaakt van de erkenning van een schuld


pligten = plichten


ploech = ploeg


ploech(h)arnasch = onderdeel van een ploeg


ploechgangen besittende = land geschikt om te ploegen en te zaaien


ploechghehinghe = beploegbaar akkerland


ploechrecht = recht van de afgaande pachter op een deel van de oogst


ploechwinne = akkerbouw


ploeger = landbouwer, boer


plogemeker = boer, ploeger


plogge = houten nagel


plombete = knots, met lood gevuld slagwapen


plombeye = met lood gevulde knots


plompe = baksteen, afm. 7 x 3 x 2 duim


plonderije = afgedankte rommel, oude kleren, vuilnis


plonderinghe = kleine huisraad


ploten = het vruchtgebruik hebben


ploter = leerlooier


plotte = korte degen, soort dolk

plouch = ploeg


pluderoien = twisten


pluisen = oude kleren


pluisteren = beroven, plunderen


plukken = beroven


plumbarius = tinnegieter


plunderkast = rommelkast


pluraliteit = meerderheid


plures alii = veel anderen


plurimi = zeer veel anderen


plurimi ahi = zie plures ahi


plurimi alii = zie plures ali


plurimum reverendus = zeer eerwaarde


pluumcussen = verenkussen


pluv = afk. pluviôse, maand van de regens


pluvia = regen


pluviôse = januari


pneteren = broodbakken


pntie = afk. presentie, aanwezig


podelpoel = modderpoel


poederpere = peervormige strooibus


poelagier = poelier, verkoper van geslacht gevogelte


poen = boete, straf, pijn


pna = straf, misdaad


poensoen = dolkmes, steekwapen, ook: etsnaald om te waarmerken


poepen = afkomstig van büben, Duits voor "jongen", ook: hannekemaaiers (grasmaaiers uit Duitsland)


poerbus = specerijen (strooi)bus


poest = stal voor koeien met melkschuur


poeta = dichter


poete = hoer, prostituee


poète courtisan = hofdichter


poilledeine = kalkoen


poinct = punt, stip, verhandelstuk


poinctijnghe = berekende het belastingdeel van ieder die men verschuldigd was aan de vorst


poingnaert = korte puntige dolk, ponjaard


pointer = zetter der belastingen


pointwerk = klein karweitje


poirter = poorter


poit = betaalmiddel, kleine munt uit ca. 1615


poke = zie pook


pokhuis = ziekenhuis voor lijders aan syfilis


pokken = syfilislijder, besmettelijke ziekte


pokmok = scheldwoord voor een door syfilis verminkt persoon


pol = bedrogen echtgenoot


pol = hoerenloper, bezoeker van bordeel


polaex = strijdbijl

poldergrave = poldersloot


polentarius = brouwerijknecht


police = bestuur, regering


police van assurantie = verzekeringspolis


poligamie = veelwijverij


polijt = net, beschaaft, geslepen


politie = burgerschap, burgerlijke regering, burgerstand


politieke resolutie (bij) = bij besluit van het stadsbestuur


politijcq = burgerlijk


poliz = verzekerbrief, verzekeringsbewijs, polis


pollagier = zie poelagier


polleie = martelwerktuig, verdachte werd uitgerekt met dit apparaat


polleye = katrol


polleye = zie paleye


pollicitatie = belofte


pollinctor = doodgraver


pols = polsstok


polye = katrolblok


pomarius = groentehandelaar, fruithandelaar


pome = soort appel, deze droeg men bij zich tijdens bezoek aan besmette persoon


pomeridianam = na de middag


pomeridianus = namiddags


pomme de terre = aardappel


pomp = afsluitbare duiker


pompa funebris = begrafenisstoet


pompe = statie, pracht


pompeux = prachtig


pond = betaalmiddel, 1 pond = 20 schellingen, sous, 1 pond = 240 penningen, derniers (d), ook: gewichtsmaat, 1 pond = 16 ons, = 430-494 gram


pond = (medicinale) gewichtsmaat, 1 pond = 12 ons


pond = (oude) gewichtsmaat, 32 pond = 13 kg., 1 pond = 406 gram, 0,437 voor boter


pond =  Vlaams betaalmiddel, in 1700, 1 pond = één gulden


pondelmaker = kopersmid


pondemaat = Friese landmaat, 1 pondemaat = 240 vierkante koningsroeden, in 1812 is de pondmaat vastgesteld op 0,3674 ha.


pondereren = overwegen


ponjaard = korte puntige dolk


ponsoen = graveer- of etsnaald


pontifex = bisschop


pontificaal = pauselijk, priesterlijk


pooi = pui

 

pook = wolmaat voor handel in engelse wol, 1 pook: = 1/3 scarpelier


poortclocke = grootte bel boven de stadspoorten


poortdinge = gerechtzitting op vaste tijden, meest drie- of viermaal in het jaar


poorterbrief, porterbrief = een door de overheid aan een poorter uitgereikte verklaring, dat hij burger is


poortergelt = een soort belasting om zijn poorterschap te behouden


poorters = inwoners van een stad, iemand die binnen de stadspoorten woont

poorterscamer = gevangenis voor poorters, maar ook: de woning van een poorter


poorterschap = toestand van stedeling, rechten en verplichtingen van een burger, burgerrecht


poorterskint = kind van een poorter


poortersneringe = nering die in de steden alleen aan burgers is vergund


pop = stroprop voor het dichten van gaten onder de pannen tegen stuifsneeuw


popinarius = verkoper van gekookt en gebraden vlees, ook: gaarkeuken


populair = gemeenzaam, slechtachtig, volks


populeus = volkrijk


populus = 2e week van de advent


por = afk. prior


porpointe = zie porponte


porponte = wambuis dat de krijgslieden onder de halsberg droegen


portaverunt = hebben wettelijk en erfelijk overgedragen


porte-epée = degenriem


porte-manteau = staande kapstok


porterbrief = zie poorterbrief


porthuus = stadspoort


portie = gedeelte


portwech = opengang om van een perceel naar de openbare weg te komen


poseren = zetten, stellen


positie = stelling, stand


positijf = gesteld, stellig, het geen men behoord te zetten, of waardig gesteld te worden


possederen = in het bezit hebben, bezitten


possesseur = bezitter


posseßie = bezit, bezitting, eigendom, landgoed


possessoir = bezittelijk, recht om te bezitten, het bezit betreffende


possessor = bezitter, eigenaar, houder


poßibel = mogelijk


poßideren = bezitten


post = na, sinds, nadat


post alium = na de andere, na het andere


post denuntiationem ternalem = na de drie roepen


post hominum memoriam = sinds mensenheugenis


post meridiem = na de middag


post partum = na de bevalling


post prandium = na de middag


post sciptium = naschrift


post susceptum baptismum = na het ontvangen van het doopsel


post trinam proclamationem = na de drie huwelijksafkondigingen


post(h)uma, -us pstuum = geboren na de dood van de vader


postea = naderhand


posteri = nakomelingen


posteritas = nakomelingschap


posteriteit = nakomelingschap, afkomst

posterne = geheime deur, achterdeur


posterus = later


posthumus = een kind dat na de dood van zijn vader geboren werd


postille = uitlegging, korte verklaring


postmeridianus = namiddags


postmis = zie posthumus


postponeren = uitstellen, achter stellen, verschuiven


postquam = nadat


postridie = daags daarop, op de volgende dag


postuir = stal, gestalte


postulant = eiser, verzoeker in een rechtzaak, aanzoeker om een post


postulata = begeerten, eisen, vereisen


postulatie = afeisen, afvorderen


postuleren = afeisen, eisen, afvorderen


postumus = zie posthumus


pot = inhoudsmaat vloeistoffen = ca. 1,5 ltr.


potage = eenvoudige spijs, kan zowel met groente als met

meelspijs zijn bereid


potas = ingedikt restant van uitgeloogd houtas om

aardewerkpotten waterdicht te maken


potens facere = handelsbevoegd


potent = machtig, vermogend


potentaat = geweldheer


potentie = vermogen, macht


pothuis = halfbovengrondse uitbouw boven een kelder


potje = inhoudsmaat, 1 potje = ca. 1/16 kan


pottagelepel = groente opscheplepel


pounder = zie unster


pour acquit = voor ontvangst voldaan


pour cause = niet zonder reden


pour suit = navolging, vervolg


poursuiveren = vervolgen, najagen, aanhouden


pousseren = aanstouwen, aandrijven


practicus = medicus


practijk = bewerking, handelgreep, onderwind, handhaving


practizijn = bewerker, uitwerker, recht beoefenaar


prädikat = kenteken, bv "Von" bij Duitse adel


praedicta = zie pædictum


praedictus = zie pædictum


praemittendis = nadat gezegd was, wat gezegd moest worden


praemuntius = voorzien van de biecht en het heilig oliesel


praenobilis dominus = weledele heer


praesentie = zie præsentes


praet, preet = weide


praetendens = aanstaande (echtgenoot)


praetendentis = van de aanstaande (echtgenoot)


prairial = mei


prati, prata = wei, weide, weiland, weiden


praxator = brouwer

praxis = daad, doening, oefening


præ, pre = voor


præ. = afk. praeceptor, schoolmeester, onderwijzer


præceptor = schoolmeester, onderwijzer


præco = omroeper


præcox partus = te vroeg geboren


præcursor Christi = Johannes de doper


prædio = gisteren


præenobilis = domina weledele vrouwe


præfectus = beheerder, voogd


præfectus = voogd


prægnans = zwanger


prælegatum = vooruitmaken


præminentie = voortreffelijkheid


præmissis proclamationibus = na de roepen, na de huwelijks afkondigingen


præmissis tribus bannis = na de roepen, na de 3 huwelijksafkondigingen


præmunitus = voorzien van


prænobilis = edele, edel


præpositus = geestelijk een rang lager dan abt


præsens(ntis) = aanwezig, tegenwoordig


præsentes = in aanwezigheid van


præsentibus = in aanwezigheid van


præsentibus(ut) testibus =in de aanwezigheid der getuigen


præses, praeses = voorzitter, president, voorzitter, hoofd


præsidiarius = behorend tot het garnizoen


præstes = leider


prætenderen = eisen, voorwenden, afvorderen, rechtwanen


præter = uitgezonderd, min , wegens, behalve


prætor, pretor = schout, burgemeester, beheerder, voorzitter


prætorium = stadhuis


prævenieringe = voortzetting


prævia dispensatione = na het verkrijgen van de dispensatie


prævie = tevoren


præviis sponsabilus et tribus banis = voorafgegaan door ondertrouw en door de 3 huwelijksafkondigingen


præviis tribus bannis = voorafgegaan door de 3 huwelijks afkondigingen


prævius = voorafgaand


prævus tribus bannis = na de drie roepen


pre = voor


pré-gelt = soldij


prealable = vooral, eerst


prebendarius = zie prybende


prebende = recht op proviand, mondkost, ook: op rente, ook: prove, inkomsten, priesterlijk inkomen


prebere = aanbieden


precario = ter bede

precarium = belasting


precedens = voorafgaande


precedent = voorgaande


precedente = met het voorafgaande, voorrang, voortred


precederen = voorgaan


precelleren = te boven gaan, uit muiten, overtreffen


precept = gebod


preceptie = bevel, bevelen


preceptor = meester, leraar, leraar klassieke talen


preceptoraat = leraarsambt


precijs = juist, stip


precipitatie = overijling, verhaasting


precipiteren = overijlen, neerstorten, verhaasten


precium = de prijs, de waarde


preco = omroeper


predecesseur = voorganger, voorzaat


predestinatie = voorschikking, voorbestemming, voorbeschikking


predestine(e)ren = voorschikken


predicant = voorganger, uitroeper, preker


predicatie = voorlering, leerreden, preken, verkondiging


predictie = voorzegging


preëminentie = uitstekendheid, voortreffelijkheid, uitsteek


preet = weide


preferentie = voordeel, voordeling, voortrekking


prefereren = voordelen, voortrekken, meerachten, voor een ander gaan, de voorkeur geven


prefigeren = voorbestemmen


prefixie = voorbestemming


pregnant = dringende, zwanger, zinrijk, overmatig, scherp geformuleerd


preimeren = doden, te niet doen, uit doen


preintimare = opzeggen, van te voren aankondigen


prejudiceren = beschadigen, veroordelen


prejudiceren = veroordelen


prejuditie = nadeel, bevoordeling, achterdeel, vooroordeel


prelaat = kerkvoogd


prelaet = abt


prelature = kerkvoogdij


prelecture = voorlezing


prelegaat = erfmaking ter bevoordeling boven anderen van gelijke graad


prelegateren = vooruitmaken, bij prelegaat vermaken


preludium = voorspel, voorteken, voorloper, inleidend stuk


prematuir = onrijp, ontijdig, voorbarig, te vroeg


premie = wedde, loon, prijs, verering, verzekerd geld, beloning


premier = eerste


premier témoin = eerste getuige


premissen = voorzendingen, het gene voor henen gaat


premitteren = voorzenden, voor heen zenden, voorafzenden


premium pudicitiae = kransgeld

prent = houtenkoekvorm om figuren te maken, bijvoorbeeld sinterklaaspop


preoccupatie = voorkoming, vooropneming, voorinneming


preparatie = bereiden, voorbereiding


preparatie = toebereiding, voorbereiding, gereedschap, bereiding


preparatoir = toebereid, bij voorraad


prepareren = toebereiden, voorbereiden


prepositie = voorzetsel


prepositus = proost


preposteratie = verkeerd omdoen


prepostere = verkeerd, het achterste voor


prerogatijf = voordeel, voorrecht


presatie = voorreden


presbyter = ouderling, priester


presbyteriaal = beginsel beginsel dat de kerk wordt bestuurd door de kerkelijke vergadering


presbyterium = college van ouderlingen


prescientie = voorwetenschap, voorwetendheid


prescriberen = voorschrijven, verjaren


prescriptie = verjaring, bevel, voorschrijven, verordening, ook: verjaring, verlies van een recht omdat er niet bijtijds gebruik van is gemaakt


presdicte = voornoemde


present = tegenwoordig, een geschenk


presentatie = aanbieding, overdragen


presenteren = aanbieden, overdracht


presentia = aanwezigheid, deze akte


presentibus testibus = in aanwezigheid van de getuigen
presentie=  tegenwoordigheid, aanwezig


presentie van (ter) = in aanwezigheid van


preservatie = behoeden voorbehoeden, bewaring


preservatijf = voorbehoedend bewarend


preserve(e)ren = preserveren, behoeden, behouden, beschutten


preses = preses, voorzitter, opperste


preses = zie praeses


president = voorzitter, raadshoofdman


presidentie = voorzitting, leiding geven


presideren = voorzitten, leiding geven


presser = drukker


presseren = achter de vodden zitten, spoedeisend, dringend, haast hebben


prestantie = overtreffen


presteren = betonen, te weeg brengen, volvoeren, goed doen
prestito juramente solemni = naar behoren de eed afgelegd


presumeren = vermoeden, aannemen, ervan uitgaan, wanen


presumptie = vermoeden, waan, laatdunkendheid


presumptueux = verwaand, vermetende, laatdunkend


presupponeren = vast stellen, voor heen bedingen, vooronderstellen


presuppositie = vaststelling, voorbeding, vooronderstelling


pretendieren = beweren, voorwerpen, aanspraak maken op


pretenselick = zogenaamd

pretentie = aanspraak


pretentie eis, afvordering = (verlangen), voorwending, rechtswaan


preteriëren = voorbijgaan


pretext = deksel, voorwending tot een schijn, tot een dekmantel


pretieux = kostelijk, dierbaar


pretium, precium = de prijs, de waarde


pretor = burgemeester, provoost


preuve = proeve, bewijs. item, geestelijk inkomen


prevaleren = overtreffen, te boven gaan


prevaricatie = overtreding, te buitengaan, vergrijping


preveniëren = voorkomen


preventie = voorkoming


prevoost = zedenstraffer, tuchtvoogd, tuchtmeester, drost, geweldige


pridie = daags (er) voor, gisteren


pridie nata = de dag er voor


priem = de tijd tussen 5 en 9 uur ’s morgens

 

priestrage = pastorie


prijs boecken = waarin de zetters de ’prijzijen’ (schattingen) van landerijen optekenden


prijsers = schatter


prijsie = schatting


prikskenbroot = klein broodje, voor een prikje gekocht


prima =  eerste dag (van de maand)


prima hora = de eerste uren na zonsopgang, hebben vooral de belangstelling in de kloosters


prima noctis = één uur ’s nachts


primaat = opperkerkvoogd, eerste, hoogste geplaatst


primo = de eersten


primo = ten eerste, aanvankelijk


primogeniture = eerstgeborenschap, eerstgeboorterecht


primogenitus = eerstgeboren


primogenituur = eerst geboorterecht: voorrang van kinderen uit een eerste huwelijk


primus = eerste, voorste


princeps = prins


principaal = voornaamste, zaakwillig, zelf schuldig


principaelbrief = de perkamenten brief, waarbij een andere brief, die daarin iets wijzigt, getransfixeerd is. ook: een acte die wijzigingen brengt in een andere of oudere acte


principie = beginsel


princken = loeren


prins prince = vorst, voogd, hoog. overheid

 

prinsdach = dag waarop de prins in de rederijkerskamer een dichtwedstrijd uitschreef


prinsen = daalder munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 37 soms 35 stuivers


priore anno = het jaar tevoren


prisatie = waardering


prisen = schatten, taxeren, waard achten


prisen (iet) = goedkeuren


priser = zie priseren


priseren = waarderen, schatten


prisering = zie prisie

prisie = schatting, taxatie, vooral om te weten of daarmee een schuld of belasting kan worden betaald


prisieringe = zie prisie


privaat = toilet, ook: gemak, ook: afgezonderd, bijzonder


privatie = ontneming, ontbering, beroving


prive = bijzonder


priveren = ontnemen, ontzetten, beroven


privigna = stiefdochter


privignus = stiefzoon, een uit een eerder huwelijk van de moeder geboren zoon, (van een andere vader dus)


privilege = een bijzonder recht of vrijheid welk de landsheer verleende aan zijn leenmannen, steden etc.


privilegeren (iet) = een voorrang, voorrecht aan iets verlenen


privilegie = voorrecht, handvest


priwelesiën = privileges


pro = voor, ten behoeve van, in plaats van


pro animae suae refrigerio = tot verkwikking van zijn ziel


pro anno = voor een jaar


pro contant = voor gereed geld


pro deo gratis = (om Gods wil)


pro expensis litis t = bijvoorbeeld de kosten van...


pro iuribus pastoris = voor pastoorsrechten


pro memoria = ter herinnering


pro pe = dicht bij


pro qua = in wiens plaats, voor wie


pro quibus absentibus suppleverunt =die bij hun afwezigheid vervangen werden door


pro quo = zie pro quao


pro quo absente supplevit = die bij zijn afwezigheid vervangen werd door


pro re nata = naar de aard van de zaak


pro se et suis = voor hem en de zijnen


pro tempore = voor de tijd van


pro ut dat scripto = zoals / opdat het schriftelijk gegeven is


proamita = zuster van overgrootvader


proavia = overgrootmoeder


proavitus = van de voorouders geërfd


proavunculus = broer van een overgrootmoeder


proavus = overgrootvader


probabel = bewijsbaar, waarschijnlijk


proband = eerste persoon in een genealogie -overzicht


probatie = proeftijd, beproeving, zich bewijzen, proef


probator = muntkeurmeester


probatum est = het is proefondervindelijk goed gebleken


proberen = beproeven, bewijzen, waarmaken


probleme = leerbeeld, vraagstuk, werkstuk, vertoog, voorstel, vraagstuk

proc. = afk. procurator. volmachthouder, plaatsvervanger, advocaat, woordvoeder


procarius = varkenshoeder


procedeerde uuyt = voortkwam uit, gevolg was van


procederen = voortgaan, voortvaren, dingen, pleiten, bevorderen


procederende personen dinglieden = procedure voorgang, dingtaal, pleithandel, bepleiting


proces = geding


proceßie = ommegang


proche voisin du defunt = naaste buur van de overledene


prochiepaep = parochiepriester


prochischoole = school behorend tot de parochie of kerspel


proclamatie = uitroep


proclamatio,-ionis = afkondiging


proclameren = uitroepen


procrastinatie = verdaging, uitstellen


procreare = verwekken, in het leven roepen, voortbrengen


procreatie = teling, voortplanting, verwekken van kinderen


procreatores = ouders


procreeren,(te...,) = te verwekken, zich voortplanten


procul = ver


procula = zie procul


proculatorium = volmacht


procuratie = voorzorg, volmacht, last


procuratie ad lites = volmacht om een proces te vervolgen, ook: volmacht bij geschillen


procuratie ad negotia = schriftelijke volmacht om zaken af te handelen, ook: volmacht om enige zaken te beschikken


procuratie apud acta = algemene volmacht om zaken af te handelen


procuratio = machtiging


procurationis = zie procuratio


procurator = gemachtigde


procurator = volmachthouder, plaatsvervanger, advocaat, woordvoeder


procureren = verzorgen, voorzorgen


procureur = verzorger, pleitbezorger, volmacht, taalman, gevolmachtigde


procureur generaal = algemeen verzorger, gemeenteverzorger


procuvata = voortgekomen


prodigaliteit = verkwisting


prodige = deurbrenger, kwistgoed, verkwisten, niet ontzien
prodige(e)ren - verkwisten, kwistig zijn met, niet ontzien


prodigeus = wanschapen, wonderbaarlijk


prodigus = verkwister (goederen zijn door het gerecht ontnomen)


prodogi = goederen van iemand die onder curatele is geplaatst vanwege verkwisting


product = uitbreng, uitkomst, uitgebraakte


productie = voortbrenging


proef = bewijs


proefmeester = ambtenaar door de gilden aangesteld tot het examineren van hen, die als lid willen worden opgenomen

proefpredicatie = voorbereidingspreek, voorafgaande aan de viering van het heilig avondmaal


proeve = bewijs


proeven (iet) = bewijzen


profaan = onheilig, werelds, godloos, ongodsdienstig


profaneren = ontheiligen, ontwijden


profereren = uitspreken, uitten, voortbrengen


profeßie = belijdenis, voorgeving, ambt, aangenomen dienst


professor = hoofdleraar, opperleraar, hoofdschoolmeester, hoofdbevorderaar, landsleraar


profesto (in) = de dag voor het feest


profiteren = vorderen, winning doen, winnen


proflige(er)en = neerslaan, neerwerpen


profluge(e)ren = ontspringen, voortvloeien


profossionis suae = van beroep


profuge = toevlucht, voorvluchtig


profusie = kwistig, verplenging, overvloed, overdaad, verkwisting


progener = vader van de afstammeling


progenerare = verwekker


progenetrix = stammoeder


progenie = geslacht, afkomst


progenies = nageslacht, afstammeling


progenitor = stamvader


progenitus = nageslacht, zoon, afstammeling


prognosticatie = voorkennis, voorduiding


prognostiqueren = voorkennen, voorduiden, voorspellen


progredie(e)ren = voortgaan, voortschrijden, vorderen


progreßie = voortgang


prohebitief = verbieden, terughoudend


prohibe(e)ren = verbieden


prohibitie = verbod, verbod op invoer van bepaalde goederen


proiven = zie: proeven


proje = buit, roof, opbrengst van misdaad


project = voorwerp, ontwerp


projecteren = voorwerpen, ontwerpen


projiciëren = zie projecteren


prolandus = de te ondervragen persoon


prolaps = verzakking


prolatie = voortbrenging


prolegomena = voorreden, inleidende opmerkingen, voorstudie


proles = kinderen


proles = nakomeling, afstammeling, ook: gezien als onecht kind


proles = zie prolis


proles illegitima = onwettig kind, bastaard


proles naturalis = wettig kind


proles spuria = onwettig kind, bastaard


prolis = kind, nakomeling


prolix = wijdlopig, langzaam, breedsprakig


prologe = voorrede, voorwoord, voorspel

prolongatie = verlenging, termijn verlenging


prolongeren = verlengen


promatertera = zuster van de overgrootmoeder


promeridianus = in de voormiddag


promißio = belofte, toezegging


promittent = hij die de promesse ondertekent, die belooft


promitteren = toezeggen, beloven


promocondus = keldermeester


promoteur = voorsteller, bevorderaar


promotie = bevordering, voorzetting, rang verhoging


promotor = bevorderaar, hoogleraar bij promotie


promoveren = bevorderen, voorzetten


prompt = gezwind, zonder hakkelen, snel


promptitude = vaardigheid


promulgatie = verkondiging


promulgatio = afkondiging van een huwelijk


promulgeren = verkondigen


promus = keukenmeester


pronepos = achterkleinzoon, achterneef


proneptis = achterkleindochter, achternicht


prononceren = uitspraak doen van vonnis, bekendmaken


pronunciata = getuigenissen


pronunciatie = uitspraak, uitspreken


pronunciëren = uitspreken, vonnis geven, uitwijzen


pronuntiatie = uitspraak


pronuros = vrouw van een kleinzoon


proosdij = woonhuis van de proost


propagatie = voortplanting, uitbreiding, verbreiding


propago = nageslacht


propatruus = broer van de overgrootvader


proper = klein, dun, net


propheet = gods-tolk, voorbode, voorzegger


propheteren = voorzeggen, waarzeggen, preken, voorboden


prophetie = voorzegging, openbaring, voorboden


propia persona = in eigen persoon


propice = goedgunstig, toegedaan


propinquitas = nabijheid, bloedverwantschap


propinquitas = verwantschap


propinquus = verwant


proponent = nog niet beroepen theoloog, ook: voorsteller, beginnend leraar


proponeren = voorzetten, voorslaan (voorstellen), voorhouden


propoost = voornemen, voorhebben, onderwerp van gesprek


proportie = evenredigheid, gelijkmatigheid, voordeling, evenheid


proportioneren = evenredigen


proposeren = voorstellen


propositie = voorstel, voorstelling, uitgesproken oordeel, stelling


proposten = uiteenzetting, voorstelling van zaken

proprie = eigenlijk


propriétaire = zie proprietarius


proprietaris = zie proprietarius


proprietarius = eigenaar


proprietas = eigenschap


propriété = eigendom


proprium = eigen, eigenschap, ook: wissellende gezangen van de mis, deel van het brevier


propter = wegens


proquibus = voor wie


proreta = kapitein


prorogatie = uitstel, verlenging. ook: een voorovergeef verzoek, verdaging


prorogatie van jurisdictie = overdracht van rechtsdwang, daar bij men in de rechtsdwang, van een hogere rechter bewilligt opschuiving van een geschil naar een hogere rechter


prorogeren = uitstellen, verlengen


prorogieren = verdagen, verlengen, verschuiven


prosapia = verwantschap, geslacht


prosateur = prozaschrijver


proscinderen = afsnijden


proscriberen = verbannen, wegzenden, vogelvrij verklaren, uitsluiten


proscript = vogelvrij verklaarde, door de ban getroffen


proscriptie = ban, verbanning, vogelvrijverklaring


prose = rijmloos, onberijmd, onrijm


prosectie = ontleding opensnijden van lichaamsdelen


prosecutie = gerechtelijke vervolging


proseliet = bekeerde, door een ander overgehaald om tot ander geloof over te gaan


proselitismen = bekeringsijver, zieltjes winnerij


prospereren = prospereren, welvaren, veroveren


prosperiteit = voorspoed, welvaart, voorspoedigheid


prosterneren = neerwerpen, neder knielen, een voetval doen


prostratie = voetval, eerbiedig neerknielen


protavus = bet-overgrootvader


protecteur = beschermer


protectie = beschut, bescherming


protegeren = beschermen, beschutten


protest = voorbetuiging, wederspraak, aantijging, tegen getuigenis, beklag


protestatie = protest, tegenspraak


protestatie = tegenspraak, onschuldgetuigenis, vrijwaring betuiging, betuigkennis


protesteren voortuigen = weerspreken, verwerpen, zich zelve ergens tegen beklagen


protestieren = protesteren, tegenspreken


protexie = zie protectie


prothocol = schrijfboek, kladboek, schrijfrol


prothocolleren = te boek stellen


prouffyten = voordelen, opbrengst(en)


prout inde selve (ibidem) = zoals in de zelfde


prout numero = onder nummer...


prouveren = bewijzen, aantonen, doen blijken


prouwelijzer = wafelijzer om de prouwelwafel op te bakken

provenue = inkomst


proverbe = spreekwoord, spreekwijs, spreuk, bijspreuk, wijszaak


proviant = voorraad


provident = voorzienig


providentie = voorzienigheid, voorziening


provideren = voorzien


provincia = landschap, beheerd landschap


provincialen-raad landzatigen = raad, landschapsraad
provintie = provincie


provisie = voorziening, voorraad, zaak voerloon, vooreerst, tijdelijke voorziening, vergoeding


provisie (bij) = voorlopig, bij voorlopige voorziening


provisioneel = bij voorraad, vooreerst, tot opzeggen toe


provisionele = voorlopige


provisoor = toezichthouder, voogd, tijdelijk bestuurder


provisor puerorum = voogd van jongeren


provisoren = voogden


provisus = voorzien van (de sacrament van de stervenden)


proviteiten = voordelen


provocatie = uitdaging, porring, beroep


provoceren = in hoger beroep gaan


provoost = gerechtelijk ambtenaar, zoals ambtman en baljuw ook: opzichter van orde en tucht in een legerplaats, ook: militaire gevangenis, (onder streng arrest)


provoqueren = provoceren, uitdagen, porren


proxeneta = tussenhandelaar


proximo = die de volgende dag


proye = buit, roof


prudent = voorzichtig


prudentia = voorzichtigheid


prurietschap = ontucht plegen


prybende = kerkelijke titel waaraan inkomsten uit kerkgoederen verbonden zijn


pryculeus, periculeus = gevaarlijk


prysenteren = voor te stellen


psaligraphie = de kunst om figuren uit papier te knippen


pubertas = huwbaar


publi = publiek (bij notaris vermeld)


publicatie = afkondiging


publiceren = afkondigen, aflezen, bekendmaken


publijcq public =  openbaar, het gemeeneigen, gemeentelijk, wereldkundig


puchveler = perkamentbewerker


puckel = van wilgentenen gevlochten visfuik


pudiek = eerbaar, kuis


pudijk = beschamend, schaamachtig, eerbaar


puella = meisje


puella publica = prostituee


puella pudica = eerbare jonkvrouw


puellula = klein meisje


puer = kind, knaap

puera = meisje


pueri = kinderen


puëril = kinderlijk


puerinus = kind, knaap


puerpera = zie puerperia


puerperia = kraamvrouw


puerperis = tijdens de bevalling


puerperium = bevalling, kraambed


puerulus = baby


pugna = veldslag


pullemaat = inhoudsmaat, 1 pullemaat = 1/120 ton = 1,4 ltr. ook: bekend als kroes


pulpetum = ladekastje / secretaire


pulveren = fijnstampen


pumeel = sierknop


punctueel = geschikt, net op zijn stuk,zeer nauwkeurig


punctuëren = aftekenen, afstippen


punctum = stip


punitie = straf


punt = artikel van een verordening


punt = lengtemaat, 1 punt = 1/12 rijnlandse lijn = 0,18 mm., na 1820=1,1 mm.


puntdeuren = sluisdeuren


pupa = klein meisje


pupil = wees, pleegkind


pupill = halve wees, moederloos, pleegzoon


pupillariteit = onmondigheid


pupillus = moederloos, wees van moederszijde


pupula = zie pupa


pupulus = zie pupus


pupus = kleine jongen


purgatie = zuivering, lossing, bevordering van de ontlasting, buikzuivering


purge = zuivering (voor het gerecht, van een beschuldiging)


purge = zuivering


purgeren = zuiveren, lossen, verschonen


purificatie = reinmaken, vervulling, zuiveren, zuivering


Purificatio Maria = Lichtmis, 2 februari


purificeren = reinmaken, vervullen, zuiveren


puritein = zuiver, zuivergeest, vrijgeest


puriteit = zuiverheid


purpur = heraldiek teken, kleur, aangegeven door lijnarcering

van linker schuinlijnen


pusio = kleine jongen


pustulae = puisten


putaker = putemmer


putatief = zie putatyf


putatyf achtenderwijs, vermeintelijk = (vermeend), ingebeeld, ondersteld, ingebeeld


puteus = gat, put


putgalge = houten paal naast waterput met V vork aan bovenzijde, waarin stok om water op te halen


putimo orto = dadelijk na de geboorte

pütner = kuiper


puuc = beste soort laken of wol


puur = puur, zuiver, helder, onschuldig


puut = kikvors


puutbeitel = puntijzer om kleine gaten in natuursteen te maken


pynkelder = folterkelder


pynychbanck=  pijnbank


pypkanne = pijpenrek

 

'

Q


Q = afk. geQualificeerde


q.q. = afk. qualitate qua, in hoedanigheid van


qadrese = slechte vrouw


qmer = afk. commer, belemmering , last, belemmering in rechte


qou = waarheen


quaart = kwart


quad attestor = uitvoerend vaststeller, opsteller


quade = schulden oninbare schulden


quaden = in waarde verminderen


quadertiere = veertigtal


quadragenarius = veertigjarige


quadragesima = de 40e dag voor Pasen, ook: bekend als Aswoensdag, het begin van de vaste, eigenlijk zijn het 46 dagen tot paaszaterdag, maar de 6 zondagen zijn vastenvrij


quadragesimus = 40e


quadraginta = veertig


quadrans = vierkant, vierendeel, kwart, vierde deel


quadrant = vierendeel


quadrante = met een kwart


quadreren = voegen, passen


quadriennis = vierjarig


quadringentesimus = 400e


quadruplijque = antwoord op het derde inbrengen van de aanklager


quae nominavit patrem = die als vader noemde


quae patrem declaravit = zie quae nominavit patrem


quae patrem designare recusavit = die weigerde de vader te noemen


quaecbert = bordspel


quaedlike = op ondeugdelijke wijze


quaerten = bijeenroepen, ter vergadering oproepen


quaestor = penningmeester, ontvanger, beheerder van de staatskas


quaestrix = penningmeesteres


quaestuur = ambt, waardigheid van quaestor


quaet = vuilnis, drek


quaet = geld vals geld


quaetbeleijders = verleider (in bordeel)


quaetheit = misdaad


quaetie ende verschil = verschil van mening


quahier = opschrijfboek, gebedenboek


quaken = dobbelsteenspel


qualificatie = hoedanigmaking, toekenning van een eigenschap, benaming, grootheid


qualificeert persoons = een man van aanzien


qualificeren = hoedanig maken, titel geven

qualitate qua = in hoedanigheid van, ambtshalve


qualiteit = aanzien, hoedanigheid, gedaante, staat, titel, eigenschap, zoals


qualiter taliter = hoe dan ook, het zij zo het wil


qualiteyten = hoedanigheid


quamquam = ofschoon


quantelaer = knoeier, bedrieger


quanti minoris = is een acte die ingebracht werd als iets te veel, of boven de waarde gekocht is, daar bij men verzoekt om de teveel gegeven penning terug te ontvangen


quanti plurimi = als de verkochte zaak meer waart is als dezelve is verkocht, en men verzoekt zo veel meer als bevonden zal worden te behoren


quantiteit = grootheid, menigvuldigheid, menigte, hooggrootheid, hoe vermogendheid, veelheid


quantus = zo veel als


quareel = pijl die uit de ’balist", werd geschoten, was kort en dik met vierkante schacht
quart = munt


quarta (feria) = woensdag


quarta falcidia = is het vierendeel van de gehele erfenis, het welk den erfgenaam, met al te veel makingen (erfstellingen en legaten) belast, voor hem vrij mag behouden en aftrekken, en de rest aan


quarta falcidia = 20 de makingbeurders overgeven


quarteleren = in de wapenkunde een kwartier, een der vier vakken van een gequarteleerd wapenschild, de rechterbovenhoek, het eerste kwartier van een schild


quartier = vierendeel, een wijk, gewest


quartier-meester = kwartiermeester, wijkmeester


quartieren = in de geslachtkunde, kwartier van een stamtabel of kwartierstaat, aanwijzing van de afstamming van vaders- en moederszijde, vooral ten bewijze dat iemands kwartieren
adellijk zijn


quarto = met een vierde, vier, 4


quartus = vierde


quasimatrimonium = Jozefs huwelijk, kuis huwelijk


quasimodo = eerste zondag na Pasen


quasimodogeniti = 1e zondag na Pasen


quatember (quatuor tempora) = de 4 vastentijden die altijd op een woensdag beginnen na 13 december, Aswoensdag, na
Pinksteren en na 14 september


quater = viermaal


quaterne = tot een boekje gevouwen en gebonden (4) vellen perkament of papier


quaternelle = uitstel van betaling voor vier jaar, ook: de akte hiervoor


quattuor = vier


quattuor decim = veertien


quattus decimus = veertiende


queckelhovet = domoor, iemand met weinig verstand


queen = vrouw in kaartspel


queenensondach = veertien dagen na Pasen


queeste = speurtocht door een ridder naar de "graal"


quelen = praten


quellen = pijnigen, folteren, martelen


quelnisse = zie quellen


quene = een vrouw op leeftijd, een vrouw met ervaring en levenswijsheid, oud wijf


quenicum = oudewijvenpraat, volkswijsheden


querel = krakeel, klacht

quereleren = krakelen, beklagen, klagen


querelleus = krakelerig, twisten, kibbelen


quernsteen = de kleine molensteen


queruleeren = tegenspreken


questeren = geld bijeenbrengen, giften verzamelen


questie = geschil, vraagstuk


questioneren = ondervragen, verhoren


quetsen = verwonden, pijnigen


quetsende = verwondende


qui (achter een woord geplaatst)=  en, aan wie, waaraan, wiens, wier, welke, die


qui a dit être... (pere de la) ... défunt = die verklaart te zijn ...de vader van de... overledene, vervlogene


qui fuit ...annis = die ... jaar oud was


qui fuit 55 annis = die 55 jaar oud was


qui mecum = die met mij


quia = omdat


quicbeeste = gehoornd vee


quicsant = drijfzand


quid pro quod = het een voor het ander


quidam = de een of andere, een zeker iemand, een of andere snuiter


quidecies = vijftienmaal


quidem = zeker, inderdaad


quiesceren = berusten, rusten


quiëtude = gerustheid


quietum = beschutting


quigenti = vijfhonderd


quijt = te schelden kwijtschelden


quijtbrief = brief over vrijlating van een gevangenen of veroordeelde


quillibet = ieder zonder uitzondering


quindecim = vijftien


quingentesimus = 500e


quinquagenarius = vijftigjarige


quinquagesima = de 50e dag, de 7e zondag voor Pasen


quinquagesimus = 50e


quinquaginta = vijftig


quinquanelle = vijf jarig uitstel


quinque = vijf


quinquennis = vijfjarig


quinta (feria) = donderdag


quintaal = gewicht, 1 qintaal = ca. 1/22 last


quintam matutinam = vijf uur in de morgen


quintilis = juli, vroeger was dit de 5e maand


quinto = op de vijfde, ten vijfde


quintupel = vijfvoudig


quintus = vijfde


quintus decimus = vijftiende


quisquillën = prullen, beuzelarijen, vodderijen

quitare = lossen, betalen


quite = kwijt, vrij, ontslagen van


quite = weren vrijwaren


quiteren = verlaten, ontslaan, te goede schelden, afzien van, laten varen


quitinge = betaling, vrijmaken, lossing van een rente, voldoening


quitlatinge = kwijtschelding


quitscheldingshebrief = betalingsbewijs


quitte = elkaar niets meer schuldig zijn, gelijk


quod = dat


quod attestor, quod testor = het geen ik getuig,-bevestig, -verklaar


quod testor = hetgeen ik getuig


quohier = een rekenboek, een register


quomodo = op welke wijze, hoe


quondamquodibet = allegaartje, van alles wat


quoque = ook


quote = aandeel, mate, deel, portie


quoteboec = landboek, erfregister, kadaster


quoteren = aantekenen, tekenen


quotidiana = dagelijks terugkerende koorts


quotisatie = schatting, optekening, berekening van ieders deel


quotiseren = schatten, naar verhouding delen


quoyeren = kohieren


quyt = vrij, onbelast, gezuiverd., ook: vernietigd, van geen waarde


quytantie = kwijting, kwijtscheldingsbrief, kwijtschelding


quytbaer = afkoopbaar, aflosbaar, afkwijtbare rente


quytcopen (hem) = zich vrijkopen


quytlaten (enen) = vrijlaten


quytscelden =  iets aan iemand overdragen, zijn recht aan iemand opgeven., ook: zich voldaan verklaren, zijn recht op iets opgeven

 

R


r = afk. recto (folio), op de voorzijde van het blad


r b s = afk. retroacta burgelijke stand, van de burgelijke stand,archiefstukken van vroegere datum, o.a. doop- huwelijks- en begraaf- registers


R.D = afk. reverendus dominus


r.f = afk. relicta filia nagelaten dochter


r.f = afk. relicta filius nagelaten zoon


R.I.P = afk. Requiescat in pace, hij/zij moge rusten in vrede


R.K = afk. Rooms katholiek


r’ = appelleren = wederroepen, herroepen


ra = afk. rechterlijke archieven


ra = trecken (de) het land opmeten


raadslot = raadsbesluit


raak = hark


raakende de ontfang en uytgaven = betreffende de ontvangsten en uitgaven


raar = zelden, ijl, dun, aardig, zeldzaam, ongemeen, bijzonder


rabat = halskraag meestal van linnen of kant, ook: herrie, en korting, ook: afkorting, afslag van de som


rabatteren = afkorten, afslaan


rabauweboom = oud soort appelboom


race = afkomst


racke = pijnbank


rackelijc = rechtschapen, fatsoenlijk, braaf


racken = rekken, voorraadkasten


racker = diender, helper van de schout


raconte(e)ren = vertellen


radbraken = op het rad uiteenrukken, botten verbrijzelen


raden = op het rad leggen om een bekentenis af te dwingen


radenryer = bediener van het radbraakrad


radicaal wortelijk = geworteld, oorspronkelijk, met takken, tot de wortel gaand, geheel en al, met de wortel en al


radiceren = wortelen


radix = oorsprong, geslacht


radstaak = paal of staak met daarop een wiel of rad waarop het lijk van een misdadiger werd gelegd nadat alle botten waren gebroken, ook: een stok die tussen de spaken van een rad werd
gestoken zo dat het paard niet verder ging, ook: schandpaal en folterpaal


raeck ende daeck (in) = in goede staat


raeiing = rooilijn


raemscerre = lakenscheerder


raeplant = rapenveld


raepolie = raapolie, olie uit raapzaad geperst


raepstic = zie raeplant


raet = raadsman

raet (te rade werden van iet) = tot iets besluiten


raetboec = boek waarin opgetekend de rechtshandelingen van de (gemeente) stadsraad


raethere = lid van de stedelijkeraad (gemeenteraad)


raeyen = zie radbraken


raeying = zie raeiing


rafelschive = schijf of steen van een tafelspel


raffineren = zuiveren


railleren = gekkernij (merkwaardig gedrag) , boert (scherts), beetnemen


raillerie = scherts, spotternij


rake = hark, speciaal een hark om de as bijeen te harken


rammelaar = slecht gebakken tegel


rampok = overval


ramponeert = vernielt, verwoest


rantsoen = verlossing, verzoening


rantsoeneren = lossen


rantsoenglaasjes = klein drinkglas


rantsoenpenningen = opcenten op heffingen genoten door de kerk


rapiamus = mengelmoes


raport = aanbrenging, overdracht, verslag


raporteren = zie raport


rappel = herroep


rapporteur = overbrenger, overdrager


rariteit = zeldzaamheid, een ongemene zaak, iets bijzonders


rasement = glad gepleisterd gedeelte in het gewelf


raseren = vernielen, met de grond gelijk maken


rasier = korenmaat


rasinge = wartaal, waanzin


rastcamere = binnenkamer


rasteel = paarden ruif


rastering = rasterwerk, schutting


rate = behoorde, portie


ratelwacht = nachtwacht


ratelwaicker = nachtwaker met een ratel


ratificatie = zie ratificeren


ratificeren = bekrachtigen, ambtelijk goedkeuren


ratijn = geweven wollen stof, de uistekende uiteinden zijn in elkaar gedraaid


ratiocinatie = redenering, bewijsvoering, gevolgtrekking


ratiocinator = boekhouder, rentmeester


rationaal = redelijk, meetbaar


ratione dubii = om reden van de twijfel


ratione officii = uit hoofde van zijn ambt


ratione privatus = beroofd van zinnen


ratione sanguinis = op grond van bloedverwantschap


ratum (ob)servare = van waarde houden


rauwsterigge = lijk aflegster, maakt de lijken gereed voor de begrafenis


rave = balk, plank

ravelokker = dief, lokt de raven naar de galg


ravenzwart = kleur, zwart


rayck = rijk


razier = inhoudsmaat voor graan=ca 147 ltr.., maar ook: 50 ltr. gezien


rbs = afk. retroacta, van de burgerlijke stand


Rdo = afk. reverendo, aan de eerwaarde


readmitteeren = opnieuw toelaten (meestal als burger in de voorheen verlaten plaats)


reale = betaalmiddel, munt


reale = werkelijk


reale executie = werkelijke tenuitvoerlegging


realis = zie reale


realiter = zie reale


reauditie = wederhoring, herhoring, overhoring


rebaptizatus = herdoopt


rebbe = vierkantige houtenbalk


rebel = weerspannige, afvallig, hardnekkig


rebelleren = weerspannig zijn, tegen spannen, muiten


rebellie = afvalligheid, wederspannigheid, muiterij


rec = afk. receveur, ontvanger


recapitulatie = hoofdindeling, herhaling der hoofdstukken


recederen = aarzelen


recens = onlangs, pas


recepisse = ontvang, ontvangçeel, kwijtbrief, ontvangbewijs, voorlopig bewijs van storting


recept = ontvanging, inneemsel


receptie = ontvangst, aanneming, overneming van rechtsgewoonten


receptor = ontvanger (der belastingen)


reces = uitstel, afscheid


recessebrief = officiële akte van een raadsbesluit


receveur des impôts = belasting ontvanger


recht van besterfnisse = recht van exue, besterfte, ook: het openvallen van iets door sterfgeval


recht van drop = recht om het regenwater op andermans erf te laten vallen en afvoeren


recht van eerste en laatste sacrement = erkenning als zelfstandige parochie, mogen dopen, huwen en begraven


recht van geleyde = het heerlijke recht om een vreemde binnen zijn gebied toe te laten en hem daar bescherming toe te zeggen, ook: de vergunning, aan misdadigers verleend, om tijdelijk het recht van geleyde rechtsdistrict, waaruit zij gebannen waren, te bezoeken, met de verzekering, dat zij in die tijd niet wegens dit misdrijf in hechtenis genomen zullen
worden, noch bloot zullen staan aan de wraak van de beledigde of zijn bloedverwanten, ook: deze vergunning, door particulieren gegeven aan hun voortvluchtige het gevolg, dat
zij deze niet mogen (laten) arresteren


rechtbank = aanrecht


rechte mombaer = zie: mombaer


rechtelick bekende scult = een geldschuld voor het gerecht erkend


rechten aen den bloede = recht doen zo dat het bloed vergoten, het lichaam, de hals verbroken wordt; dus iemand ter dood brengen volgens een vonnis


rechten aen siin lijf = zie rechten aen den bloede

rechten aen sinen hals = zie rechten aen den bloede


rechten over enen iemand = volgens een vonnis ter dood doen brengen


rechteren = rechters


rechtinge = crimineel vonnis


rechtinghe = herstel betaling, vergoeding


rechtweigeringe = weigering om aan het rechterlijk bevel te gehoorzamen


rechtwiser = officier van justitie, stelt de eis in een rechtsgeding


recipiëren = ontvangen


recipisse = kwitantie, ontvangbewijs


reciprocatie = weerkering


reciprocum = wederzijds


reciproque = wederzijds, onderling wederkerig, heen en weer, over en weer


reciteren = oplezen, opzeggen


reclamatie = tegen roep, weerspraak


reclameren = tegen roepen, weerspreken


recognitie = gerechtelijke erkenning van iets voor datgene erkentenis waarvoor het uitgegeven wordt


recognosceren = erkennen


recolement = overhoring


recolement van getuygen = als de getuigen nader ondervraagt en beëdigd werden


recolement van reekening = herberekening van de rekening
recoleren = overhoren


recommandabel = aanprijs waardig, aanprijsbaar


recommandatie = aanbeveling, aanprijzing, voorschrijven, gebiedenis


recommanderen = aanbevelen, aanprijzen


recompenseren = vergelden


reconciliatie = verzoening


reconciliëren = zie reconciliatie


reconcilitatio = herhaling van de huwelijksbelofte wanneer het huwelijk niet voor de bevoegde priester gesloten was


reconcilliacie = herstelling van de wijding van ontheiligde kerken en kerkhoven


recontreren = ontmoeten, bejegenen


reconveniëren = wederom eisen, weder aanspreken


reconventie = reconventie, wederopeising, wederaanspraak


recordatie = herdenking


recorderen = herdenken, geheugen, herinneren


recouvreren = veroveren, terugkrijgen


recredentie = toevertrouwing, vertrouwen, vooroordeel, voor afgewezen bezit


recto (folio) = op de voorzijde van het blad


rector = pastoor, leider, bestuurder


rector = schoolvoogd, bestierder


rector magnificus = landsschoolvoogd, hoge schoolvoogd


rectus = rechtvaardig


recueil = verzameling, kort verhaal


recuperatie = verovering, terugkrijgen


recupereren = terugkrijgen, herwinnen

recusant = onwillig, weigerende


recusatie = weiring


recuseren = weigeren


reddite (Ceasari) = 21e zondag na Drievuldigheid


redditus = opbrengst


rede gestelt (te) = aangesproken


rededeel = woord


redelijkerwijs = volgens recht, met recht


redeloos = zonder reden


redemptie = verlossing, vrijkoop


redemptor = handelaar


redemptoristen = leden van de kloosterorde van de Allerheiligste Verlosser


redemtor = handelaar, koopman


rederijk = sierlijk spreken, welsprekend


rederijker = lid van de Rederijkerskamer


rederijkerskamers = genootschap dat zich bezig hield met het schrijven van gedichten en toneelspelen


redes = reeds, al


redevabel = schuldig, verschuldigd


redger = juridisch bestuurder in Friesland, meestal de notaris, ook: plattelandsrechter in de Groningse ommelanden


redhibitie = teruggeven, koop vernietiging, terug nemen wat verkocht is


redhibitoir = strekkend tot tenietdoening


redhibitoire = actie vordering tot tenietdoening


redigeren = maken, stellen, schikken, daar toe brengen, in behoorlijke vorm op schrift stellen


redijt = herhaling, herzegging, (nog eens zeggen)


redimere = terugkopen, lossen


redimeren = verlossen, vrijkopen


redingote = geklede jas, dames mantel


redite = herhalen, herhaling


reditibus pauperum vivens = onderhouden door de uitkeringen aan de armen


redituarius = pachter


reditus = wederkomst


redivius = uit de dood herrezen, herleefd


redonderen = overvloeien, hervloeien, terugvloeien


redoublement van ’t interdict = wanneer een gedaagde in zaken van bezit, voorstelt dat hij zelf in het bezit is, en daar in
wil "gestyfd" (gesterkt,) worden


redoubleren = verdubbelen


redoutabel = vreselijk, geducht


redoute = kleine veldschans, ook: gemaskerd bal


redres = herstel, herstelling, vergoeding, herziening


redresse(e)ren = herstellen, herschikken, goedmaken


reduceren = terugvoeren, te recht brengen, herbrengen., ook:, van een meerder op een minder getal brengen


reductie = terugbrenging, herleiding, herstelling van een meerder tot een minder getal., ook: beroep van een uitspraak van goede mannen


reeder = reder, scheepseigenaar


reël = dadelijk, werkelijk, waarlijk

reep = lengtemaat voor stoffen, 1 reep = 10 el, ook: dik touw, kabel


reepgaren = garen voor het touwslaan


reepmaker = touwslager


reeroof = zie reeuroof


reesloot = grenswetering, grenssloot


reet = spleet, kier


reet om rede = koop tegen contante betaling


reetrecker = landmeter, erf-scheider, rooimeester


reeuroof = lijk roof, ook: lijk beroving


reeuw = schuim op de lippen van een stervende, doodszweet


reeuwech = weg waarlangs lijken naar het kerkhof werden gebracht, lijk weg


reeuwen = een lijk afleggen, het reinigen en voor de begrafenis in gereedheid brengen


reeuwer = lijkenaflegger, oppasser bij besmettelijke zieken en ontsmetter van hun lijken


reeuwige = zie reeuwer


refectorium = refter, eetzaal in klooster


refectus (sacramentis) = gesterkt (door de sacramenten), d.w.z. bediend


referendarien = overbrengers, vertellers


refereren = verhalen, bijbrengen


reficiëren = hermaken, vermaken


reflecteren = verbuigen, ombuigen, ergens na toe buigen


reflectie = verbuiging, weerslag, weerbuiging, afkering, toe neigen


reflexiën = levenstekenen (bv bij verdrinken)


reflutatie = weerleggen


reformateur = hervormer


reformatie = hervorming, zuivering, klaring, ook: hervorming tot herstel zoals het vroeger was


reformatie (de) = de kerkhervorming in de 16e eeuw


reformator = hervormer, kerkhervormer


reformeren = hervormen, zuiveren, ook: verzoeken van een hogere rechter hersteld te werden, en verbeterd te hebben een vonnis, dat van een lager rechter tot nadeel gewezen is, dat
men verklaring noemt


reformeren (iet) = herstellen


refractie wanschauwing = verbreking


refrein = rederijkersgedicht, elke strofe telt minstens acht regels, alle strofen eindigen op de zelfde regel die de hoofdgedachte uitdrukt


refrenatie, betoming = in toom houden


refrescheren = verversen, vernieuwen


refreseren = weer opkrullen


refuge = toevlucht, toevluchtsoord, schuil gelegenheid


refugeren = weerleggen


refugium = laatste toevlucht, toevluchtsoord, wijkplaats


refunderen = terugbetalen, herstellen, vergoeden, ook: vergelden, opbrengen


refusa = teruggegeven, terug betaald


refusant = weigeraar


refuseren = weigeren, van de hand wijzen


refusie = weigering


refutatie = refutatie, wederleg, wederlegging


refute(e)ren = weigeren, afstaan, van de hand wijzen

refuteeren = weerleggen


refuus = antwoord weigeren, weigeren van een verzoek


regaal = koninklijk


regard = aanzien, aanschouw


regard van (in) = in aanmerking genomen


regeneratie = wederbaring, wedergeboorte, hernieuwd zedelijk leven


regenhoyke = regenmantel


regenschuur = regenbui


regent = bestierder, voogd, rijksbestuurder, bestuurder van een gesticht / gasthuis (ziekenhuis)


regentenkamer = kamer van regenten in weeshuis / gasthuis (ziekenhuis)


regentes = vrouwelijke regent


regest = beknopte inhoudsopgave van een akte, brief , boek met afschriften van oorkonden


reget = door aanslibbing verkregen land


regieringe = bestuur


regiment = beheersing, bestier. item, een hoop krijgsvolk


regina = koningin


région = streek, gebied, gewest, regio


région judiciaire = rechtsgebied


register = tafel, rol, bladwijzer, blafferd (register)


registreren = opschrijven


registrum = lijst, register


registrum baptizatorum = doopboek


registrum defunctorum = overlijdensregister


registrum iunctorium = trouwboek


registrum matrimonio coniunctorum = trouwboek


registrum matrimonio junctorum = trouwboek


registrum mortuorum = overlijdensregister


regius = koninklijk


reglement = schikking, orders, bepalingen en voorschriften


regneren = heersen, bestieren


regnum = rijk van de natuur


regres = verhaal, verhaal op een ander, recht op schade vergoeding


regrettabel = betreurenswaardig


regrette(e)ren = berouw, berouw hebben, betreuren, bejammeren terugwensen


regt = recht, rechts, niet krom, wettelijke voorschriften


regt been = rechter been


regt of eygendom = eigendomsrechten


regt(bank) = groep rechters


regtelyk = volgens het recht


reguarde van (ten) = met het oog op


regulen = met planken beslaan


reguleren = schikken, regelen, stieren


regulier = geregeld, geschikt, rechtuit


regulieren = te houden, zich schikken naar regelingen

rei = timmermansgereedschap, ook: rij


rei vindicatie = rechtsuitvoering, uitwinning, zaakeigen aantal


reider = zwaardmaker die het heft aanbrengt


reiderland = gebied in Groningen


reimeringhe = borgtocht, losgeld


rein = onbevlekt, zuiver


reine cloude = zoete pruim, geel/groen, genoemd naar koningin Claude van Frankrijk


reingenoedt = naast gelegen


reingenoot = naaste buurman


reingenote = belendende eigenaar


reise = krijgstocht


reisen = een krijgstocht ondernemen


reiser = pelgrim


reiteratie = herhaling


rejecteren = verwerpen, niet ontvankelijk erklaren


rejectie = verwerping


reke (een huus ende loedsen in goeden reke houden) = een huis en loodsen in goede staat houden


rekel = vlegel, onbeschofte, brutale persoon, ook: mannelijke vos / wolf


reken (iet) = in rekening brengen, in de rekening vermelden


rekenboec = koopmansboek, waarin de (winkel) schulden zijn opgetekend


rekenhof = (Belgische) rekenkamer


rekhout = smalle houten latten


rekwest = verzoekschrift


rel. = afk. relectis, weduwnaar, achtergelaten


relaas = verhaal, vertelling, mondeling verslag


relata = opzichtelijk, sterk in het ooglopend, opvallend, opzichtig, waarneembaar


relatant = opsteller van het verslag


relate = zie relata


relateert = verklaard


relateren = vertellen, verhalen


relatie = betrekking, betrekking tot andere personen, kennis
relatieren = berichten, vermelden


relaxatie = lossing, ontslagen, losmaking, verbreiding, verzachting


relaxeren = lossen, ontslaan


releveren = opheffen, opbeuren, verheffen, ontheffen, herstellen


relicta = weduwe, achtergelaten vrouw


relicta filia = nagelaten dochter


relictis binis filus majoren nibus = met nalaten van twee meerderjarige zonen


relictis duabus filiabus = met nalaten van twee dochters


relictis tribus prolibus = met nalaten van drie kinderen


relictus viduus = weduwnaar


relief = opheffen, opheffing, verlichting, herstelling, herstelbrief


relief tegens de indibite interjectie van de appellatie = herstelling tegen de onbehoorlijke inbrengen van het beroep

relieur = boekbinder


relievement = ontheffing, verheffing


religie = godsdienst


religieus = godsdienstig, godsplichtig


relinquens = achterlatend


relinquensis post se cun ... prolibus = een vrouw met ... kinderen achterlatend


reliqua = wat bij de rekening en verantwoording over was, ook: overblijfsel, overschot


reliquien = overblijfselen


reliquit... filios et ... filias = heeft ... zonen en ... dochters nagelaten


remarqueeren = op te merken


remarqueren = aanmerken, opmerken, waarnemen


rembourseren = weer uitgeven, weer betalen, verschieten, terugbetalen, de dekking zoeken van een wissel


remedie = hulpmiddel, heelmiddel, tegen middel


remediëren = verhelpen , beter maken, herstellen, helen, genezen, weer te recht rengen


remedyëren = herstellen, verbetering brengen


rememoriëren = herdenken, weerverhalen, herinneren


remensis = van Reims


reminiscentie = herdenking


reminiscere (miserationum domine) = 5e zondag voor Pasen


remis, remissie = kwijtschelding


remißie = overzetting, overzending, overmaking


remißie = vergiffenis, vergeving


remissis (omnibus) bannis = met nalaten van (alle) roepen


remissis proclamationibus = met nalaten van de roepen


remitteren = overzetten, overmaken, kwijtschelden


remonstrant = opsteller van protest, verweerschrift


remonstrantie = protest, verweerschrift, vertoog


remonstreren = vertonen, tegenwerpen, egenwerping maken


removeren = weren, afwenden, verwijderen


ren. = afk. renatus, herboren, gedoopt


renatus = herboren, gedoopt


rencontre = belevenis, verwijzing in een koopmansboek, toevallig samentreffen


rendant = rekeninghouder, rentmeester, rekenplichtig beheerder


renegaat = afvallige


renommeren vermaart = maken, vermaren


renonceren = afstand doen van, van een zaak afzien


renonchieren = zie renonceren


renonciatie = ontzegging, opzegging


renonciëren = zie renonciatie


renoveren = vernieuwen, verbeteren


renteboec = boek met aantekening van renteverplichtingen

rentebrieff = akte, waaruit recht op rente blijkt


rentenaer = renteheffer


renteniersse = rentenierster, van haar bezit levend


renthe op enen setten = iemand tot de betaling een jaarlijkse uitkering verplichten


rentier = persoon die jaarlijks een rente, opbrengst verschuldigd is


rentmeester = beheerder, rentmeester


rentmeyster = zie rentmeester


rentsvleesch = zie rintvleesch


renuncerende = afstand doen van


renunciatie van alle exceptien = zonder uitzondering


renunciæeren = ontzeggen, opzeggen


renuntiare = super afstand doen van


renuntiëren = ervan af te zien


renversaal akte = waarbij een vroegere akte veranderd wordt., ook: ontvangstbewijs


renversaal-brieven = wederbrieven, ontkrachting brieven, tegen brieven


renversael = tegen verzekering, tegen belofte


renverseren = verkeren, vernietigen, omverwerpen omkeren


renvoij = verwijzing naar een andere rechtbank


renvooi = verbetering in de marge van een akte, overdracht van stukken aan onderzoeker


renvoy = verzending, wederzending


renvoyeren = verzenden, terugzenden, in handen stellen van, verwijzen, door renvooi wijzigen


reparatie = vermaking, vergoeding, herstellen


reparatie van attentaten = herstellen van alle handelingen tegen iemand die zijn gedaan tegen het verbod van de
rechter


repareren = vermaken, vergoeden


repartiëren = verdelen


repartitie = verdeling onder de rechthebbende, verdeling naar een zekere verhouding, ook: bedeling, aandeel, verdeling


repe = vlaskam, ook: riem, zadelriem


repeken = smal stukje grond


repel = vlaskam


repel = zie repe


repelleren = verdrijven, terugdrijven


repeteren = herhalen


repetitie = herhaling


replicate = antwoordlelijk


replicatie = ontvouwing, hervouwing, herhaling


repliceren = wederzeggen, wederantwoorden, antwoorden, tegen het gezegde inbrengen, van repliek dienen


replijcq = zie repliceren


replique = antwoord, weerwoord, verweer, tegenspraak


reporsitor = penningmeester, schatbewaarder


reportare = van zijn kant overdragen


réportation, à la = toeschreven wordt aan


repositorium = opbergkastje


reprehende(e)ren = berispen, afstraffen


reprehensibel = berispelijk, lakenswaardig



reprehentie = berisping, bestraffing


represatie = wederneming, terugeisen met geweld, bekommering en bezetting om de gemene zaak


representatie = vertoning, plaatsvulling


representeren = representeren, vertonen, plaats vullen, verbeelden


reprife = hervatting


reprimende = bedwang, bestraffing


reprimeren = verdrukken, bedwingen


reprinse = hervatting


reprobatie = verwerping, wraking, verwijten, strenge afkeuring


reproberen = wraken, verwerpen


reproche = berisping, wraking, verwerping, nalatig, verwijt, blaam


reprochen = getuigenwraking


reprocheren = verwerpen, wraken, berispen, wederleggen


repromißie = wederbelofte


repromittere = van zijn kant beloven


repromitteren = wederloven


republijcque = gemeenbest, gemeintenstaat


repudiatie = verlating


repudiatus = gescheiden, verstoten


repudiëren = verstoten, verlaten


repudium = ontbinding (b v van huwelijk, verloving)


repudium volontarium = vrijwillige ontbinding van het huwelijk


repugnantie = tegenheid, tegenzinwekkend, weerzinwekkend, afkeerwekkend


repugneren = bevechten, tegenstrijden, tegenstaan


repuls = afslag, weigering


repulsie = verdrijving, afwering


reputabel = achtbaar


reputatie = achting, achtbaarheid


reputeren = achten, weder op denken


request = verzoek, verzoekschrift


request civijl = heus verzoek, echt verzoek tot herstellen


requeste = verzoekschrift waarbij iemand zijn verzoek en mening bekend maakt


requiem = herdenken van de doden


requiescat in pace = dat hij ruste in vrede (afk. R.I.P.)


requievit in Domino = hij rustte in de Heer


requioscat in pace =  hij/zij ruste in vrede, (RIP)


requirant = eiser, aanlegger, verzoeker


requirerant = verzoeker


requireren = verzoeken, eisen


requisitie = verzoek, vordering


réquisition = vordering b v. door ministerie ge -eist


requisitis denunciationibus = met de vereiste roepen


requisitorien = verzoekbrieven, verzoekingen


res = zaken, ding, vermogen, openbare zaak


res familiaris = huishouding, huiselijke zaken


res pectus parentelae = de wettelijke verhouding tot broers en zuster ofwel bloedverwanten

rescinderen = breken, te niet doen, voor nietig verklaren


rescissie = gerechtelijke vernietiging van een testament


resconteren = afrekenen, vereffenen, een argument weerleggen


rescriberen = antwoorden, antwoordschrijven, terug schrijven


rescriptie = schrift, weerschrift, schriftelijke last tot inning of uitbetaling van een geldsom


rese = reis, krijgstocht


reseant = voldoende


reservataire erfgenamen = erfgenamen die door de wet zijn beschermd tegen onterving


reservatie = voorbehoud


reserve = deel van de erfenis waar men niet vrij over kan beschikken


reserveren = behouden, voorhouden, van te voren bespreken
resico = gevaar


resident = verblijver, plaatshouder, gezaghouder


residentie = verblijf, zitting


resideren = verblijven, zitten


residerende = zetelende


residet = woont


residet apud = woont bij


residet extra = woont buiten


residuum = overschot


resignare = opzeggen


resignatie = overwijzing, doorverwijzing, berusting, neerleggen van ambt, gerechtelijke ontzegeling


resigneren = afstand doen van, neerleggen, berusten of neerleggen bij zijn lot


resigneren = afstanddoen


resilieren = terug springen, uitscheiden, zich terug trekken


resiliëren = zie resilieren


resilliatie = ontbinding van een contract, terugtrekking


resistentie = weerstand, tegenstand


resisteren = weerstaan, tegenstaan


resolut = onbeteuterd (niet verlegen), rustig, vastberaden, doortastend


resolutie = besluit


resolutie = voorneming, opzet, besluit, oplossing, ontbinding, ontknoping, vervlieten, versmelting


resolutien =  besluiten


resoluties = besluiten van een bestuursorgaan


resolveren = besluiten bijvoorbeeld van een collegiaal bestuur als de vroedschap, voornemen


resolvieren = zie resolveren


resonnantie = weerklank


resort = bestek, kaveling, strekking, onderhoring


resorteren = behoren, onderhoren


respect = ontzag, gezag, aanzien, opzicht, waardigheid


respecteren = eerbiedigen, ontzien, ongemoeid laten


respectijf = onderling, zoo in het een als in het ander


respice domini  = 12e zondag na Drievuldigheid


respice in me = 2e zondag na Drievuldigheid


respijt = uitstel


respiratie = ademhaling

respireren = ademhalen


responderen = antwoorden, verantwoorden, aanpassen, ook: voor iets instaan


responsabel = verantwoordelijk


response = antwoord


responsive = schriftelijk antwoord


restabiliëren = wederrechten, wederom in state stellen


restablissement = wederoprechting, (herstelling)


restauratie = oprechting (herstellen) wederoprechting, vernieuwing


restaureren = oprechten (herstellen), wederoprechten


reste = overblijfsel, overschot


resteren = overblijven, overschieten


restiarius = zeeman, belast met het stuwen van de lading


restituëren = herstellen, wedergeven


restitutie = herstelling, teruggeven


restoir = overschot, overblijfsel, vergoeding


restrict = verknocht


restrictie = vervang, inbinden en op het nauwste genomen, voorbehoud


restrictien = inbinden


resulieren = weerspringen, opspringen, ontstaan, ontspringen


resumeren = herhalen, hervatten


resumptie = herhaling, hervatting


resurrectie = verrijzenis, wederopstanding


resurrectio = opstanding (in kerkelijke begrip), Pasen


resusciteren = verwekken


retardatie = vertraging


retardement = tegenhouden, ophouden, vertraging, uitstel, verhindering


retarderen = vertoeven, ophouden, verachten


retentie = onthouding, terughouding


retentus = teruggetrokken


reticentie = verzwijging


retineren = onthouden, behouden, achterhouden, vasthouden


retireren = aarzelen, vertrekken terugtreden, afdeinzen, herhalen, hervatten


retorqueren = verdraaien, verkeren, te rug drijven


retorsie = omdraaiing, omwending, terugdrijven


retour = weerkeer, keer


retourneren = weerkeren, terug zenden, keren


retracteren = herroepen, herdoen


retrahent = terugtrekken (van een rekest)


retraict = vertrek, wijk


retraicte = secreethuisje, toilethuisje


retranchement = verdedigingswal


retrencheren = afsnijden, besnoeien


retroacta = archiefstukken van vroegere datum


retroacta = van de burgerlijke stand, doop-, huwelijks- en begraafregisters


retroacten = de eerste acte


retrograde = gedicht waarin de woorden van voren naar achteren en van achteren naar voren kunnen worden gelezen

reumatijcq = koud, vochtig, nat


reuselmaent = oktober


reuwen = ruw maken van laken


revalidatus = achteraf gewettigd


reveilleeren = ontwaken


revelatie = openbaring


reveleren = openbaren


revenge = wrake, vergeldding, wreken


revengeren = wreken


revenuen = inkomsten


reverendissimus = hoogeerwaarde heer


reverendus dominus = eerwaarde heer


reverentelijcken = eerbiedig


reverentelijcken = te erkennen, met eerbied te kennen


reverentelijk = eerbiedig, ook: met gepaste eerbied


reverentie = eerbewijs, staat in de eerste zin van een verzoekschrift. (geeft met behoorlijke reverentie


te kennen), eerbied, eerbieding


reversaal = schriftelijke tegen belofte, verzekering


reversael = zie reversaal


reviseren = overzien, herzien


revisie = herziening


revisor = overziender, corrector, controleur van rekeningen


revocatie = herroeping


revoceren = herroepen, intrekken, terugnemen, terug trekken


revolceren = zie revoceren


revolte = oploop, afval


revolteren = afvallen, omwenden, omkeren


revolutie = omwenteling, omloop, omrollen, omdraaiing


revolveren = omwenden, omlopen


revoveer = herroep


revyerviscooper = rivierviskoper


rex = koning


reyhier = smal schiet- of lichtdoorlaat gat in buitenmuur


RG = afk. Remonstrantse Gemeente


rhedarius = wagenmaker


rhetorijcque = de kunst om deftig te spreken


rhetorizijn = rijmer, dichter


rheumate = door reumatiek


ribaldus = landloper


ribaut = zie ribaldus


ribout = deugniet, dief, landloper


richel = dunne plank ca. 4 x 8 cm.


richtinge = zie: rechtinge


richtmei = kleine boom in de top als hoogste punt van het gebouw is bereikt


ricsdaalder = rijksdaalder


ridicule = belachelijk, bespottelijk


ridiculeus = zie ridicule

riedenmakere = weefkammen -maker


riedmarch = rietland


riedmeed = land of weide met veel riet begroeid


riedmeersch = zie riedmarch


riembeslach = versiersels op een riem


rietmaet = zie riedmeed


rigeur = strafheid, strengheid, gestrengheid


riggelen = grendellat, afsluiting


rigoreux = streng


rijcman = vermogend persoon


rijder = betaalmiddel, waarde 1 rijder


rijgenoten = naastgelegen


rijglijf = korset


rijksdaalder (Ned) = muntsoort, waarde gelijk aan 47 stuivers


rijlijf = zie rijglijf


rijshuus = opslagplaats voor rijs(brand)hout


rijsmeyer = opzichter over het rijs- en hakhout


rijst = hoeveelheid leien ca. 56 stks.


rijten = zie reet


rindsschuster = leerlooier


rinsel = deel van een watermolen waar het water naar beneden loopt


rintvleesch = rundvlees


riole = (open)goot, verlaat


ripelijjck = rijp, aanzienlijk


rippe = vrouw


risique = risico, gevaar


ristrictus = stiefvader


rite = naar behoren


rite munitus(a) = Heilig Oliesel ontvangen


rival = medevrijer, medeminnaar


RK = afk. Rooms-Katholiek


roboratie = sterking


roboreren = sterken, versterken


robust = sterk


rocht = zittingdag van de schout, om getuigen te horen, bewijzen te verzamelen


rockener = zwartbroodbakker


rocmaker = kleermaker


roede = de staf des schouten, het symbool van het gezag vroeger op den omgang rondgedragen, later in plaats daarvan van het schepenhuis uitgestoken roede landmaat (roede = 14 m2), ook: oppervlakte maat, groot ca. 12,569 ca, in elk deel van het land anders van oppervlak,  lengtemaat, in elk deel van het land anders van lengte. In Limburg was de
strekkende roede verdeeld in 16 voet, 20 van deze "kleine" roede vormde één "grote" voet. 20 van deze grote voet vormde weer één "bunder". de aanduiding 53-10-0 betekende dus 53 bunder, 10 grote roeden en 0 kleine roeden, ofwel 53,5 bunder,
Rijnlandse roede 3,767 mtr. Blooise roede 3,617 mtr. Drentse roede 4,12 mtr. Duivenlandse roede 3,667 mtr. Schouwse roede 3,727 mtr.


roededrager = mannelijk (teel)lid


roedetale = bepaald aantal roeden land met betrekking tot de omslag


roefbart = zolderplank

roepambacht = ambtelijk stadsomroeper


roeren = aanraken


roerende = betreffende, reeds genoemd


roers = geweren


roetsijdich = scharlakenrood


rogate = 5e zondag na Pasen


rogationes = de 3 dagen voor Hemelvaart., ook: de gehele Hemelvaartsweek, eigenlijk de in deze dagen gehouden processies


roïeren = uitdoen, uitschrappen, uitschrijven


rokelstock = pook:


rollenaer = voerman


rolsmeer = vet, smeervet


rolwagen = ronde hoge vaas van chineesporselein


roman = lang verhalend epos in de volkstaal (Romaans = in de volkstaal)


romano -catholicae religionis = van Rooms -Katholieke godsdienst


rondeel = waltoren, 3/4 cilinder buiten de muur

 

rederijkersvers = vaak achtregelig met twee rijmklanken


rondel = steenhouwers beitel


rondgast = zie rontganger


rondooghe = rozetvenster, roosvenster


rong = zware ijzeren nagel


rontganger = nachtwacht, nachtwaker


rontgat = vensteropening


roocgat = schoorsteen, gat in dak boven stookplaats voor afvoer van rook


roocgaten = schoorstenen


roocpenning = belasting op schoorstenen


rood = heraldiek teken, kleur, weergave met verticale strepen arcering


rood trijp = matrassen met rode trijp(stofsoort) overtrokken


roode roede = staf die de pestlijder moest dragen als herkenningsteken


rooden = loop buikloop, difterie


roodscharlaken = kleur, scharlakenrood


roofkot = rovershol


rooi = rechte lijn


rooien = de rooilijn bepalen


roomelisoen = dysenterie, pest


roomermaent = meimaand


roopastoor = pastoor van de pestleiders


roos = heraldiek teken, bloem als wilde roos weergegeven met meestal 5 bloembladeren in de bloem


roosdach = zondag voor half vasten


roossteenen = stenen behorende bij een tafelspel


root = graanziekte, ook: rood


roscher = wolwever


roselmaent = zie reuselmaent


rosenkranzfest = rozenkransfeest, 1e zondag in oktober


rosenmontag = carnavalsmaandag, maandag voor vastenavond


rosenobel = betaalmiddel, goudstuk van ca. 8 gulden, ook: bepaalde goudkleur.

rosenoblen = gouden munt


rosensontag = Rozenzondag, 3e zondag voor Pasen


roskam = paardenkam


rosmolen = door paard(en) voortbewogen tredmolen


rößler = paardenstalknecht


rotarius = wagenmaker


roten =  rotten van vlas


rotmeester = hoofdman van een rot, meestal 10 man


rotting = wandelstok van rotan


roucamer = opbaarkamer overledene


roufbart = zolderplanken


route = verstrooiing


rouwerck = ruwwerk, grof werk


royeermeester = ambtenaar voor nazien stadsrekeningen


rubrijk = aftekening


rubro sigillo = met rood zegel (geen roepen als men betaalde), zonder roepen trouwen als men wel er extra voor betaalde


rude = hart, rouw


ruffian = koppelaar


rugleggende stoelen = stoelen met rugleuning


ruim (in het) = plaats in de kerk waar de stoelen van de vrouwen stonden


ruine = vernieling, neerstorten


ruïne des boedels = vernielen van de inboedel


ruineren = vernielen, neerslaan, te gronde werpen


ruineus = bouwvallig


ruit= aanspoelsel uit zee


ruminatie = herkauwing, herhaling


ruminge = het bevel tot ontruiming van een perceel door den schout op verzoek van de nieuwe eigenaar aan de oude, voorafgaande aan de "levering" daarvan aan de nieuwe eigenaar, ook: het bevel tot afbraak van een gedeelte van een gebouw, dat op andermans grond


ruminge (vervolg) = getimmerd is, door de schout op verzoek van de eigenaar van die grond


rumoer = gerucht


rumoermeester bendeleider


rupture = breuk


ruraemundensis = van Roermond


Ruremunde = Roermond


rurensis = boer, landbouwer


ruricola = landbouwer


ruricolus = zie ruricola


rus-leeren armstoelen = (gevlochten) leren armstoelen


ruse = moeite


rusticus = landbouwer, landman


rustijk = boers


rustleeren = leren bekleding


rüsttag = goede vrijdag


ruutmolen = schorsmolen


ruwaard = waarnemend graaf, bijvoorbeeld bij krankzinnigheid


ruyminge = zie: ruminge

ruyn = ontmande hengst, paard


rybaude = zie ribout


rysenbrys ondercleeren = gebreide ondergoed

 

S


s = afk. sabel, heraldiekteken, kleur, zwart, weergave met

horizontale en verticale arcering of effen zwart


S = afk. schepen, wethouder


s = afk. semis, half


S = afk. sterbefälle, sterfgeval, overledenen


S = afk. susceptores, doopgetuigen, doopheffer, peter en meter


S.(S) = afk. susceptores, doopgetuigen, doopheffer, peter en meter


s.a.a = afk. sans alliance actuele, zonder actuele huwelijk (sverbintenis), verwantschap


s.g., s.m. = afk. zaliger gedachtenis


s.p = afk. sans postérite, zonder nageslacht, nazaten


S.R.E = afk. Sancta Romana Ecclesia, Heilige Romeinse kerk


s.s.t.t = afk. van salvis titulis, met voorbehoud van de titels


sa = afk. sans alliance, zonder huwelijksverbintenis, verwantschap


saai = gekeperde wollen stof, kamgarenstof


saaien = zie saai


saaihal = gebouw voor het keuren van de saai


saaiwerker = wever van saaiweefsel


saaiwever = zie saaiwerker


saaywerker = de zaaier


sabbathi dies = op zaterdag


sabbatum = zaterdag


sabbatum luminum (magnum sanctum) = zaterdag voor Pasen, op deze dag wordt de paaskaars ontstoken


sabel = heraldiek teken, kleur, zwart, weergave met horizontale en verticale arcering of effen zwart


sabotier = blokmaker, houten schoenmaker


sacage(e)ren = beroven, plunderen


saccage = plundering


saccellarius = schatmeester, penningmeester


sacel = afk. sacellanus, kapelaan, onderpastoor, hulp priester


sacellani = zie sacellanus


sacellanus = kapelaan


sacellum = kapel


sacer = heilig, gewijd, heilige zaken, heiligdommen


sacerdos = priester


säckelmeister = vermogenbeheerder, rentmeester


saclaken = zaklinnen


sacra = zie sacer


sacra baptismatis unda ablutus = gezuiverd door het heilige water van het doopsel


sacra communio = de Heilige Communie


sacraal = geheiligd, gewijd


Sacrae Scripturae = Heilige Schrift


sacrament = heilteken, eedbond, genademiddel

sacramentaliter sacra- menteel = voorzien van de sacramenten


sacramentis munitus = voorzien van de sacramenten


sacramento sacri olei munitus = voorzien van het sacrament van het Heilig Oliesel


sacramentum extremae unctionis = het sacrament van het Laatste Oliesel


sacramentum matrimonii = het sacrament van het huwelijk


sacramentum poenitentiae = het sacrament van de biecht


sacrarium = gewijde ruimte, putje voor afvoer gewijd water


sacreren = heiligen, wijden


sacrificie = heiliging, offerande


sacrifiëren = offeren


sacrilège = heiligschennis


sacrilegie = kerkroof, diefstal uit kerk


sacrista = koster, kerkbewaarder


sacristain = zie sacrista


sacristie = heiligdom, kerkkamer


sacro ledo copulati = in de gehouden mis getrouwd


sacro oleo provisus = voorzien van het H. Oliesel


sadelaere = zadelmaker


sadelhof = zie sadelhofstat


sadelhofstat = de woning, boerderij, het hof van de leenheer


sadelhuus = zadelschuur


sadelijchijt = het volle genot


sadinge = het zaaien op het land


saecschaffer = zaakwaarnemer


saei = zie saai


saeiaerde = zaailand


saeier = zaaier


saeiwaerp = kettingdraad van saai


saeiwerc = saaiweefsel, gekeperde stof


saelhof = zie sadelhofstat


saelhonttouwere = zeehondenleer bewerker


saelstoelmaekers = zitstoel makers


saementlijke leeden = de gezamenlijke leden


saepius = meerdere malen, vaak


saetacker = te bezaaien land


saetcoren = korenzaad


saeygewandt = weeftoestel, weefgetouw voor het weven van

saaiwerc = gekeperde stof


Saeykam = kam, onderdeel van weeftoestel


sagittarius = pijl en bogen maker


saietmaker = wollen garen fabrikant, sajetspinner


sainteurs = vrije boeren die zich, in de vroege middeleeuwen, onder de hoede stelden van kerk of klooster


saiseren = vatten, vast houden, in het bezit stellen

saisie = genieting, bezit


saisoen = jaargetijde, seizoen


sakeloos = niet beschuldigd


sakristan = landmeter


salariëren = bezoldigen, lonen


salaris = wedde, loon, bezoldiging


salarius = zoutbewerker


salde(e)ren = effenen, rekening opmaken, rekening afsluiten


saldus = waardeloos, ongebruikt


salet = salon


salette = kleine salon, ontvangkamer


salff = behoudens


salifex = zouthandelaar


salinator = zie salifex


salm = psalm, kerkelijk lied


salmiator = slijper, gereedschappolijster


saloppe = voorschoot voor vuil werk


salpista = trompetter, trompetblazer, trompettist


saluëren = begroeten


salus populi (ego sum) = 18e zondag na Drievuldigheid, ook: 4e donderdag voor Pasen


salut = zaligheid, groeten


salutair = heilzaam


salutatie = begroeting, heilwensen, groet


saluteren = groeten


salva inthimatione = behoudens gerechtelijke aanzegging
salvatie = bewaring, beschut


salvatien = weerleggen van de bezwaren tegen getuigen, getuigenis of geschriften


salvator = redder, heiland


salve = wees gegroet, welkom


salve(e)ren = bergen, in veiligheid brengen, behouden


salveconduit = vrijgeleiding


salvis = met voorbehoud van


salvis omissis = behoudens het wat vergeten of overgeslagen is


salvo (in) = in behouden haven


salwirth = plaatbewerker, smid


samaar = lang slepend vrouwengewaad


samblant = ogenschijnlijk, schijnbaar


sambuë = paardendek


samencoop = een partij in zijn geheel, in een keer kopen


samenlovenisse = trouwbelofte, verloving


samenrotten = samenscholen met slechte bedoelingen


samentelijcke = gezamenlijk


samenwerker = verzochte getuige bij een

huwelijksovereenkomst


sammelen = treuzelen


sammet = fluweel


samoos schipper = schipper die vaart op de Maas en Sambre

sampt = gezamenlijk, ook: met


samt = samen met


sancmeester = kapelmeester


Sancta Gertrude = Sint-Geertruide


sancta hebdomada = Goede week, ook: stille week voor Pasen genoemd


Sancta Margaretha = Margraten


sancta(-us) = heilige


sanctificatie = heiligmaking, heilig verklaren


sanctificatori = heiligmaker


sanctimonia = heiligheid


sanctis sacramentis = met de heilige sacramenten


sanctissimae theologiae tudiosus = theologiestudent


Sanctorum omnium = Aller Heiligen, 1 november


sanctus = heilig


sandtstande = kuip gevuld met zand


sanguin = bloed


sanguinem spuens = bloed spuwend


sanguinis fluxum = verbloeding


santbusse = busje gevuld met fijn zand om inkt te drogen
santee = drinkglas


santhorste = zandgronden met kreupelhout begroeid


sapc = afk. sans alliance avec postérité connue, zonder huwelijks-verbintenis, maar met erkend nageslacht


sape(e)ren = ondergraven


sapientiei = wijsheid


sapr = afk. sans alliance mais avec postérité reconnue, zonder actuele huwelijksverbintenis, maar met erkend nageslacht


sark = zerk, lijkkist ook: soort wollen stof


sarrieshut = huis naast de molen waarin de cargier/chercer woonde


sartor = kleermaker


sartrix = kleermaakster


saserdos = priester


satblauw = donker blauw


sate = zitting van een bestuursorgaan, ook: graanmaat


satelles = gerechtsbode, leenman, vazal, gewapende bediende


satellites = knecht, slaaf


sater = bemiddelaar, scheidsrechter


satertag = zaterdag


satisfacere = tevreden stellen


satisfactie = voldoening, (genoegdoening), voldoening


sator = zaaier


satrapa = stadhouder


satrix = kleermaakster


saturni dies = zaterdag


saufconduit = vrijgeleide


sausisen = vuurpijl, ook: kruidige worst


sauvegarde = bescherming, beschutting, vrijwaring, vrijgeleiding, vrijgeleide

savelerde = zavel, zware kleigrond met veel zand


savetier = schoenlapper, ook: broddelaar


saysoen = getij, jaargetij


sc = afk scilicet, namelijk


sc = afk. sans contrat, zonder huwelijksvoorwaarden, zonder overeenkomst


scabel = bank, voedbank


scabieus = schurftachtig


scabinale = akten schepenakten


scabini = zie scabinus


scabinus = schepen, schepenen


scabiosa = bloem, werd gebruikt tegen de schurft


scabreus = rouw, ruig, schurft, gewaagd, schuin, onwelvoeglijk


scaelc = knecht, bediende


scaeldeckere = leidekker


scaemelhuus = armenhuis


scaemelhuusweke = arme uit het armenhuis


scaepbrake = zie schaepbrake


scaepcoman = schapenhandelaar


scaephettinc = schapenweide


scaepsciere = zie schaepschier


scalatie = strafwerktuig, ladder waarop men gebonden werd en dan uitgerekt


scallacie = zie scalatie


scandaal = aanstoot, ergernis


scandaleus = ergerlijk, aanstotelijk, ergerniswekkend
scandeliseren = ergeren, aanstoot geven


scandularius = dakplankenmaker, dakdekker


scaperiene = schapenhoedster


scapiere = van schapenvacht


scapperen = ontkomen


scarificatie = scherving, het aan de oppervlakte inkerven in de huid om lidtekens te maken


scatten (enen) = iemand geld afnemen, gewoonlijk als losprijs
scattinge = begroting


scautheete, scaut = schout, gerechtelijk bestuurder


sceau à la cire = lakzegel


scedule, çeel = handschrift


sceell = hebben in iet verschil over iets hebben


sceetgracht = scheidingwater tussen twee stukken land


sceidinge = boedelscheiding


scelereus = schelmachtig, schalks, ondeugend


scelleren = verzegelen, dichtlakken met een zegel


scema = gestalte, voorstel


sceme = zie scema


scene = toneel


scepencameraer = de ambtenaar belast met het innen de door de schepenen uitgesproken boeten


scependom = het gebied der schepenbank


scepenebrief = een acte, opgemaakt van een handeling, voor het gerecht verricht en bezegeld met de zegels van de schout en (vier) schepenen

scepenquitancie = een acte, door schepenen opgemaakt van de voor hen gegeven kwijtschelding van een schuld


scepstock = gevangenis


scepter = koningsstaf, rijksstaf


scerpe examinatie = verhoor op de pijnbank


sceversteyndecker = pannendakdekker


schaar = oppervlaktemaat, ca. 300- 400 vierkante roeden = ca. 0,4-0,65 ha., 2 morgen


schabbelele = bank zie schabel


schabel = voetbankje


schabeltje = knielbankje


schacherer = venter


schacht = veer, synoniem voor lengtemaat roede


schadde = zode van veenachtige heide, als brandstof te gebruiken


schadeloosbrief = brief waarin de schadeloosstelling is beschreven


schadeschout = schuld op interesten


schaecman = struikrover


schaecroof = doel om iemand te beroeven


schaelc = schelm, schurk


schaelgedac = leiendak


schaepbrake = braak liggende grond waarop schapen grazen


schaepschier = grijs bruine wol van schapen


schaerbaer = land om vee op te laten scharen


schaers = scheermes


schalenschroder = mesheftmaker


schalie = schrijflei, lei


schaliedekker = leidekker


schalmei =  muziekinstrument, (houten) fluit


schamele = jongen zie schortkandelaar


schap = houten rek


schapijnre = zie scapiere


schapraai = kast voor etenswaren, provisiekast, spijskast


scharen = scheren, ook: het aantal schapen, waartoe gerechtigd, op de gemeenschappelijke weide laten lopen


scharrebier = scherp dun bier


scharrelen = onzeker lopen, strompelen


scharrmacher = wagenmaker


schat = oppervlaktemaat, 1 schat = 1 mud = 6,8 are


schathuis = veestallen


schatplichtig = belastingplichtig


schatter = taxateur


schäufeler = ventende marskramer met lastdier


schavelen = slijten door schuren


schavotteren = veroordelen tot het schavot of schandpaal, vooraf vaak gebrandmerkt op de kaken


scheenstuk = plaat van metaal die de schenen bedekt bij harnas


scheepsbeschieter = meubelmaker / timmerman op schepen


scheepsjager = bestuurder van het paard dat de boot trok op het jaagpad


scheepsrol = lijst van bemanningsleden aan boord van schepen


scheepston = inhoudsmaat voor schepen = 1m3

scheepsverband = hypotheek met als onderpand een schip


scheerweide = zie schaar


scheet = kleinigheid


scheiber = zouthandelaar


scheidelpennic = kleingeld


scheidepunt = kruispunt van twee wegen


scheidesteen = grenspaal


scheiding van vastigheden = niet meer op kunnen vertrouwen


scheidler = messenmaker


scheidung unserer liebe frauen = Maria Hemelvaart, 15 augustus


schelachtig = in een proces verwikkeld, in een geschil


scheling(e) = geschil, civiele rechtszaak


schelling = munt 17e-18e eeuw , gelijk aan 6 stuivers, ook: betaalmiddel, 1 schelling = 12 denier (ca. 11e eeuw), 1/20 pond = 12 schellingen


schelpkom = kom, in de vorm van een schelp


schelpschaal = schaal in de vorm van een schelp


schelter = goochelaar, kunstenaar


schepampt = kleermakersambacht


schepel = inhoudsmaat bij graan, 1 schepel = 2 mud = ca. 29-34 ltr., ook:1/4 mud en 1/8 mud, na 1820, 1 schepel = 10 ltr. opppervlaktemaat, 1 schepel = 1 schat = 1 mud = 6,8 are, ook: 1 schepel = 4 spint, 1/4 mud en 1/4 morgen, gerechtelijk functionaris bij een lokale rechtbank, lid van de schepenbank


schepen ende raet = het stadsbestuur


schepenbanc locale = rechtbank


schepenboec = wetboek gehanteerd door de schepenbanc


schepencamere = kamer waar de schenen vergaderden en rechtspreken


schepencnape = gerechtsbode


schepeneet = ambtseed van de schepenen


schepenplecht = gerechtelijke erkenning van een schuld, door de schepenen gepasseerd


schepenquitancie = akte waarin opgetekend de kwijtscheldding van een schuld door de schepenen


schepensegel = zegel van de schepenen


schepentuuch = verklaring of getuigenis van de schepenen


scherfmes = hakmes


scherfvat = doodkist, ook: fig. lijkkist


scherpe examinatie = verhoor op de pijnbank


scherprechter = beul


schertmagen = bloedverwanten in de mannelijke lijn


scheuk = ontuchtige vrouw


scheuken = wrijven vanwege jeuk


scheurbanden = breukbanden


scheurmand = prullenmand


scheurzichtig = die op een scheuring uit is


scheversteen = kiezelsteen, steengruis, lei


schijtputte = beerput


schikken = sturen, zenden


schilden = betaalmiddel, 1 schilden = 20 stuivers (ca 14e eeuw)., ook: vaak klinkaart genoemd

schilderhuis = wachthuisje voor de schildwacht


schilt, schattinge = belastingvorm, voorloper van de grondbelasting


schiltleen = leen, waarop het verrichten van krijgsdiensten


schindeldac = dakvlak belegd met schindels (houten dakplanken)


schindele = houten dakpannen, dakplanken


schinder = vilder, beul, slager


schippond = gewicht, 1 schippond = 300 pond


schipsbrief = schuldbekentenisbrief of rentebrief gevestigd op een schip


schirmer = vechtersbaas, voorvechter


schirrmacher = wagenmaker


schlotfeger = schoorsteenveger


schnitter = oogstarbeider


schnittker = houtbewerker, fijnwerk timmerman


schnorrer = landloper


schobberdebonk = bedelen, klaplopen


schoef = bundel, bos, schoof


schoehouten = wilgenhouten deel van een schoen


schoenbroet = witbrood


schoenhoorn = schoenlepel


schoenlinghen = schapenvel, schapenvacht


schoerteldoek = voorschort


schofhecke = valhek in stadspoort


schofhek = valhek in poortdoorgang


schoft = werktijd tussen de pauze, ook: rust tussen de werktijden, ploert en schouder van een dier


schoften = schaftijd


schofvenster = schuivend luik in stadspoort


schoitstroy = dekstro als dakbedekking


scholastijcq = schools


scholder = beul


schole = school


scholebert = uithangbord bij de school met de vermelding van de naam van de onderwijzer (es)


scholes = leerplaats


scholtist = schout


schonk = grof been


schooien = bedelen


schooieren = zwerven, bedelen


schoolman = kerkleraar


schoontjes = geheel en al


schoorttecleet = schort


schoot = gewicht, 1 schoot = 2 pond


schopenhauwer = houten troggenmaker


schoren = vastmaken


schorre = ruwe steen (puin) voor de fundering


schorteldoek met valvulas = voorschort met zakken


schortkandelaar = staande kandelaar, voorzien van een schermpje tegen uitwaaien


schoteldoek = vaatdoek

schotelhuis =  washok, bijkeuken


schotgaarder = inner van de (opbrengst)belasting


schotgavel = hooivork


schotgeld = opbrengst


schotkerver = belastinginner, de betaling werd op de kerfstok d.m.v. een inkerving aangebracht


schotschietende huysen = belasting verschuldigde huizen


schotvarken = mestvarken


schouboete = boeten voor niet goed schoonmaken van de sloot


schoudach = dag waarop geschouwd werd


schouhouder = gevangenbewaarder


schout = een rechtstreekse vertegenwoordiger van de heer der heerlijkheid, rechterlijk ambtenaar, die in civiele zaken rechtsprak, hoofd van een ambacht


schouteteboete = boete aan de schout de voldoen


schoutetenbrief = akte van een voor de schout geschiede rechtshandeling


schoutetendiener = gerechtsdienaar


schoutetinne = vrouw van een schout


schoutheete = schout, vertegenwoordiger van de graaf als hoofd van politie en gerecht


schrede = lengtemaat, 1 schrede = 2,5 voet, landmeterspas, -tree = 2 gemene schrede = 5 voet


schreiboom = boom als grenspaal


schreur = kleermaker


schriefboek = kasboek, cahier


schriftuyre = rechtstuk, pleitstuk


schriftuyren = zie feyten


schrijfhout = timmermansgereedschap


schriver = persoon die kan schrijven en tegen betaling brieven schrijft


schriyfgerief = schrijfgerij, schrijfbehoeften


schrobbelaar = bediener van de schrobbemolen, onderdeel van de voorspinmachine voor het weven van lakenstof, ook: visser die vist met schrobnet


schrobber = lijkverzorger van pestlijders


schrodere = kleermaker


schrooien = verplaatsen door met touwen erom heen rollen


schröter = doekensnijder


schruiven = bankschroeven


schuddelkist = gevangenis


schueren = omploegen om bouwland in weiland te veranderen
schultellies = schotelpan


schumer = landloper, straatrover


schurre = zie schorre


schutterij = de vereniging welke in de middeleeuwen voor de verdediging van de stad zorgde


schuttinge = het vangen en vast zetten vee dat op verboden plaatsen liep


schutzengelfest = feest van de beschermengel, vanaf 1700, 2 oktober daarvoor 29 september, nu echter 2e zondag van september


schuyfspel = sjoelbak


schuytenvoerder = binnenschipper


schwager = broeder van een echtpaar


schwertdegen = jonge ridder


sciatica = heup en lende pijn

scientia = wetenschap


scieur = houtzager


sciif. = tafel; dikwijls de tafel, waarom de rechters bij hun beraadslaging buiten de schepenbank zaten


scijnsgoit = zie chijnsgoet


scilicet = namelijk


sciltboortich =  behorende tot een stand die de wapenen mag voeren, van ridderlijke geboorte


scindere = weghalen (bij bevalling)


scintillatio = glinstering, tinteling, fonkeling


scipper = schipper


scipwrictere = scheepsbouwer, arbeider op een scheepswerf


scisma = tweespalt, scheuring


scismatijcq = scheurmaker


scissie = tweespalt, scheuring


scissum = er uitgerukt


scissuur = splijting, scheur


sclatorius = dakdekker


sclopetus = geweer, buks


scoeboeter = schoenlapper


scoel = zie scolescat


scoenewercstricghe = schoenmaakster


scolaris = scholier, leerling


scolas = afk. scolasticus, hoofd van de school


scolasticus = hoofd van de school


scolescat = boete, voorschot


scoparius = straatveger


scopus = wit, doel, oogmerk


scorator = verwekker van een onecht kind, hoerenloper, overspelpleger


scorpionarius = boogschutter


scorta = ongehuwde moeder


scortatie = hoereren, hoererij


scortatio = overspel, echtbreuk


scortator = hoerenloper, verwekker van een onecht kind


scorteren = hoereren


scortum = lichtekooi, hoer


scotporte = houten valpoort


scoutetedoem = ambt van schout in bepaald gebied


screuder = zie scroeder


scriba = secretaris, ook: schrijver, klerk


scribere = schrijven


scribere non posse = verklarende niet te kunnen schrijven


scribtarius = klerk


scrijfampt = het ambt van den schepenklerk


scrijfgelt = het loon van de schepenklerk voor het maken van een schepenbrief (te betalen door de verzoeker)


scrijnmakere = zie scrinewerker


scrinewerker = timmerman, schrijnwerker, meubelmaker


scriniarius = schrijnwerker, panelenmaker, ook: geheimschrijver en zegelbewaarder

scrinifex = zie scriniarius


scrips = afk. scripsit, heeft geschreven


scripto = geschreven


scriptor = schrijver


scriptura = schrift


scrivegelt = zie: scrijfgelt


scroeder = kleermaker


scrupel = medicinaal gewicht, 1 scrupel = 1/528 pond = 20 grein


scruptatie = nazoeking, doorgronding


scrupul = apothekersgewicht, ca. 1,3 gram


scrupule = angst, bekommering, gewicht van twintig greynen


scrupuleus = angstig, achterkousig, angstvallig


scrutarius = opkoper, uitdrager


scruteren = onderzoeken, doorsnuffelen, nazoeken, doorgronden


sct = afk. sanctus, heilig


sculptor = beeldhouwer


scultetia = schoutambacht, schoutschap


scultetus = schout, dorpsburgemeester


scupteur = beeldhouwer


scurre = rabauw, guit, fielt (schurk)


scurriliteit = fielterij, ,schurkachtigheid


scuteman = binnenschipper


scutterie = jacht


scuwen (iet) =  voorkomen


se affinare = door huwelijk verwant worden


se marier = trouwen


se scribere ignaros, declarvaverunt = verklaarde niet te kunnen schrijven


sec. = afk. serviteur, dienaar, dienstknecht, bediende


secluderen = afzonderen, afsluiten, uitsluiten


seclusie = afsluiting, uitsluiting


seclusie = uitsluiting


second témoin = tweede getuige


seconde = tweede


seconderen = bijstaan, ondervangen


secondine = nageboorte


secours = bijstand, hulp


secr = afk. secrétair, secretaris(-resse)


secreet = geheim, ook: gemak, toilet


secreet siegelt = geheim zegel


secretarijs = geheimschrijver


secretaris = raadschrijver, geheimschrijver, schriftheer, gerechtschrijver, stadschrijver


secretarius (dorps) = secretaris


secretarius subscripsit = als secretaris ondertekend


secretelijk = heimelijk


secta luteranorum = de sekte der Lutheranen


sectaris = aanhanger

secte = aanhang, gedeeldheid, afgescheiden groep gelijkdenkende


seculier = wereldlijk


seculum = honderdjarige eeuw


secunda (feria) = maandag


secunda vota = tweede belofte, tweede verloving


secundum quid = na iets


secundus = tweede


securiteit = veiligheid, onbekommerdheid, onbeschroomdheid, gerustheid


sed = maar


sedecim = zestien


sediteus = oproerig


seditie = oproer


seductor = verleider, de vader van een onecht kind


seeckere = een bepaalde


seeckere origin = het origineel


seeker = zie seeckere


Seelen (aller) = Allerzielen, 2 november


seengaren = pezen voor bogen


segelwas = de te smelten was voor zegels


seghel = zegel


segisser = magere Hein, de man met de zeis


segristanus = koster


segwoort = bewering zonder bewijs


seidenneger = zijde -breister


seigerschmied = groot uurwerkmaker


seigneur = heer


seigneurie = heerlijkheid, in de middeleeuwen het gebied waarover men het gezag uitoefende onderverdeeld in een hoge of lage heerlijkheid


seigneurie = heerschappij, heerlijkheid


sejunctie = onderscheiding, afscheiding


sekel = zeis, sikkel


sekele = zie sekel


sekerheyt = zekerheid


selfsegel = door zijn eigen zegel gezegeld en bekrachtigd


selig = overleden


sellarius = zie sellator


sellatius = zie sellator


sellator = zadelmaker


selver = van hem zelf, maar, ook: zilver


selverijn = zilveren


semblant = schijn


semen = zaad, kroost


semiennis = een half jaar oud


seminarium = planthof, kwekerij, snijhof (bloementuin)


seminis = van het zaad


semiplene = probatie halve proeve, bewijs ten halve


semistultus = halfdwaas

semmler = witbroodbakker


sen = afk. senior


senateur = raadheer


senatus-consulta = raadsbesluiten

 

sendael = doek van linnen, neteldoek


sendebrief = aanbevelingsbrief, missive


senechaussee = rechtsgebied van een seneschalk, rechtbank van een senechalk


senectus = hoge ouderdom


senectute confectus = zwak van ouderdom


senescalcus = ambtenaar belast met toezicht op het koningshuis, aanvoerder van het leger


senescalissa = vrouw van een seneschalk


seneschalk [= zie senescalcus


senex = grijs en eerwaardig, oude man


senii = van de ouderdomskrachten


senilicus = oud mannetje


senio confectus = door ouderdom uitgeput


senior = ouderling, oudste


sensal = makelaar


sensibel = gevoelig


sentence capitale = doodvonnis


sententia = vonnis


sententiare = zie sententie


sententie = vonnis, oordeel, het gewijsde, zin- en zede spreuk, spreuk, zin uitting


sententie-diffinitijf = eindoordeel


sententiëren = vonnissen, oordeel vellen


sententieus = zinrijk, kernachtig, bondig


sentiment = gevoeligheid, gevoelen, oordeel


sentir le fagot = van ketterij verdacht worden


separabil = onderscheidenlijk, afscheidlelijk


separatie = scheiding


separatie bonorum = boedelscheiding


separatio a toro et mensa = gescheiden van tafel en bed


separatio quoad torum et mensam = gescheiden van tafel en bed


separatio quoad vinculum sepelivi = echtscheiding


separeren = scheiden


sepelevi = ik heb begraven


sepelivi = echtscheiding


seperanus = hoogste, voornaamste, exclusieve bevoegdheid tot uitoefening van publiekrechtelijk gezag


seponeren = weg leggen, ter zijden leggen


septem = zeven


septem dies = zeven dagen


septembris = in september, 9e maand, ook voorkomend als; september, septembre, 7ber, 7bre


septemdecim = zeventien


septennis = zeven jaar oud

septimana = week


septimanarum = weken


septimanarum communis = de week voor allen, vanaf 29 september


septimanarum rogationum = de week van de gebedsomgang


septimus = zevende


septimus dicimus = zeventiende


septingentesimus = 700e


septuagenarius = zeventigjarige


septuagesima = de 70e dag, de 9 zondag voor Pasen


septuagesimus = 70e


septuaginta = zeventig, 70


septuennis = zevenjarige


sepulchre = graf


sepulcrum = graf


sepulivi = ik heb begraven


sepulter mortuorum = doodgraver


sepultura = begrafenis, uitvaart, cremeren van een lijk, ook: graf


sepultus in cemetero = op het kerkhof begraven


sepultus in choro = in het koor begraven


sepultus in coemeterio = op het kerkhof begraven


sepultus in ecclesiae = in de kerk begraven


sepultus in ecclesiae navi = in het schip van de kerk begraven


sepultus in templo = in de kerk begraven


sepultus(-ta, -ti) = begraven


sequele = gevolg


sequester = scheidsman, zegsman, makelaar, in wiens handen een betwiste zaak te bewaren en als in verzekering gesteld werd


sequestratie = overgift, inbewaarstelling, overdragen, ook: gerechtelijk besluit


sequestrere = overgeven, in bewaring stellen


serator = slotenmaker


sercksetter = grafsteen-, maker en plaatser


sereniteit = helderheid


serge de nimes = keper geweven stof van wol later, ook: van katoen (denim)


sergeant = bedienaar, rechtsbode


sergiant = zie seriant, ook: extra lange lijmklem


seriant = knecht, helper, soldaat


sericarius = zijdebewerker


serieus = ernstig


serjiant = zie seriant


serment = eed voor geheimhouding bij werkzaamheden, eed, plechtige belofte


sermijn = geweven stof uit de weverijen van Leiden


sermoen = betoog, predikatie, leerreden, vermaning


serpent = slang


serr = afk. serrurier, slotenmaker, ijzerhandelaar

serrarius = zagenmaker


servateur = behoeder, behouder


servatis servandis = met inachtneming van de voorschriften
serveriteit = hardigheid, strengheid


servetten (met dubbele roosjes) = servetten met ingeweven motieven


serviteur = dienaar


servituit = dienstbaarheid


servitus prædiorum rusticorum = velddienstbaarheden


servitus prædiorum urbanorum = huisdienstbaarheden
servituten = erfdienstbaarheden, dienstbaarheden


servitutes rerum = erfdienstbaarheden, servituten, lasten waarmede een erf is bezwaard ten dienste van een
ander erf


servituyt = dienstbaarheid


servus = knecht, dienaar, schildknaap


servysmeester = inkwartieringsambtenaar


sescentesimus = 600e


sesdeel = het zesde deel (bijv. van geld)


sesenti = zeshonderd


sesquiennis = van anderhalf jaar


seßio = zitting, vergadering, bijeenkomst


seste = zesde


sestehalf = vijf en een half


sester = inhoudsmaat voor olie, 1 sester = 40 mengel


set = kont, achterste


settere = belastingontvanger


setterlyden = inwoners


seu = anders gezegd


seurete des corps = vrijgeleide, vrijbrief


seveer = streng, gestreng


sevendalf = zes en een half


sex = zes


sexagenarius = zestigjarige


sexagesima = de 60e dag, de 8e zondag voor Pasen


sexagesimus = 60e


sexaginta = zestig


sexdecim = zestien


sexe = soort, geslacht, kunne, hij, of zij


sexennis = zes jaar oud


sexta (feria) = vrijdag


sextillis = de 6e maand, later is dit augustus geworden


sextus = zesde, 6e


sexus = geslacht


seyen feill = zijden sluier


Sg = afk. signature, ondertekenaar(ster)


Sgr = afk. seigneur, heer, leenheer, landsheer

shoofs (van...) = het gerechtshof (van ...)


sibbe = de familie, verwanten of familieleden


sibbedag = bijeenkomst van familieleden en naamgenoten


sibbedeel = verwantschapsgraad


sibbekunde = familiekunde


sibbemaech = bloedverwant


sibber = nader familie


sibbesten = de naaste familieleden


sibbetabel = parenteel, waar, ook: de afstammelingen in de vrouwelijke lijn zijn opgenomen en die dus alle nakomelingen van de stamvader omvat


sibbetale = graad van bloedverwantschap


sibbevooght = verwantschap -of bloedvoogd, (tweede) voogd


sibbicheit = bloedverwantschap, verwantschap, overeenkomst in aard, verschijnselen, enz


sibi = aan zich, aan hem, aan haar


sic attestor = zo, aldus, aldus verklaar ik


sicaneren = moorden


sicanerie = baatzoekigheid, hoetelachtigheid, moorden


sicaneur, hoetelaar =  baatzuchtig, moordenaar


sickele = sikkel


sickelmaker = sikkelmaker


sicut (et) = en eveneens


sideval = zijlinie, het komen van erfgoed aan een zijlinie


sidten = zeden


sieckman = melaatse


sieckten = ziekten


siedehuus = zoutziederij


sieden = koken, braden


siedoec = doek om stoffen te zeven


siekevoget = bestuurder van het gasthuis


siektens = zie sieckten


sielboec = boek met vermelding van de overledenen


siepel = ui


sigilavit = hij heeft bezegeld


sigillatum = is bezegeld


sigillatur = wordt of is bezegeld


sigillum = zegel


signaal = teken


signatura = handtekening, ondertekening, tekening


signavit = hij heeft ondertekend


signet = zegel, ook: zegelring, merkring


significant = duidelijk


signifieren = betekenen, aanzeggen


signum = teken


silentie = stilzwijgend


silva = bos, woud


Silva Ducis = ’s Hertogenbosch


silveren cop = zilveren kommetje

silveren ducaton = munt


silverfoelge = bladzilver


silvergelt = zilvergeld, zilveren munten


similarius = witbroodbakker


similis = gelijk


similiter = gelijkelijk


simpel = enkel, eenvoudig, slecht


simpliciteit = eenvoudigheid, slechtigheid, eenvoudigheid


simulatie = veinzen, bewimpeling


simuleren = veinzen, bewimpelen, voorwenden


sinceer = oprecht, eenvoudig


sinceriteit = oprechtheid, openhartigheid


sindael = zie sendael


sine = zonder


sine dode hant besoeken = onderzoek instellen omtrent den toestand van een toegevallen erfenis voor de aanvaarding daarvan


sine preavia proclamatione = zonder voorafgaande afroeping


singelmuer = een muur aan den buitensingel van een stad


singulariteit = bijzonderheid, eigenaardigheid, zonderlingheid


singulier = bijzonder, zonderling


sinilis = afgeleefd, door ouderdom


sinister = slinks, vals


sinopel = heraldiek teken, kleur, ook: groen of emaraldgroen genoemd, weergave met schuinsrechtse arcering


sinstag = dinsdag


sinte = de heilige


sinxen = Pinksteren


sippe = een niet scherp begrensde groep van verwante personen, in engere zin de gehele verwantschap van enkele personen


sippenamt = genealogisch bureau


sippenforschung = genealogisch onderzoek


sippenhaft = in arrest, in hechtenis zijn van de familie


sippenlade = familiearchief


sippenschafttafel = sibbetabel, tabel van familieleden


sippenstolz = familietrots


sippenüüberlieferung = familietraditie


sisenaer = sijsmeester


sister = inhoudsmaat voor koren = ca. 49 ltr.


sisteren = in recht stellen, iemand vertonen, ofte doen komen
sitas = zie situs


sitientes venita (ad aquas) = zaterdag voor Pasen


sittardiensis = van Sittard


sittekiste = stoel met er onder een gesloten kist


situ = ter plaatse


situëren = stellen, aanwijzen van plaats, gelegen zijn


situs = gelegen, oorspronkelijke toestand

situs = situatie, stand, gelegenheid, eigenschap eender plaatse


sive = ofwel, anders gezegd


slaaprok = zie beidje, ook: bijtje genoemd


slabbe = zie saloppe


slach = aandeel meestal: een gedeelte van een weg, water of dijk, tot welk onderhoud een college of een persoon verplicht is
slachbosch = kreupelhout, struikgewas, hakhout


slachcleet = kussenovertrek


slachmolen = oliemolen


slachtbeeste = slachtvee


slachturf = baggerturf


slaeckijnghe = vrijlating


slaepclocke = avondklok, gaf het begin van de nacht aan


slaepers messe = mis omstreeks 10 uur 30 voor de middag


slaeplaeckens = beddenlakens


slaeplaken = bedlaken, lijkkleed


slaepstat = slaapplaats


slaepstede = zie slaepstat


slagturven = veen baggeren, de veenlaag onder water werd tot op de kleilaag door slagturven gewonnen


slaper = betaalmiddel, zilveren munt ca. 1500


slaper = de balk waarop het span van het dak rust., ook: een schepenbrief die niet tijdig vertoond is en dus zijn kracht grotendeels verloren heeft


slavine = reismantel


slechtbijl = bijl met korte steel


sleef = pollepel, zowel van hout als metaal


sleepdegen = lange degen


sleepstake = soort eg, houten plank met korte tanden om het land glad te maken


sleescatte = muntrecht


sleg = zie slegge


slegge = grote, houten hamer, inz. voor inslaan van palen gebruikt


sleghel = houten hamer, maar, ook: hendel


sleis = lange stang met greep, om grote vuren en roosters schoon te maken


slemp = slijmerige klei


slenk = ondiepe kom


sleunen = hakken


sleutelraaks = ketting waaraan de vrouwen hun sleutels droegen


sleutelriem = zie sleutelraaks


sleynen = snoeien van takken


sliclant = niet bedijkt land


slief = zie sleef


slincker = linker, aan de ...


slobbe = zie salope


slobhoos = slobberbroek


sloobrade = gebraad van gevulde varkensdarmen


slop = geheime plaats, schuilhoek, doodlopende steeg


slotelare = slotenmaker


slotemakre = zie slotelare

slots = boete


slovaert = rouwmantel, gedragen door de lijkbidder


sloyer = lange smalle doek, als versiering op een hoed gedragen


sluier = sjerp


sluikerijen = smokkelarij


sluipschool = niet erkende school


sluuswael = verdiept en verbreed deel voor de sluis


sluutcorf = korf met deksel (s)


sluutgelt = de geldsom, door de in boeien gesloten (of afzonderlijk opgesloten) gevangenen betaald
om zich levensonderhoud te verschaffen


smaltiende = kleine tiende, een belasting


smedegetouw = smidswerk gereedschap


smedenambagt = smederij


smelthuys = huis met smeltoven


smersnider = spekverkoper


smette (in) = besmet met een besmettelijke ziekte


smitten = smederij, smidsoven


smouttappere = oliehandelaar, meestal in spijsolie


smoutwerc = met boter ingevet wol -weefsel


snaphaen = struikrover, ook: munt met een waarde van ca. 5 stuivers


snaphaenen = soort geweer


snedelinc = kind geboren met een keizerssnede


snees = oppervlakte maat, groot circa 2,5138 ca., in elk deel van het land anders van oppervlak., ook: 1 snees = 20 stuks eieren of vis


snidemaerte = meisje belast met de kruidentuin


snoeisabel = zeis


snoeizeis = zie halve maan


snotveger = barbier


snuijterbak, snuiter = kaarsendover met houder


sober = nuchter, zuinig, spaarzaam, schaars


sobriëteit = nuchterheid, spaarzaamheid


sobrina = nicht van moederszijde


sobrinus = neef van moederszijde


socer = schoonvader


socer magnus = grootvader van de huwelijkspartner


soceri = van de schoonvader


socht = besmettelijke ziekte


societeit geselschap = maatschap, gemeenschap


socrinus = zwager, echtgenoot van zuster


socrus = schoonmoeder


socrus magnus = grootmoeder van de huwelijkspartner


socrus major = overgrootmoeder van de huwelijkspartner


sodalis = kameraad, reisgezel


sodalitas = verbroedering


sodomie = ontucht, ook: zelfbevrediging


soe = hoe


soenboec = boek waarin vermeld is de verzoeningen tussen twee partijen


soenbrief = brief waarin overeenkomst is omschreven


soeur = zuster, non


soeur consanguine = halfzuster van vaderszijde


soevereiniteit = exclusieve bevoegdheid tot uitoefening van publiekrechtelijk gezag


soglam = een bij de koe nog drinkend kalf of lam bij een schaap


soir = namiddag, avond


soirée = zie soir


solaas = troost


solageren = vertroosten


soldanus = soldaat


soldenier = soldaat


solemneel = jaarlijks terugkerend, feestelijk, plechtig, plechtige


solemneele = zie solemneel


solemnele = enkelvoudig


solemnicatio = zie solemnisatie


solemnisatie = trouwplechtigheid


solemniseren = vieren, feestvieren, hoogtijd houden, plechtigen


solemnitatio = zie solemnisatie


solemniteit = hoogtijdviering, feest, plechtig


solemniter = plechtig


solemniteyten = plechtige handelingen


solemnizatum = ingezegend


solicessatio = braakligging


solicitor = procureur, zaakwaarnemer


solidair = gezamenlijk, hoofdelijk


solide = louter, hecht, hard, vast, lichamelijk


soliditeit =  degelijkheid als betaler, louterheid, dichtheid, vastigheid, lichamelijkheid


solis dies = zondag


solitair = solitair, eenzaam


solitis proclamationibus = na de gebruikelijke roepen


sollers = bekwaam


sollicitatie beneerstiging = (dingen naar...), verzoek


sollicitator = verzorger van iemands belangen, van iemands rechtzaak bij de regering


solliciteren beneerstigen = (dingen naar...), verzoeken


solomniteit = verhevenheid


solstitie = zonnestand


solstitium = zonnewende, 24 juni, zonnekeerpunt


solstitium hiemale = winter zonnewende, 25 december


solum = alleen


soluta = alleenstaande vrouw, ongehuwde vrouw


solutie = oplossing, lossing, betaling


solutus = alleenstaande man, ongehuwde man


solvent = betaalbaar, instaat te betalen, geldig, rechtsgeldig


solvere = betalen voldoen


solveren = oplossen, lossen, betalen, verklaren


solvit = hij, zij, hebben betaald


solvyt = zie solvit

sombre = beschaduwt, bedekt, treurig, akelig, droevig


somer = inhoudsmaat voor graan, 1 somer = 1/3 malder, = 2 vat


somerbaen = weg die alleen in de zomer te gebruiken was, niet verharde aarden baan


somma lateris = onder aan een bladzijde de optelling van alle bedragen


sommarie = inhoud, korte samenvatting


sommatie = dagvaarding, gerechtelijke opeising


sommer = zie somer


sommeren = afeisen, afvorderen, uiteisen, opeisen, optellen


sommieren = sommeren, eisen


somtues = zie sumptueus


sonder bespieringe = onbelemmerd, zonder belemmering


sonder erlist = zonder arglist, zonder kwade opzet


sonder oir = zonder nageslacht


sonderen = op de vaste grond zetten, onderzoeken, peilen, uithoren sone = zoon


sonne, bi der sonnen ute ende bi der sonnen in = van zonsopgang tot zonsondergang


sonneabend oculi = zondag voor oculi


sonnendaich = zondag


sonnwende = zonnewende, 24 juni


sont comparus = zijn verschenen


soo = wanneer


soo groot ende cleyn = in afmeting als blijkt


soor = uitgedroogd


sophist = muggenzifter, wijsneus, betweter, haarklover, woord-vitter


sophistiseren = muggenziften, betweterig


soror = zus


soror germana = halfzuster


soror patris = zuster van de vader


soror patruelis = kind van een broer of zus


sorores = de zusters


sororis = van de zusters


sororum = zie sororis


sorteren = uitzonderen


sosius = verbondene


sotorius = zwager


sotternie = klucht, kort toneelspel met grappige inhoud, middeleeuws toneelspel


sottise = dwaasheid, grofheid, zotheid


soude = zou


soude ghelieven = zou willen (geloven)


soulagement = troost, verlichting, opluchting, verzachting


soulageren = vertroosten


soumis = onderdanig, gedwee


souteneren = ondersteunen, staande houden


souterrain = opperhoofd, opperste, oppermachtig


soutvaten = zoutstrooier


souverainiteit = oppermacht, opperhoofdigheid

soverein = exclusieve bevoegdheid tot uitoefening van publiekrechtelijk gezag


spademakere = gereedschapmaker, spadenmaker


spaesvat = wijwatervat


spanninge = dakspanten


sparge(e)ren = verspreiden


spatie = witte ruimte, lege plaats


spatieus = ruim, wijt


specht = Spaanse soldaat


speciaal = zonderling, bijzonder


speciale = procuratie zonderlinge last, met bijzondere opdracht


specialijck = in het bijzonder


specialijk = inzonderheid, bijzonderlijk


specialiteit = bijzonderheid


speciarius = specerijenhandelaar


specie = gedaante, soort, bijzonder


specierente = rente in natura


species = gedaante, soort, gemeen gedaante


specieus = uitzonderlijk, zonderling schoonschijnend, bedrieglijk, misleidend


specificatie = uitzondering, benoeming, uitdrukking, gedaangeving, rekençeel, gesplitst


specifiëren = specificeren, sonderen, uitzonderen


spectakel = schouwspel, beschouwspel


spectateur = aanschouwer


spectatie = opmerking, bespeuring, bespieding, beschouwing


specteren = aanschouwen


specterende sijn = betrekking hebbende op, daarbij behorend


speculatijf = opmerkend, bespiegelend, met onzekere kans op winst


speculator = spion, waker, opmerker, aanschouwer


speculeren = bezinnen, bespeuren, bespieden, beseffen, beschouwen


speek = spaak


speelwort = uitdagende opmerking, scheldwoorden


spekkoper = varkensslager


spelleude = muzikanten


spelonk = aardkuil, grot


spenderen = bekostigen, verspillen, aan te kost hangen


speten = twee steken diep


spica = korenaar


spicarium = graanzolder


spiegaten = kijkgaten in gevelmuren


spijnde = voorraadkast voor etenswaren


spiker = korenschuur


spilside = de vrouwszijde, van moederszijde


spindelmagen = bloedverwante uit de vrouwelijke lijn


spint = inhoudsmaat bij graan, 1 spint = 1/2 schepel = ca 7,2 -8,5 ltr ook: ca 5,4 ltr. en 36,5 ltr., ook:
oppervlakte maat, 1 spint = 1,7 are


spirituel = geestelijk


spiritum Deo reddidit = gaf zijn geest aan God terug

spiritum exhalavit = blies de laatste adem uit


spiritus domini replevit = Pinksteren


spitter = platte schop om roggebrooddeeg los te steken


splenderen = glinsteren


splendeur = klaarheid, glans


splete = deel van een leen d.i. uit een leen gespleten


splettstößer = dakplanken handelaar


spoliatie = beroving, plundering uitplundering, het ter kwader trouw ontrekken van goederen


spoliationes = vernielingen, brandstichtingen, plundering


spolie = storing, roof


spoliëren = beroven, plunderen, verwarring, ontroven


spon = moedermelk, ook: tap, stop


spondboor = gatenboor


sponde = bed, bedstedeplank


spongat = gat in vat voor de spon (stop)


spons = afk. sponsus, sponsalia, aanstaande bruid, verloofde


sponsa = bruid, ook: verloofde


sponsa clandastina = heimelijke huwelijks belofte


sponsa publica = publieke verloving


sponsalia = huwelijk, trouwbeloften, ondertrouw bruidsschat, huwelijksgift


sponsalitium = verloving, ook: huwelijk


sponsari = huwen, trouwen


sponser = doopgetuige, borg


sponser fidei = peetoom. peet, peter


sponsi =  bruid en bruidegom, het bruidspaar


sponsus = bruidegom, ook: verloofde


sponton = zie bartizaan


sporkel = februari


sportularius = korven-, mandenmaker


spoubecskijn = spuwbakje


sprecterende = behorende


sprenkvlees = pekelvlees, gezouten vlees


spuria = onwettige dochter, onecht kind


spurius = onwettig (kind), bastaard, onwettige zoon, onecht kind


spurkel = zie sporkel, ook:februari


sputo sanguinis = door een bloedspuwing


sr = afk. Sieur, (de) heer


ss = . subscripsit, hij heeft dit ondertekend, was getekend


ss.s = afk. susceptores, de doopgetuigen , de doopheffers


sst = afk. subscripsit, heeft hieronder getekend


st. = afk, sunt, heilig


St. Jan mitsomer = feestdag van St. Jan, 24 juni


StA = afk. Staatsarchiv, rijksarchief in Duitsland


StaA = afk. Stadtarchiv, stadsarchief


staak = stam van een familie stamboom, de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijk voorouder, ook: boom, als onderdeel in een erfafscheiding


staand horologie = staande klok

staatboek = legger waarin opgetekend alle bezittingen van een kerk


Staatsarchiv = rijksarchief in Duitsland


stabularis = stalknecht


stadhouder = plaatsvervanger van de vorst in het bestuur van het land, een provincie of een streek


stadsrechten = het recht van een stad om zijn eigen rechtspraak, rechters en (jaar)markten te hebben


Stadtarchiv = stadsarchief


stadthelder = zie stadhouder


stadtsmeijster = stadsgeneesheer


staen tot slitinge van enen = tot het gebied van een rechter behoren


staet van goed = ambtelijke boedelbeschrijving


staetcamere = pronkkamer


staffirmaler = stukadoor


stagnifusor = tinnegieter


staket = paal, staak


stambeer = stamhouder


stammbuch = oorspronkelijk geslachtsregister, later een boek waarin familieleden en (later) vrienden van de eigenaar iets schreven als aandenken


stand = burgerlijke stand, bevolkingsregister, beroep
standkandeler = grote kandelaar die niet verplaatst werd


stannarius = kannen -, tinnegieter


stante pede = zie pedestantelijk


stare ad iura patrie et vicinorum = vallend onder het land- en buurrecht


stat kiste = kast met laden, die tevens als tafel diende; men bewaarde daarin behalve verschillende charters en boeken, ook: het stadszegel en de standaard van maat en gewicht, in de
raadsvergaderingen zaten de kameraars en de stadsklerk daar omheen


statbrief = akte, opgemaakt van een voor het gerecht verrichte handeling en ten bewijze daarvan voorzien van het grote stadszegel


statebode = bode bij de staten


staterarius = wagenmaker


stateren = laten staan, in staat stellen


statieren = vaststellen, verordonneren


statim = terstond, op staan


statt = stad


statue = beeld, stokbeeld


statuëren = instellen, vastzetten


stature = lijfsgroot, lijfstal


status = staat, hoofdzaak


status animarum = staat van de zielen (lijst van parochianen)


statuyten = instellingen, landrechten, stadswetten, keuren


stave = knots, het wapen van de strijders te voet


stedige woen = iemands hoofdverblijf


steekan = inhoudsmaat, bij natte waren. 1 steekan = 1/8 aam = 16 mengel = ca. 18,75 ltr.


steelboerskijn = beurs waarin het gestolen geld opgeborgen werd


steen = gewicht, 1 steen = 8 pond, maar, ook: 6 pond gezien
steen om den hals een zware steen aan een ketting om de hals gehangen als straf o.a. voor laster


steenbickelaar = metselaar, steenbikker

steenbickelere = zie steenbickelaar


steenboete = de levering van een zeker aantal stenen voor den stadsmuur, later vervangen door betaling van de waarde daarvan, ook: een zware steen, door vrouwen, die een of ander
misdrijf gepleegd hadden, volgens rechterlijk vonnis om de stad gedragen


steengelt = zie: sluutgelt


steenkosten = gevangeniskosten


steenpoorte = stenen stadspoort, hierin was vaak de gevangenis voor landlopers en vagebonden


steenput = waterput


steenstuk = oorlogswerktuig, katapult voor grote stenen


steenwaerder = gevangenisbewaarder in de steenpoort (stadstoegangspoort)


steenwech = steenweg


steewyf = stadsvrouw


stekaed stock = steekwapen, b.v sabel, degen


stellmacher = wagenmaker


stemma = stamboom


sterbefälle = sterfgeval, overledenen


sterculium = mestvaal, beerput


stere = inhoudsmaat, 1 stere = 1 m3 los opgestapeld

 

brandhout, double stere = 2 m3


sterfhand = geestelijke liefdadige instelling


sterfhuis = nalatenschap


sterfput = beerput, zinkput voor de privaat


steriliteit = onvruchtbaarheid


sterquilinum = beerput, zinkput voor de privaat


sterre = zie stere


sterzer = landloper


steynmetzer = metselaar


stiefsnaar = vrouw van de stiefzoon


stieg = hoeveelheid, 1 stieg eieren = 20 stuks eieren


stift = klooster


stijffmoeder = stiefmoeder


stijg = zie stieg


stille wacht = personen die de beerputten leegmaakten


stille woche = week voor Pasen


stiller freitag = goede vrijdag


stilletje = kastje met po achterdeurtje op schap


stillevanger = personen die de beerputten leegmaakten


stilo novolabl = aanduiding voor de nieuwe kalenderstijl van 1582


stimulatie = aanporring


stimuleren = voortdrijven, aanporren


stinkroer = geweer


stipael = tot de familie behorend


stipulatie = afspraak, overeenkomst, toezegging


stipuleren = toezeggen, bedingen


stipus = bedelaar


stirpis = van de afstammeling, van de familie


stirps = het geslacht, de familie, erfgenamen


stiven (enen) = bijstaan, handhaven


stockhouder = ambtenaar belast met de wettelijke verkoping van goederen

stockleggensbrief = akte van overdracht van een goed met stoklegging


stocksgewijs = volgens de graad van verwantschap


stoep = ratelwacht, nachtwacht , drinkbeker


stoepschijter = huursoldaat, huurling


stoet = zie: stoot


stoetselaer = steekwapen


stofvarken = handveger, stoffer


stok leggen = in rechte afstand doen van (onroerend) goed en in eigendom overdragen door het neerleggen van een stok als eigendomssymbool


stokbewaarder = cipier


stokwaarder = gevangenisbewaarder


stoolgelden = onzekere inkomsten van een priester bij het verrichten van bepaalde handelingen (dopen, trouwen, begraven)


stoop = inhoudsmaat, bij natte waren. 1 stoop = 2 mengel = ca. 2,4 ltr., bij melk = ca. 0,75 ltr.


stoot = geschil, twist, oploop


storger = marktschreeuwer, ook: zwerver


storting = miskraam


stoter = munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 40 penningen


stoven = voetstoof


straetbespieder = rover in het struikgewas of hinderlaag


straetmare = overal bekend gerucht


straetmodder = vuil op straat, ook: vaak van de beerput


stratagema = arglistigheid, loze trek, loosheid (slimheid)


stratarius  =zadelmaker


strijckvat = maatvat voor het afmeten van droge waren


strijcrepe = koord om het laken mee te meten


strikte = gijzeling (in) onder streng arrest


stro = hoeveelheid speciaal voor vis, bekend is 1 stro haring = 500 stuks, 20 stro = 1 last


stroe dack - zie week dack, dak van stro


stroedecker = strodaklegger


stroncken = staken, afgezaagde boom, van een geslacht


stronckgoed = familiebezit


structure = timmerwerk, gebouw


student = leerling, boekoefenaar, schoolgast


studeren = vlijtig, oefenen


studie = leeroefening, vlijt


studieus = naarstig, vlijtig, leerzuchtig


studiosus = student


studoor = oefenkamer


stuferos = zie stuferus

 

stuferus = stuiver, stuivers


stuiver = muntsoort, waarde 1/20 gulden


stuksgewijze (iets) = en detail verkopen


stulta = zie stultus


stultus = beroofd van zijn/haar zinnen, gek, zot


stupenator = badkuipbezitter


stupiditeit = stompheid, domheid, botheid, domme streek


stuprata = ongehuwde zwangere vrouw

stuprum = echtbreuk, overspel, verkrachting


stuprun violentium = verkracht, schofferen


sturte = dun plaatijzer voor harnassen


stylo novo = volgens de nieuwe stijl (kalender na 1582)


stylo veteri = volgens de oude stijl (kalender voor 1582)


suade(e)ren = raden, oefenen


suae coniugis = van zijn (wettige) echtgenote


suasie = aanrader, overreding


suasor = overreder


suatie = afvoer, lozing van (overtollig) water


sub = onder


sub conditione = onder voorwaarde


sub dimissorialibus = met de verlofbrieven van


sub dimissorialibus Reverendus Dominus pastoris sponsi = met de verlofbrieven van eerwaarde heer pastoor van de bruidegom


sub hac condicione = onder deze voorwaarde


sub hac parochia = onder deze parochie


sub juramento = onder eed


sub matricularius = onder koster


sub mediam noctem = omstreeks middernacht


sub meridiem = tegen de middag


sub urbe = buiten de stad


sub vesperam = tegen de avond


subalternatie = ondergeschiktheid


subalterne = onderhorig, ondergeschikte


subalterne regters = die onder een andere hogere rechter staan


subdiveren = onderscheiden


subicieeren = onderwerpen


subijt = zie subyt


subitanea morte = door een plotselinge dood


subitanee = plots, plotseling


subito = plotseling


subito defuncta = plotseling overleden


subject = onderwerp, onderworpen, grondzaak, grond


subjectie = onderwerping, onderworpenheid


subjiciëren = onderwerpen


subjungeren = onderwerpen, ondervoegen


sublev(e)eren = opheffen, opbeuren, optillen


submersus = verdronken


submersus in ...(mosa) = verdronken in de ...(Maas)


submissie = onderworpen, mee akkoord gaan


submißie = onderstelling, verblijf


submitteren = onderstellen, verblijven


suboles = nakomeling


suborn(e)eren = heimelijk opzeggen, uitmaken


suborneren = heimelijk besteken, uitmaken

subrept = steelswijs, ter sluip, in het geheim


subreptie = heimelijke onttrekking


subreptijf = onderkropen


subrideren = meesmuilen, kokermuilen

 

subrogeren = in de plaats van een ander stellen, plaats vullen


subscribtie = ondertekening


subscripsi = ik heb ondertekend


subscripsit = heeft ondertekend


subscriptie = ondertekening


subscriven = ondertekenen


subsecutum matrimonium = is gewettigd door het daarop gevolgd huwelijk


subsequens = (hieronder) volgend


subsidie = onderstand


subsignerant = hebben ondertekend


subsigneren = ondertekenen


subsistentie = onderstandigheid, bestaanlijkheid, het op zich zelf bestaan, levensonderhoud


subsisteren = bijstaan, onderstand doen, helpen


substantie = wezenlijkheid, zelfstandigheid, werkelijkheid, ook: essentie, samenvatting


substantieus = bondig, zelfstandig, op eigen kracht


substituëren = in de plaats stellen, onderstellen, erfstellen (aanwijzing van erfgenamen)


substitutie = in de plaatsstelling, onderstelling, erfmaking (erfstelling over de hand, aanstelling tot


erfgenaam = na de dood van een erfgenaam of vruchtgebruiker)


substituyt = in de plaats gesteld, ondergestelde, plaatsvervanger


substractie = aftrekking


substraheren = aftrekken


subtijl = spitsvinding, scherpzinnig, fijn, snedig


subtiliseren = haarkloven, al te fijn uit pluizen


subtiliteit = spitsvondigheid, scherpzinnigheid


subulcus = varkenshoeder, varkensdrijver


subveniëren = voorkomen, te hulp komen, onderstand doen


subventie = onderstand


subventio = heffing


subversie = omkering


subvirguleren = onderstrepen


subyt = snel, terstond, gezwind


succedeerde = volgde op


succederen = involgen, navolgen, gelukken, in het erfrecht opvolgen, erven


successeur = erfgenaam, nakomeling


succeßie versterffenis = (bij sterven overgaan), navolging, involging (zijn wensen vervullen)


succincte = beknopt


succomberen = verliezen van het proces, veroordeeld worden


succours = hulp


succumbant = verliezende partij


succumberen = onderliggen


succursalis = hulpkerk


sud = zuid
suerde = zwaard

sufferator = hoefsmid


sufficientiem facere = deugdelijk houden


suffisant = genoegzaam


suffisante = voldoende


suffisante cautie jurisdictie = onder deze een voldoende borg binnen deze jurisdictie


suffocatus = gestikt, gewurgd


sui juris = onafhankelijk, mag zonder toestemming ouders trouwen


suis = dat, aan zijn


suite = stoet


sulcke effecte (ten) = met zodanige uitwerking


sulfferpriem = zwavelstok, voorloper van de lucifer


sumittieren = onderwerpen


summa = som, totaal, bedrag


summa gradis = met, in de hoogste graad


summa lateris = bedrag van deze bladzijde


summa summaris = totaal van alle (blad) totalen


summa totalis = totaal bedrag, eindbedrag


summer = zie somer


sumptueus = kostelijk


sunlichten = zonnewende, 24 juni


sunt = zij zijn


sunte (Nicolaes) = sint (Nicolaas)


suo = haar, in bv aan haar filio (zoon)


superabondant = overvloedig


superabondantie = overvloed


superbe = hoogmoedig, trots, hovaardig


superbiteit = hoogmoedigheid, trotsheid


superficie = oppervlak, vlak, vlakte


superflu = overvloedig, overtollig


superintendent = oppervoogd


superioriteit = overheid


superius = hierboven


superscriptie = opschrift


supersede(e)ren = aflaten, nalaten


supersolutien = schriftuur waarbij iemand bewijst, dat zijn partij het bewijs niet voldaan heeft dat hem bij de rechter was opgelegd


superstitie = overtolligheid, bijgeloof, afgeloof, wangeloof, waangelovig


superstitieus = bijgelovig


suppediteren = toereiken


suppi evil = trad op in plaats van


supplement = suppletie, vulling


suppleren = vullen, vervullen


suppleverunt = die bij hun afwezigheid vervangen werden door


suppliant = indiener van een verzoek of request (rekest)


supplianten = indieners van een verzoek of request (rekest), smekelingen, verzoekers


supplicatie = smeking, smeekschrift, ootmoedig verzoek, verzoekschrift, smeekschrift


suppliceren = smeken, te voet vallen (neer knielen?)

supplicie = straf, lijfstraf


supponeren = veronderstellen


suppoost = ondergestelde, onderhorig, bediende van een magistraat


support = steun, stut


supportare = overdragen


supporteren = verdragen, onderstutten, onderschragen


supposeren = ondersteken, onderstellen, uitmaken, toestellen, versieren


suppositie = uitmaken, onderstelling


suppreßie = verdrukking, onderdrukking


supprimeren = verdrukken, onderdrukken, onderhouden, dempen


supra octavas = na afloop van de 8 dagen


supradictus = bovengenoemd


surceance = schorsing, opschorting


surceren (iet) =  opschorten, uitstellen


surcheren = schorten, opschorten


surcket = overkleed


surdaster = hard horend


surdus = doof


surdus et mutus = doofstom


surplus = overschot


surreptie aftroning = (door mooi praten verkrijgen), weglokken, ontfutseling


surrogatie = in de plaats stelling


surrogeren = in de plaats stellen


survivantie = overleving, toezegging om naar iemands dood in zijn ambt, of officie te komen, of te blijven


sus = afk. suceptor, suceptrix, doopheffer, peter en meter


susc = afk. susceperunt, zij namen de zorg op zich, wij hebben ten doop gehouden, hij/ zij verhief ten doop


susceperunt = zij namen de zorg op zich, wij hebben ten doop gehouden, hebben ten doop gehouden


suscepit = beschermer, Peter of Meter bij doop


suscepto prius baptismate ab obstetrice =  na eerst het doopsel ontvangen te hebben van de vroedvrouw


susceptor = doopheffer, peter


susceptores erant = de doopgetuigen waren


susceptores fuerunt = de doopgetuigen waren


susceptorum = van de doopgetuigen


susceptrix = doopheffer, meter


suscipi = gedoopt worden


suscipientes = doopgetuigen


suscipientibus = met als doopgetuigen


suscipientibus eum de sacro funte = die zij opnamen van de H. Doopvont


suscipio = ik ben doopgetuige


susciteren = opwekken


susdit = bovengenoemd, voornoemd


suspect = verdacht


suspect allegeert = als verdachte aangemerkt

suspect de fuga = van voorvluchtigheid verdacht


suspecteren = verdenken, nadenken, achterdenken


suspenderen = opschorten, afstellen


suspensie, suspicie = achterdocht, argwaan, nadenken, achterdenken, vermoeden, verdenking


sustentatie = onderhoud


sustineeren = beweren, staande houden


sustineren = staande houden, drijven


sustinue = staande houding, drijving, gevoelen, bewering


sutor = schoenmaker


suum = zijn, haar, hun


suus = zijn, haar, hun


suwe = sloot, gracht, afwatering


suyckerdose = suikerdoos


suyker stroyers = suiker strooipotjes


swaartvager = wapensmid, die steek- en slagwapens smeed


swaelyck = zeer zwaar


swaertveger = zie swaartvager


swager = ieder door een huwelijk vermaagschapt, manspersoon


swagerse = ieder door een huwelijk vermaagschapt, vrouwspersoon


swanger = zwanger


swaricheyt = probleem, last


swart = zwart


swart van swaerde = onbegroeid, maar weinig begroeid, (letterlijk met zwarte aardkleur)


sweer = schoonvader


sweeren = zweren, bij de rechtbank


swegersse = schoonzuster


swegher = schoonmoeder


swehir = zwager


swelen = omkeren van gemaaid gras


swere = zie sweer


sweren = een eed afleggen


swerre = zie sweeren


swertside =  de mannelijke zijde


sweserik = zwezerik


swetland = grensland


swetnoot = buren met de zelfde erfafscheiding


swieher = schoonvader


swinre = varkenshoeder


Swoll = Zwolle


sx = afk. sexe, geslacht


sychte = zeis


sydehaudentheyd = bepaling in een huwelijkscontract waarbij de in het huwelijk ingebrachte goederen na de dood teruggaan naar de familie waarvan ze afkomstig waren


sylveren = zilveren


synagoge = school, vergaarplaats


synode = kerken landraad, kerkelijke vergadering

 

'

T


t = afk tomus, deel van een band of handschrift


t = afk. deel van een band of handschrift


T = afk. trouw- en ondertrouwregister


t = afk. témoin, getuigen


T. = afk. taufen, dopen


t. = afk. testes, testis, getuigen


taak = inhoudsmaat voor graan, 1 taak = 1/4 schepe, ook: als wijnmaat bekend, 1 taak = 1/40 aam en 2,5 kan


taan = verfstof uit eikenhout


tabaert = lang overkleed voor mannen en vrouwen


tabaksconfoir = tabakstafel


tabbert = lang neerhangend kleed met wijde mouwen


tabe = wegens tering


tabelje = zie tablier


tabellarius = voorbode, postbesteller, loper


tabellio = zie tabellarius


tabellioen = bondschrijver


taberna = taveerne, herberg, kroeg


tabernakel = een tent, een hut


tabernarius = winkelier, herbergier


tabernator = waard, kastelein


tabes = tering


tablier = voorstr, ook: in een vrouwenrok, ook: voorschoot voor de koetsier


tabure = trommel


tache = nagel met brede kop


tachteren = te vorderen hebben


tacite = stilzwijgend


tacite = stilzwijgende, bedenkelijk 


tactu apoplexico = door een beroerteaanval


tactus = getroffen


taelbaer = betaalbaar, kan betaald worden


taeldinger = erfgenaam


taelgehout = hakhout


taelgerie = kleermakerij


taelgerie = kleermakerswerkplaats


taeljoer = bord, schotel


taeljoor = vleesschotel om vlees op te snijden


taelman = advocaat


taelvrouwe = vrouwelijke advocaat


taenhuus = leerlooierij


tafelaker = gewichtjes aan het tafellaken


tafelconfoir = tafelcomfoor


tafelet = klein tafeltje

tafelhouder = geldhandelaar, bankier


tafelloot = daklood, afdichtingslood op dak


tafelslot = nar, voor het vermaak onder een diner


tafelspel = eenvoudig op een verhoging gespeeld toneelstuk


tafelspreed = tafelkleed


tafelstede = uitstaltafel voor de winkel


taft = fijn geweven stof


taglohner = daggelder, los -werkman, dagloner


tagrijn = handelaar in (oud) ijzerwerk, oude scheepstuigage


taille = lengtemaat, 1 taille = 1/16 el, ook: belasting aangetekend op de kerfstok


taille personnelle = hoofdgeld


taille reelle = grondbelasting


taillehout = hakhout


tailler = omslag, omslaan, verdelen belasting leggen op het volk


tailliehout = hakhout


tal = aantal, meestal gevolgd door bijvoorbeeld -turf, betekend het voorwerp word per aantal verkocht


talemetarius = bakker


talen spreken = in rechte aanspreken


talge = omslag, aandeel in geldelijke lasten


talioor = bord


talliehout = zie taillehout


tamen = loch, gat


tamquam = als


tamquam avia = als grootmoeder


tandem = eindelijk, tenslotte


tanen = looien


taneur = leerlooier, huideninvetter, iemand die met huiden werkt


tanneid = bruingeel


tanquam = (zo)als


tanthamer = punthamer


tapboor = boor om gaten te verzinken (schuine kant maken)


tapeet = sprei


tapetium artifex = tapijtwever


tapijt = behangsel


tapisseur = tapijtwever


tarderen = vertoeven, benijden, ophouden


tarra = onrein, onzuiver


tashuus = schuurtje. kleine loods zonder spanten


tassche = buidel, ook: soort brood


tassene(e)ren = afpersen


taswerc = aanbesteed werk, op inschrijving verkregen werk


taswercnemer = aannemer die inschrijft op aanbestede werken
taufen = dopen


tautologia = dubbelspreuk, met andere woorden het zelfde zeggen, herhalingen met andere woorden


taux = belasting


tauxatie = aanslag (belasting) taxatie

tauxeren = taxeren, schatten


taverne = kroeg


taverner = waard, herbergier


tavernier = waard


tax = verschuldigde portie, taak


taxacie = begroting


taxatie = schatting, waardering


taxe de main morte = belasting op goederen in de dode hand, (belasting die de overgangs- rechten vervangt)


taxeren = schatten, waarderen


tdh = afk. tailleur d’ habits, kleermaker


te bouck te stellen = op schrift stellen, opschrijven


te wijve = had als vrouw, had als echtgenote


tector = dakdekker, ook: stucadoor


tector stramineus = strodaklegger, rietdekker


tectot laterum (tichel) = dakpannendekker


teems = zeef om melk te zeven


teerpenning = fooi, drinkgeld


tegeldac = pannendak


tegularius = dakpannenlegger, plateelbakker, tegelzetter


teirking = dobbelsteen


teisteren = pijnigen, folteren, brandmerken


tekeninge = het merken van iets


tekeniser = brandmerkijzer


telcken = steeds


teljoor = schotel, bord


telligen = twijghout


telljoer = zie teljoor


telonei = receptor ontvanger der belastingen


temerair = roekeloos, stout, vermeten, lichtvaardig, onbedacht


temmerman = timmerman


témoin = getuige


témoin me seschart coram = getuige, bij mij bekend


tempeest = onweer, storm


tempel = kerk


tempelvaruwe = een verfstof, niet oliehoudend


temperantie = matigheid


tempestive = tijdig


templum = kerk


tempore clauso tempore = in de gesloten tijd (waarin niet getrouwd mocht worden (o.a. advent en vastentijd)


tempore necessitatis = in tijd van nood


temporeel = tijdelijk


temptatie = kwelling


tempteren = kwellen


tempus = tijd


tempus clausum = in de gesloten tijd (waarin niet getrouwd mocht worden (o.a. advent en vastentijd)


ten hondert, (4...) = (bijvoorbeeld 4) procent rente

ten principale = wat de hoofdzaak van het geding betreft


tenderen = strekken


tenebras = duisternis


teneur = inhoud


tennenwerc = zie tinnewerc


tentatie = beproeving, verzoeking, bekoring


tente = paviljoen


tenteren = beproeven, verzoek, bekoren


ter = driemaal


ter contrarie = in strijd daarmee, in tegendeel


ter contrarie = in tegenstelling tot


ter decies = dertienmaal


ter dendel = het derde deel


ter eerster klocken = bij de eerste gelegenheid, iets afgekondigd wordt. (bijvoorbeeld na het klokluiden)


ter manisse = ter aanmaning (van)


ter onscout staen = recht hebben om door aflegging van de zuiveringseed het proces te winnen


ter tydt = heden, op dit moment


terceine = gewone koorts


tergiversatie = uitstel, tegenstribbeling


tergiverseren = tegenstribbelen, uitstel zoeken


termen = bepaalde en gepaste woorden


termeschouwen = schoorsteenschouw met zijstukken


termijn = bepaling, paalteken, merkteken, talwortel, paal


terminatie = einde, uiteinde, bepaling


termineren = eindigen, bepalen, uitten, vellen


terminis (in) = ter zake dienende


terra decimalis = tiendenland, een tiende deel van de oogst was voor de eigenaar van het land


terreng = tering, besmettelijke ziekte


territoria = landpalen


territorium = land


tertia (feria) = dinsdag


tertia (hora) = het kloostergebed omstreeks 3 uur in de middag


tertiam, tertius = derde


tertio = op de derde


tesse = versiersel op kleding


tessinge = onrust, oproer


testament = uiterste wil, verbond


testament minus solennel nuncupatyff codicil donatio causa mortis = een testament zonder de jaarlijkse nuncupatyff (afroepen van de namen) meestal toevoeging aan het testament voor schenkingen inzake na de dood


testament obtenu par captation = testament bekomen door vleierij en arglist


testamentaire dispositie = uiterste wilsbeschikking bij testament


testamentaire executeur = erfenis uitvoerder, die de boedelzaken afhandelt


testamentarijs = executeur testamentair

testamenteur = die aangesteld is tot de uivoering van iemands uiterste wil (testament), ook: vaak omschreven als executeur testamentair


testateur = uiterste wilmaker, willer, erflater, erflaatster


testatrice = zij die een testament laat opmaken, uiterste wilmaakster


testatrise = vrouwelijke testament opsteller


testeren = erfmaken (testament maken), betuigen, getuigen, beschikken, getuigen


testes = getuigen


testes fuerunt = getuigen zijn geweest


testibus = met als getuigen


testificatie = betuiging


testimonium = getuigenis


testis = zie testes


testor hac mea manu proria = hierdoor, langs deze weg getuig ik met/door mijn eigen hand


tetensonntag = 3e zondag voor Pasen, in Pruißen vanaf 1816 de laatste zondag van het kerkelijkjaar


tette = vrouwenborst


teve = vaak als scheldwoord gebruikt


textor = wever


textoris textores = wevers


theatre = schouwburg, toneel, schouwspelplaats


thema = gestel, voorstel


theninwerc = zie tinnewerc


theologant = zie theologus


theologie = godgeleerdheid, godsdienstkunde


theologus = godgeleerde, schriftgeleerde


ther = afk. thermidor, maand van de warmte, juli


theriakskrämer = kwakzalver


thermidor = juli


thesaurarius = schatbewaarder


thesaurier = ontvanger, fiscus, penningmeester, comptabele


thesis = stelling, losgeschil, te bewijzen stelling


thoen = bewijs, vertoog


tholbrieff = schriftelijk bewijs van vrijstelling van tol betaling, tolbrief


thorensis = van Thorn


thoro = zie thorus


thorum = zie thorus


thorus = bed, huwelijksbed


thosamengevungh = huwelijkssluiting


thoverlaetige rescriptie = gunstig antwoord


thresoor = schat


thresorier = ontvanger, schatmeester, penningmeester


thumbherr = kanunnik, domheer


thysicus = teringlijder


thysis = tering


tichel = aardewerk tegel voor vloer of wanden


tichter = kleinkind, afstammeling


tiegendragen (enen) = in strijd met iets zijn, ook: in strijd met iemands belang zijn, hem benadelen

tieghens = enen


zuenen =door het betalen van de "zoen" iemand bevredigen, zich met iemand verzoenen wegens een misdrijf


tiendehalf = negen en een half


tienden = van oorsprong kerkelijke belasting, tiende deel van de opbrengst van het land (gewassen, jonge dieren vruchten, slacht en vissen)


tiendrecht = zie tienden


tiendschuur = opslagloods voor het opbergen van de gewassen waarmee het tiendrecht was betaald, was vaak niet het eigendom van de begunstigde


tienhondert = duizend


tienste = tiende


tierske = wijnvaatje


tijns = belasting, schatting, pacht, rente


tijnsbrief = pachtcontract


tijnsrolle = zie tijnsbrief


tijnsvri = vrij van het betalen van de tijns (pacht, belasting)


tiktakbord = gezelschapspel, nu black gammon genoemd


timiditeit = blooheid, vrees, verlegenheid, beschroomdheid


timmermeester = architect, ontwerper


tincio = doop


tinctio = zie tincio


tinctor = schilder, textielverver


tincture = verven, indoping (verven)


tindsen = zie tinsen


tindsen = zie: tinsen


tinnewerc = voorwerpen van tin


tins = rente uit een goed gaande ter erkenning van het recht van de eigenaar, die het tegen betaling van de tins heeft uitgegeven, ook: belasting (tijns, cijns)


tinsen = rente, uit een goed betalen
tinsgenoot een der bezitters van een onderdeel van een groot goed, in percelen tegen betaling van tins uitgegeven; zij spraken onder voorzitting van den tinsheer recht over zaken het goed betreffende


tinsgoederen = goederen waarop een belasting (tijns, cijns) rust


tinwerc = zie tinnewerc


tiran = dwingeland, geweldenaar


tirannie = dwingelandij, geweld, wreedheid


tiras = cement


tiro = leerling, kwekeling


tiss = afk. tisserand, weefster


titule = opschrift, bijnaam, van benaming, erenaam


tituleren = bij noemen, opschrijven


Tm = afk. tante maternelle, tante van moederskant


tobbeke = waskuip


tochgrave = tochtsloot, afvoersloot


tocht = vruchtgebruik


tocht van bladinge = zie tocht


tochtbrief = akte waarin een lijfrente of vruchtgebruik wordt verzekerd


tochtinge = het toekennen van een lijfrente, "weduwegoet", ook: de lijfrente, ook: het vruchtgebruik van lijfrente etc.

tochtmeester = opvoeder


toeclaren = in rechte toewijzen


toecomende = aanstaande


toecoren = een straf opleggen


toegeseyt = toegezegd


toertssen capsluyers = gedraaide hoofddoek


toirconde = terstond


tolerantieid verdraagzaamheid


tolereren = verdragen


tombe = graf (tombe), grafsteen, zerk, graf, dood


tomber en déshérence = erfenis aan de staat of de landsheer vervallen


tome = boekdeel


tomeator = kunstdraaier, beeldhouwer


tomio = zie tomeator


tonderin deses = degene die dit stuk toont


tonnegeld = belasting op bier


tonnestoel = kinderstoel, meestal met po onder zitvlak


tonnevlees = pekelvlees


tonsor = breuk en natuursteenbewerker


toonen = tenen


toparcha = heer, heer van een erfgoed


topende wijtlingen = bovendeel laken van wit linnen


torengelt = betaling voor verblijf in de gevangenis


torff = turf


torment = pijn


tormenteren = pijnigen, folteren, kwellen


toros = zie thorus


torqueren = wenden, draaien, keren, wringen


tort = mest, uitwerpselen


torture = torture, pijniging, pijnigingwerktuig


tortureren = folteren, kwellen op de pijnbank


torturerenn = zie tortureren


tot oeren mundighen = jaren tot hun meerderjarigheid


totaal = totaal, geheel, al


totter = tot aan


tournesol = rode kleurstof


touwer = zeemleer bereider


tp = afk. tante paternelle, tante van vaderskant


tr = afk. thermidor, maand van de warmte


tr = afk. trouw(en) met ...


tractaat = handeling


tractaat van trevis = bestandhandeling


tractabel = handelbaar, rekkelijk, wel onthalende


tractement = salaris, wedde


tracteren = handelen, onthalen, te goed doen


traditie = overlevering, levering, opdracht

traduceren = overzetten, overhalen, bekladden, doorstrijken, vertalen


traduseren = belasteren


trafijcq = koophandel


trafijcqueren = koophandel drijven


tragdie = treurspel


traineren = slepen


traiter = verrader


traktaat = verdrag of overeenkomst tussen staten of andere politieke machten


tranchee = loopgraaf


trangelen = aan de treklijn trekken van een trekschuit


trangelwech = trekpad lang een wetering, vaart, sloot


tranquilliteyt = rust, gerustheid, gelatenheid, bedaardheid


transactie = overgeving, afhandeling, dading, overkomst, verdrag, vereffening, minnelijke schikking


transfix = stak dat door middel van een insnijding aan een brief of oorkonde


transformatie = gedaante verandering, vervorming


transformeren = gedaante veranderen, vervormen


transgreßie = overtreding


transiens = reiziger


transiëren = overgaan, voorbij passeren


transigere overkomen, overzetten, verdragen


transitie = overtred, aftred (van het onderwerp afgaan) overgang van het ene onderwerp op het andere


translateren = overzetten, overdragen, vertalen


translatie = overzetten, overdracht, vertalen


translatus = overgebracht


transmitteren = verzenden


transmutatio = verwisseling


transmuteren = verwisselen


transport = overdracht, overgeven, opdracht


transporteren = overdragen, overleveren


transubstantiatie = over zelfstandigheid


transversales = verwanten in de zijlinie


trapezeta = geldwisselaar


travalie = arbeid


travaliëren = arbeiden, kwellen, moeiten aandoen


travalje = overdekte plaats de hoefsmidse voor het beslaan paardenhoef


travelton = inhoudsmaat voor bier, 1 travelton = ca. 120 ltr.


travers = dwars, kruis weegs


traverseren = kruisen, dwars over, drijven


trawant = bedelaar, vagebond


träxl = kunstdraaier


trectange = nijptang


tredecim = dertien


tredecimus = dertiende


tregimini = drieling


trekwerker = arbeider aan een weefgetouw


trenchee = loopgraven, voorschans

trepidatie = schudding, waggelen, beving


tres = drie


tressorier = ontvanger, fiscus, penningmeester, comptabele


treverensis = van Trier


trevis = bestand, stilstand van wapenen


tria = drie


tria millia = drieduizend


triangel = driehoek


tribue = oorlogstuig, slingerapparaat voor zware stenen


tribuit = schatting, een vorm van schatting speciaal voor Joden als zij zich in een stad wilden vestigen


tribunus = gildenmeester, overste, bevelhebber


tribus = gilde, geslacht, vereniging, stam


tribus habitis proclamationibus = na de drie huwelijksafkondigingen, -roepen


tribus proclamationibus praemissis factis = na de drie huwelijksafkondigingen, -roepen


tributie = verdriet, gekweld, wederwaardigheid


tribuyt = tol, schatting, oplage


tricenarius = dertig jarige


tricesimo = op de dertigste


tricesimus = dertigste dag van rouw. een van de veel voorkomende gedenkdagen voor de overledenen


tricesimus = dertigste


Tricht = Maastricht


tricoteuse = breister


triennis = drie jaar oud


triennium = tijdvak van drie jaar


trigamus = drie maal getrouwd geweest


trigemini = drieling


triginta = dertig


trimestris = drie maanden oud


trimulus = drie jaar oud


trinitas = drie-eenigheid, drievuldigheid, drieheid


trinitatis = feest van de Drie-eenheid (Drievuldigheid), de 1e zondag na Pinksteren


triste = treurig, droevig


tritor = kunstdraaier, ook: dorser


triturator = dorser


triumphant = winnaar van het geding, ook: stof meestal veelkleurig


triumphe = zegepraal, intrede


triumpheren = zegepralen


troois = gewichten, troois gewicht was onder verdeeld in één troois pond = 492,17 gr. =.2 mark van 246,17 gr., 8 ons van 30,76 gr., 20 engels van 1,54 gr., 4 vierling van 0,38 gr., 2 trooiske van 0,19 gr., 2 deuske van 0,09 gr., 2 aas van 0,05 gr.


tropheen = zegetekenen, zegestichter


trotteren = draven


troubleren = beroeren

troup = kudde, hoop


trouwehant = executeur


truggelen = bedelen


trumetter = trompetter


trunken = bomen knotten


tryffoet = driepoot


tsaers = (in het), (elk) jaar


tsedert = sedert


TT = afk. tienjarige tafels


tte = afk. tante


ttt = afk. testament


tuchten = regelen, besturen, onderrichten, ook: onderwerpen berispen, vermanen, straffen


tuchtmeester = zie tochtmeester


tudiosus = theologiestudent


tüffelmacher = pantoffelmaker


tugen openberlije = verklaren in het openbaar


tugtelingen = gestraften, veroordeelden


tuier = ketting of touw om vee mee vast te zetten om te grazen in bermen


tuierhamer = hamer om de tuierpaal in de grond te slaan


tuierketting = ketting waaraan het vee werd uitgelaten


tuighuis = arsenaal, wapenhuis


tuin = omheining


tuinen = omheinen, vlechten


tumulatus = begraven


tumult = oproer


tumultueus = oproerig


tumulus = graf, grafheuvel


Tungrorum = zie Tungros


Tungros = Tongeren


tunnarius = kuiper


turbatie = beroering


turbe = onderzoek naar het gewoonterecht, waarbij het getuigenis van een aantal personen tegelijk werd gehoord, later werd het aantal getuigen beperkt tot een paar terzake
bevoegde personen, ook: bende, menigte, schare


turbeelen = ordeverstoring


turberen = beroeren


turbulent = onstuimig


turpe = lelijk, oneerlijk


tussi = door hoest


tutela = voogdij, voogdijschap


tutela (sub) = onder voogdij


tutele = voogdij, momberschap


tutelle = voogdij (schap)


tuter = trompetter


tuteur = voogd, momber, voogd (es)


tutor = voogd, beschermer


tutor sue uxoris (ut) = als voogd van zijn echtgenote


tutoris = van de voogd

tutrix = voogdes, beschermster


tuuch = getuige


tuuchliede = getuigen


tuwe = twee


tuynman = tuinman


tv. = afk. huw. akte, toeziend voogd van de ..


twelff = twaalf


tymmer = timmerman


tyrannije = dwingelandij


tyranniseren = geweld bedrijven, overlast doen


tyrannus = dwingland, geweldenaar


tyropola = kaashandelaar


tzabel = zwart bont


tzins = cijns, belasting

 

U


U=  afk. uw


u.a = afk. ut ante, zoals vroeger


u.L = afk. u lieden


ubi = waar


ubiquiteit = overalheid, alom vertegenwoordigd


uijtcoope = tegen betaling door de ene partij verkrijgen van een goed van de andere partij


uire = uren


uitdoender = geldschieter


uiterdijk = land buiten de oude dijk, aangeslibde grond


uitgebloed = doodgebloed


uitlekken = ondanks verplichte geheimhouding bekend worden, uitdrinken


uitschikken = verbannen


uitstervende = linie die geen erfgenaam meer heeft


uitstrijking = woekerwinst


uitvriezen = doodvriezen


uitzeg = verbanning


uitzendeling = spion


ulcere = door een zweer


ulner = pottenbakker


ultima = die op de laatste dag (van de maand)


ultimo = de laatste


ultimo = die zie ultima die


ultimum diem vitae clausit = sloot zijn laatste levensdag af


ultimus = laatste


ultimus familiae = de laatste van een familie


unam = een


unanimiteit = eenmoedigheid, eenparigheid, eenstemmigheid


undecies = elfmaal


undecim = elf


undecimus = elfde


undetricesimus = negenentwintigste


undetriginta = negenentwintig


undevicesimus = negentiende


undeviginti=  negentien


unehelich = bastaard kind, buitenechtelijk, onecht


unehrlig = oneerlijk, illegaal


unetvicesimus = een en twintigste


unguentarius = parfum en zalvenmaker


unicus, filia unica = enige, enige dochter, enige erfdochter


unie = enigheid, vereniging


uniëren = verenigen


uniform = eenvormig


unigena = eniggeboren


unius = van een


universalitas = algemeenheid


universeel = algemeen


universiteit = landschool, hogeschool, gemeenschool, algemeenheid


unsinnige woche = week voor Pasen


unster = balans met ongelijke armen


unster = weegtoestel


untersaeten = onderzaten


unum et = idem een en het zelfde


unus = één


unus et viginti = eenentwintig


up ende affars = in eigen gebruik


up ende afward = zie up ende affars


uperken = inhoudsmaat, halve pint


upgaf = opgeven


urbaan = deftig, burgerachtig, beleeft


urbaniteit = deftigheid, burgerlijkheid

 


urbe = stad


urbe X. = in de stad X.
ureclocke = uurwerk, vaak staat er ook vierclocke of vuurclocke , dit is een brandklok


urijn = waterpot, pispot


urinator = duiker


ursel = horzel


usagie = zie usantie


usancien = gebruiken


usantie = gebruik, zakelijk recht van gebruik


usu rationis carens = beroofd van het gebruik van zijn verstand


usu rationis privatus = beroofd van het gebruik van zijn verstand


usufruct = lijftocht, vruchtgebruik, bezitneming, inneming


usufrucuair = vruchtgebruikers


usurarius = woekeraar


usurpatie = gebruik, inneming, bezitneming tegen recht


usurperen=  in bezit nemen, gebruiken, innemen


usus = bruik


ut aiebant = zoals ze verklaren


ut ante = zoals vroeger


ut asserunt = naar hun zeggen, zoals zij beweren


ut dicitur = zoals gezegd wordt


ut dicunt = zoals ze zeggen


ut fertur = naar men zegt


ut infra = zoals hieronder beschreven


ut patet in registro = zoals blijkt uit het register


ut supra = als boven, als hiervoor, zoals hierboven beschreven


ut, uti = als, evenals


utebaelge = gedeelte buiten de versteking van een versterkte stad


uteboedelen = het uitkeren van de boedel aan een kind, bijvoorbeeld bij het trouwen van een dochter

uteborgen = tegen een borg vrijlaten


utebuur = van buiten de stad


uteclop = door klokgelui aankondigen, bekendmaken


utedijc = buitendijks


utegoedinge = het bij leven al uitdelen van de erfenis aan bloedverwanten


uterinae sorores = halfzusters met de zelfde moeder


uterini = halfzuster, stamt van de zelfde moeder af


uterini fratres = halfbroers met de zelfde moeder


uterque = beiden


utgehangen... = er buiten hangen van bijvoorbeeld het zegel


utgesecht = uitgezonderd


uti = als, evenals


uti dicitur = zoals gezegd wordt


uti mater in partus doloribus coram obsterice declaravit =
zoals de moeder in barensweeën aan mij de vroedvrouw verklaarde


uti retulit = zoals hij zegt


utijl = profijtelijk


utiliteit = profijt, nut


utinge = uitvaart, ook: de kosten der uitvaart


utrisque juris = beide rechten d.w.z. Romeinse en Canonieke rechten


uttersten = laatste, achterste


uur gaans = afstand maat, 1 uur gaans = ca. 5 km., ook gelijk aan 1500 rijnlandse roeden = 5621 m1, volgens code Napoleon, 5000 mtr. en bij koninklijk besluit van 1863, 5555,5 m1


uut = komende uit (meestal richting)


uutbliven = afwezig blijven, niet verschijnen


uutboedelen = zie uteboedelen


uutbrengen (iet) =  openbaren, aanbrengen


uutdrifte = het verdrijven, verjagen


uutgegaen = geëindigd


uutgeven = uitgaven


uuthangen (iet) = iets publiceren door aanplakking aan het schepenhuis


uuthebben (iet) = iets van zijn ouders bij het huwelijk verkregen hebben


uutscrift = afschrift


uutslach = alles wat groeit op land, weiland of akker


uutsliten (enen) = iemand tot ballingschap veroordelen


uutsteecksel = uitdrukkelijk vermeld


uutwisen (enen) = iemand bij vonnis verbannen


uuytsending = hoofdelijk omslaan van een belasting


uuytzeghellynghe = bevestigen met een zegel


ux. = afk uxor echtgenote, echtgenoot


uxor = echtgenote, echtgenoot


uxor gratuita = concubine, bijvrouw


uxorari = uithuwelijken, trouwen


uxorata = getrouwde vrouw


uxoratur = gehuwd


uxoratus = getrouwde man


uxoris = van de echtgenote

uyrwerckmaecker = uurwerkhersteller, -maker


uytboedelen = zie uteboedelen


uyterlijck = uiterste, uiterste wil, testament


uytgenomen = uitgezonderd


uytgescheiden = met uitzondering van


uytgeset = zie uytgescheiden


uytgeseydt = waren verbannen waren


uytgesondert = uitgezonderd


uytgevrongen = uitgebroken


uytsne = verkoop in het klein direct uit het woonhuis, werkplaats, atelier


uytverkoren = momber uitverkoren voogd, o.a. bij zaken betreffende een weduwe noodzakelijke manspersoon
die haar zaken behartigde bij rechtshandelingen, vrouwen waren daartoe niet gerechtigd

 

V


v = afk. vidimus


V.O.W = afk. zonder bekende Verblijf Of Woonplaats


vaag = in goede toestand, maar ook leeg, onbeheerd woest, niet scherp


vaal = dood


vaalbleek = grauw, geelachtig bleek


vaalt = mesthoop


vaam = lengtemaat, 1 vaam = ca. 5 tot voet, bij de marine 6 rijnlandse voeten = 1,88 m1


vaar = vrees, gevaar


vaats = lomp, onbeschoft


vacant = ledig, opstaand, onbezet


vacante = vacature


vacantie = ledigheid, viertijd


vacantien rechts-wijg dagen = er is geen rechtspraak in die periode


vacat = staat open is leeg, vacant


vacatie = bezigheid, ontlediging (ontlasten, bevrijden), ambtelijke verrichting


vacca = koe


vacer(e)en = openstaan, onbezet zijn, vacant (bij een ambt)


vaceren = beledigen, verledigen, ontledigen, ook: onbezet ambt, vacante functie


vacerende = zie vaceren


vacillatie = waggeling, (wispelturigheid)


vacilleren = waggelen, wankelen, weifelen, besluiteloos


vadderschap = Peter zijn bij dopen


vadem = lengtemaat, was ca. de lengte van uitgestrekte armen zie ook vaam


vademen = meten met de vadem


vadergoet = vaderlijke erfgoederen


vaderlykzyde = van vaderszijde


vaderslachter = vadermoordenaar


vadimodium = borgtocht, beloofde verschijning voor het gerecht


vadius = borg


vaerman = varensgezel


vaerwagen = vrachtwagen


vagabonderen = zwerven, rondslenteren, door het land zwerven


vagabundus = zwerver


vagant(en) = rondzwervende mensen die voordroegen ook: rondtrekkende priester


vagantenliederen = dans -, liefdes- en drinkliederen van vaganten, de inhoud was vaak voorzien van kritische teksten


vage = onbebouwd, braakliggend terrein woest


vagebond = landloper, zwerver


vagebondage = landloperij, sterke lust tot zwerven


vagebonderen = rondtrekken als vagebond /zwerver


vagen = schoonvegen


vaginarum = wapen schede maker


vagus = zie vagabundus

vaillant = kloek, (gezond en krachtig) moedig, dapper


valabel = rechtsgeldig, geldig


valavond = bij het vallen van de avond


valbrugge = valbrug in stadspoort of burcht


valdag = vervaldag


valde = zeer


valderen = afsluitbomen over de toegangswegen, hek


vale = benaming voor een donkergeel paard


valend = zijn waard


valeur = waarde, prijs, geldigheid


valideren = geldig zijn, (rechts) geldig zijn, doen gelden, goedkeuren


valkebec = wapen, een soort hamer/strijdbijl


valletje = kort gordijntje langs de schouwbalk


Vallis = Vaals


vals-aart = zie falsaris


valscen (iet) = vervalsen


valscer = vervalser


valselyck = vals, ten onrechte


valster = vallende ster


valuatie = waardering, gelding


valueren = de waarde bepalen


valvarius = huisbewaker, poortwachter


valvaseur = die naast een baron, of vrijheer is


valvassor = achterleenman


van = door


van de hant = gelegen is


van huis gelegen is = in de zin te ver weg gelegen van het huis 


van iet = door het afleggen van getuigenis iemand zijn recht doen verliezen


van iet rechten = over een zaak rechtspreken, ook: executie doen wegens een zaak door te panden


van iet sliten = vonnissen in een zaak


vandel = inhoudsmaat voor graan, 1 vandel = 1/4 lopen, ook 16 stedemaat


vaneel = gootpan


vangebrief = schriftelijk bevel van de rechtbank tot gevangen nemen


vangen = gevangene


vangenisgelt = betaling voor leefgeld en verzorging tijdens gevangen houden


vangere = stroper, jager


vani = diverse


vaniteit = ijdelheid


vanteren = beroemen


varbinder = kuipenmaker


varentman = zeeman


variabel = veranderlijk, wisselbaar


variatie = verandering


variëren = veranderen, afwisselen, afwijken


varieteit = verandering


varing = stier


various = wegens pokken

varken = stoffer, veger


varkencooye = varkenshok


varkensbake = zij de varkenspek


varkensbrinc = weiland waar de varkens liepen


varre = stierkalf, jonge stier


varsebalie = vleeskuip


varuweren = de waarde bepalen


vascularius = kuipen en tonnen maker


vassaelheer = leenheer, feodale heer


vassaelhof = leenhof


vassaellerije = leengoed, rechtsgebied van een leenhof


vassal = leenman, smalheer (ambtachtsheer),ook: vazal, hij die dient


vassallus = zie vassal


vassus = zie vassal


vast ende stade = vast, blijvend, definitief rechtsgeldig, onaanvechtbaar


vat = kom / schotel van een eetservies


vaticineren = waarzeggen


vatzaad = oppervlaktemaat, 1 vatzaad = 1/16 mudzaat


vausseur = vazal


vavasserie = achterleen


vazal = vrijman, onder het gezag van een heer, hij was hem getrouwheid en gehoorzaamheid schuldig en met "raad" en "daad" (krijgsdienst met paard en soldaten) terzijde staan, ook:
leenman, slaafse volgeling


vd = afk. vendémaire, maand van de wijnoogst


Vd. = afk. huw. akte, vader van de bruid


vechtcore = boete voor vechten


vechtelijc = straatgevecht


vector = voerman, koetsier


vedder = oom van vaders of moederszijde


vedel = viool, muziekinstrument met 3-5 snaren


vedelboge = strijkstok viool


vedova = weduwe


vedovus = weduwnaar


veduvelt = door de duivel bezeten


veechhede = naderende dood


veem = gezelschap


veemvroegich = door het veemgericht te berechten


veerdere lasten = overige lasten (kosten)


veerhuus = zie veerstal


veerinc = fokstier


veerstal = overzetplaats van het veer


veertigste penning = 40e penning, gewestelijke belasting over onroerend goed, ca. 2,5% van de koopsom


vegemes = mes van hoefsmid


vegesimo = twintigste


vehement = hevig, heftig


vehementie = hevigheid


veige = de dood nabij


veil = zie feil

veiling = bij opbod verkopen, in veiling brengen


vel = afk. alias, ook genoemd vel = of, ofwel, ook: kattig vrouwspersoon


veldscheerder = barbier bij een leger, chirurgijn


veldweifel = onderofficier


velijn = fijn perkament


vellebijl = houthakkersbijl


vellemaker = perkamentbereider


vellen = vermoorden, omleggen


velleschieter = uitzoeker en schoonmaker van de vellen


velociteit = rasheid, snelheid


velouté = fluweel


velpen = fluweelachtig satijnweefsel


velt = grondweefsel van lakenstof


veltsicke = geit


veltsiec = melaats


velvet = weefvorm van fluweel


velveteen = katoenfluweel


venaal, veil =  te koop, omkoopbaar


venator = jager


vend = afk. vendémaire, maand van de wijnoogst


vendel = troep militairen, compagnie, 1 vendel = 175 personen, ook: vaandel


vendémiaire = september

 

vendiceren = toe-eigenen


vendidit = hij heeft verkocht


vendit (hij) = verkoopt


venditie = verkoping


venditor = verkoper, handelaar, slijter


vendrich = vaandrig


vendue = verkoping in het openbaar


venerabel = eerwaardig


veneratie = eerbiedwaardigheid


veneratie = eren eerbieding, eerbiedigheid


veneris dies = vrijdag


veniam aetatis = gunst ten aanzien van de leeftijd, meerderjarigheidsverklaring


veninen = vergiftigen


veninersche = gifmengster


venit = hij komt, kwam


venstercassine = kozijn voor raam


vensterdicht = met goed sluitende vensters


vensterie = winkel met een etalage


venstrier = winkelier


vent = afk. ventôse, maand van de winden


ventegoed = koopwaar die los verkocht mag worden


venteuze = pompoen, waarmee men deed aderlaten


ventileren =  wannen (koren zuiveren in de ’wan’ (holle bak), redenering


ventôse = februari

ventosen = aderlaten met een venteuse (pompoen)


venuskwaal = venerische ziekte (geslachtziekte)


veraast = verlokt


verbaal = vertelling, verhaal


verbael scripto = schriftelijk vastgelegd


verbaelmonden = verkwanselen, niet goed beheren als voogd van de goederen van onder zijn beheer staande (minderjarige) kinderen ook: voor de goederen van een onder zijn hoede
staande vrouw (weduwe)


verbaliseren = zijn zaak met de mond verdedigen


verbatim et litteratim = woord voor woord, letterlijk weergegeven


verbeten = doodgebeten, verscheurd


verbeterhuys = gesticht, (her-)opvoedingsgesticht


verbeurte = verbeurdverklaring


verbeyder = gerechtigde op de troonopvolging


verbijsteren (iet) = wegmaken, doen verloren gaan


verblieren = verwoorden


verboernisse = verbeuren


verbot = bevel om iets niet te doen


verbreken (iet) = een misdrijf plegen, dat bij een wetsbepaling verboden is of dat men zich verbonden heeft niet te plegen


verchensinghe = verpachting, overdragen in eigendom tegen een vaste pacht


verçiering = zie fictie


verclaghen = aanklagen, beschuldigen


verclaren (iet) = een wetsbepaling door het "claren" (d. i. door het geven van een beslissing over een twijfelachtige plaats) daarvan veranderen, een interpretatieve wet maken


verclaringe = een ordonnantie door latere bijvoegingen en veranderingen gewijzigd


vercnaghen = zich beklagen


vercoft = verkocht


vercofte huijsraet = verkochte huisraad


vercontumachiert = bij verstek veroordeelt


vercort soude sijn = tekort zou komen


verdachvaerden (enen) = dagvaarden


verdartelen = ongeschikt gemaakt voor de krijgdienst


verdestrueert = verwoest


verdieren = prijs verhogen


verdomt = vervloekt, verdomd


verdopen = opnieuw dopen


vere = veerman, veerpont


vereeliken = uithuwelijken


vereeringe = geschenk


verfrouwen = verblijden


vergaderen = met iemand trouwen


vergator = vendumeester


verghaert = bijeen


vergiën = in recht verklaren


vergieren = meten met de roede


vergult = papier (vermoedelijk) met goudopdruk

verhaelbrief acte = waarin het verhaalrecht wordt toegekend c.q. medegedeeld aan belanghebbende


verhangenisse = ophanging


verheffen = officieel verklaren zich aan de formele vereisten van trouw aan de leenheer te zullen voldoen door de erfgenaam van een leen


verhemelte =  plafond, zoldering


verhengenisse = toelaten, gedogen, verlof


verheyschende = vereisend


verhoeren = vernemen, maar ook: echtbreuk plegen


verhopen = hopen


verhuden (iet) = verbergen, geheim houden


verhuert sall waerden = verhuurt zal worden


vérificateur (des pois et mesures) = ijkmeester (van de gewichten en maten)


verificatie = waarmaking


verificeren = zie verifiëren


verificieren = met bewijzen staven, bekrachtigen


verifiëren = waarmaken, waartuigen


verismile = waarschijnlijk, de waarheid gelijk, geloofwaardig


verjaerde sculden = schulden die ouder zijn dan een jaar


verkoepen = verkopen


verkogt = verkocht


verkuisen = mooi maken, tooien


verkündigen = ontbieden, oproepen, de huwelijksgeboden afkondigen


verkündigung = oproeping


verlaat = sluis


verlaatshere = zie verlaatsmeester


verlaatsmeester = sluiswachter


verlacht = voorgeschoten


verlaeghijnghe = ruilen


verlaet = kwijtschelding,vrijstelling geven, vergiffenis schenken, ook: het iemand iets ontzeggen of weigeren


verleggen (iet) = voorschieten


verlemen = beschadigen, verminken


verleunen = afstand doen van zaken, verzaken


verlienisse = verklaring voor de schepenen gedaan, aangaande een schuld


verlij = betalingsbelofte, schuldbekentenis


verlijden = het passeren van een akte


verlijen = belenen


verlijfpachten = levenslang , verhuren, verpachten aan iemand


verlijftochten = aan iemand het vruchtgebruik geven


verlijftochtigen = zie verlijftochten


verloven (iet) = zijn goed door een lofte (be- of gelofte) verbinden, verpanden, ook: (hem in iet). zich door een lofte (be- of gelofte) tot iets verbinden


verly = passeren van een akte


vermaegen = in het klein verkopen


vermaninge = terechtwijzen


vermeenisse = verbanning, banvloek


vermeensaemheit = verbannen uit de gemeenschap

vermeet = beweert


vermenen = menen van oordeel zijn


vermengelen = verenigen, kan ook door een huwelijk


vermenichte = medeplichtig aam moord


vermeten = durven beweren, zich beroemen op, in rechte iets beweren


vermoegen = vermogen, beste kunnen


vermoetsoenen = afkopen van een meningsverschil


vermombaren (enen) = voogd over iemand zijn


vermostelijk = beschimmelt, bedorven


vermuege = wegens


vermuft = verrot, bedorven


vernufteling = ingenieur, genie, geleerde


vero = waarachtig, echter, wettig, waarlijk


verobligeren = verbinden, borgstellen


verolmt = vergaan


veronrechtinge = aangedaan onrecht


veroorsatinge = vergoeding


verorveden = een vete vijandschap afzweren


verpangelen (iet) = verruilen


verpennewaerden = in het klein verkopen


verplecht = een in rechte gedane schuldbekentenis


verplegen = zich in rechte verbinden ("verplichten")


verponding = grondbelasting


verpoyen = verdrinken, in de zin van tijd verdrijven met drinken


verradachtich = verraderlijk, vals, niet te vertrouwen


verradende = vals, niet te vertrouwen


verramponeren = toetakelen


verrasschenische = verkrachting, zwaar aanranden


verrechten (iet) = iemand voor iets vergoeding geven


versamenen = verbinden, paren, "in huwelijc versament siin," getrouwd zijn


versamentlijc = gezamelijk


verscalken (enen) = bedriegen


verschenen = vervaldatum


verschrijvinge = oproeping


verscieten (iet) = vooruitbetalen, voorschieten


versekeringe = zekerheidsstelling, het zeker maken van iets


versen(in) = vers geheugen hebben, nog goed kunnen herinneren


versetten (iet an iet) = door verpanding iets bezwaren


versie = overzetting, omzetting, draaiing, wending


versien = voorzien


verso = achterzijde, op de achterkant van het blad


versoec = request


versoeckende = verzoekt


versouck = zie: versoec


verspertinus = van de avond


versseren = verkeren, oefenen, omgaan


verstaan = ondervraagd

versteeck = verstek


versteecke oft defalte = verstek


versterf door erfenis = in eigendom verkrijgen


versterfnesse = hetgeen iemand bij versterf aankomt, erfenis


versterven = door sterven verminderen, ook: door sterven verbeurd worden, op een ander overgaan


verstoelen = het regelen van de onderhoudsplicht aan de dijken


verstoeren (enen iet) = vergoeden


verstorven (de bruid/bruidegom) = de bruid of bruidegom is

overleden in de afroepingsperiode


versturven = overlijden


versturven zijnde tot = overleden in


versus = naar, tegen


verte = (aan onderzijde blad) keer blad om


vertegen = afzien van


verthijen = afstand doen


vertichten = in rechte afstanddoen van iets


vertiën in rechte = afstand doen van iets


vertien (iet) = uitstellen


vertiën (op enen of iet, van iet) = van iets afstand doen


vertieren = overgaan in andere handen


vertroncen = na de dood van de eigenaar naar een andere tak of familie over gegaan


vertweefelijnghe = overhalen door belofte of geld


verus = waar, echt, authentiek


vervaertijt = verhuistijd, het einde van den termijn waarvoor een perceel verhuurd is


verveerdigt = gereedgemaakt


vervollen = aanvullen


verwane = jacht de hoge jacht


verwaten = geëxcommuniceerd, in de ban gedaan


verweerder = gedaagde


verwerdere = gedaagde, verweerder


verweren van = ontslaan


verwerker = werkgever, geefster


verwettigen = in rechte aanhangig maken


verwin = toewijzing bij executie


verwinbrief acte = met beschrijving van het "verwin"


verwiser = rechter


verzogt = verzocht


vesper = oorspronkelijk avond, de voorlaatste kloosterlijke gebedstijd, in oorsprong vlak voor zonsondergang, later vanaf 1300 omstreeks 3 uur ’s middags


vesperi = ’s avonds


vespertinam = na de vesper,’s avonds


vespertinus = tot de avond behorend


vespillo = doodgraver, lijkdrager


veste = verdedigingswerk, bolwerk


vestiarius, vestiflex = kleermaker


vestige = spoor, voetstap


veteramentarius = opkoper

vétérinaire pour les vaches = dierenarts (voor de koeien)


vethuus = stal voor de opslag van stalmest


vetmannetje = betaalmiddel, kleine Keulse munt, genoemd naar de er op afgebeelde vette monnikfiguur


vetramentarius aerarius =ketellapper


vetschoen = vetleren schoen


vette = mest, bemesten


vetten = vet mesten, ook: looien


vetter = kind van oom of tante


vetterhuys = leerlooierhuis


vettewarie = handel in vetwaren


vettewarier = vethandelaar


vettik = veldsla


vetula = oude, bejaarde vrouw


vetulus = oude, bejaarde man


vetus = oud, bejaard


veuf = weduwnaar


veuve = weduwe


vexatie = kwelling, moeite


vexeren = kwellen, plagen


vexillarius, vexillifer = vaandeldrager


vezum = luier


vf = afk. veuf, weduwnaar


Vg = afk. huw. acte, vader van de bruidegom


vi = krachtens


vi rubri sigilii = uit kracht van het rode zegel


vi rubris sigilli = door de kracht van het rode zegel


viaticum = reisgeld, laatste Oliesel, avondmaal


vicarie = stadhouderschap, prove, geestelijk inkomen


vicarius = plaatshouder, stadhouder ook: pastoor


vice = in plaats van


vice pastore = plaatsvervanger van de pastoor


vice verca = omgekeerd


vicecomes = zie vicomte


vicecomitissa = burggravin


vicecurei = pastoor


vicedecurio = onder-korporaal


vicenarius = twintigste


vices egit = in wiens plaats optrad


vicesimo = op de twintigste


vicesimus = twintigste


vicie = ondeugd, slechte gewoonten


vicies = twintigmaal


vicieus = ondeugende, gebrekkig


viciniteit = gebuurschap


vicino = zie vicinus


vicinus = buur, buurman, aangrenzend buurman

vico = in het gehucht, op straat


vicomte = burggraaf


victorie = overhand, overwinning, zege


victorieus = zegerijk, overwinning


victualie = voedsel, leeftocht


victualiëren = voeden, spijzen


vicus = wijk, buurt, gehucht, straat


vid. = afk vide, zie (zien)


vide = zie


videlicet = namelijk, te weten


vidibatur = hij scheen, hij leek


vidimus acte = waarbij een gezaghebbend persoon onder zijn zegel verklaart, de een of andere oorkonde gezien te hebben, door welke verklaring hij derhalve de inhoud daarvan erkent


vidimus authentijcq = gelegaliseerd afschrift van een akte en oorkonde door bevoegd persoon, meestal door
hem gezegeld voor echt


vidit = heeft dit gezien


vidua = weduwe


vidualitium = weduwgeld, lijftocht


viduam relinquens = als weduwe achterlatende


viduatum =  tot weduwe/weduwnaar gemaakt


viduitas = weduwe -/ weduwnaarstaat


vidus relicta = nagelaten weduwe


viduum relinquens = als weduwnaar achterlatende


viduus  =weduwnaar


viego = kuiper


vier nonen = vastentijd van Aswoensdag tot voor Invokavit (6e zondag voor Pasen)


vierbance = rechtbank


vierbesienders = brandweerman, brandweer


vierbrant = toorts, fakkel


vierde paert = vierde deel


vierdepit = soort turf


vierendeel jaers = kwartaal


vierendelen = inhoudsmaat voor graan = ca 11 ltr.


vierijzer munt =17e-18e eeuw , gelijk aan 9 oortjes


vierkamer = donderbus


vierkante roede = oppervlaktemaat = 1/10 spint = 17 m2


vierloot = gewicht, 1 vierloot = 4 lood of 2 ons


vierman = brandweerman, hield toezicht op het doven van de lichten en vuren na de avond (vuur)klok


vierscare = de plaats waar de terechtzitting gehouden wordt. (de plaats tussen de vier scharen of de vier banken.)


vierschaar = rechtbank


vierschaerdach = dag dat de rechtbank bijeenkomt


vierschare = rechtbank


viertale = graanmaat, 1 viertale = ¼ hoet


viertel = oude inhoudsmaat


vierthien = veertien


viesebel = onzichtbaar

vieter = zie viego


vietor = (manden)vlechter, tonnen en vaten maker


vigeren = van kracht zijn, groeien, leven, sterk ende kragtig wesen sterk en krachtig zijn)


vigesimus = twintigste


vigeur = sterkte, kracht, van kracht zijn


vigilant = wakker


vigilantie = wakkerheid


vigilarius = waker


vigileeren = toezien, waken


vigilia (zonder voorzetsel) = de dag voor Kerstmis, 24 december


vigilia vigiliae = 2 dagen voor Kerstmis, 23 december


viginti = twintig


vigore rubri sigilii = krachtens het rode zegel, (tegen betaling kon vrijstelling van de huwelijksafkondiging worden verkregen)


vigoreus = sterk, krachtig, fris


vijffmannen = het vijffgericht, een stedelijk rechtscollege, bestaande uit vijf mannen


vijl = slecht, gering, onachtbaar, onwaard


vijver = wormziekte


vilain = guitachtig, schandelijk, afgunstig


vilainie = guitig, afgunstigheid


vilipenderen = verachten, versmaden


vilipendie = verachting, kleinachtig, geringschatting, verguizing


villa = boerderij, gehucht, pachtgoed


villae = Romeinse boerderij, -hofstede


ville = doopkind, petekind, ook: stad


villica = pachtster


villicus (maior) = pachter, dorpeling, landgoedbeheerder


vilt = vrek, gierigaard


viminarus = mandenmaker


vinctor = kuiper


vindemie = wijntijd, wijnoogst


vinder = vrederechter, ook: stadskeurmeester


vinderie = ambtsgebied van een "vinder "


vinderschap = scheidsrechtelijke bemiddeling door de vinder, arbitrage


vindicatie = toe-eigening


vindiceren = vrijmaken, verlossen, bevrijden, eigenen, wreken


vingt = twintig


vininer = gifmenger


vinitor = wijnboer


vink = penis, maar ook schooier, klaploper


violatie = schoffering, schending


violatio = onteren


violent = gewelddadig, met geweld, geweldig


violentie = geweld, schoffering


violeren = schofferen, verkrachten, schenden, ontheiligen. ontwijden


vioolkens = langhals flesjes


vir(is) = man, echtgenoot

virgina = maagd, jonge dochter


virgo = maagd, jonge dochter, ongehuwde vrouw, non


virgo honesta = de eerbare jonkvrouw


virgulator = bezemmaker, bezembinder


virguncula = meisje


viri = van de man, van de echtgenoot


viribus exhaustus = uitgeput van krachten


viridium dies = witte donderdag


virtuosus = deugd vol


visben = platte vismanden


visconte = ondergraaf


visie = zienswijze, schouwing, inzage


visier = doorzicht


visiker = dokter, geneesheer


visioen = gezicht, gezichtspook, toongezicht, verschijning


visis litteris reverendi = gezien de brieven van de eerwaarde


visitatie = bezoek, onderzoek aan den lijve


visiteerder = bezocht


visiteren = bezoeken, bezichtigen


visiteur = inspecteur


visscherije = visrechten


vistelator = fluitspeler, speelman


visum repertum = (schriftelijk) verslag van een onderzoek


vitam cum morte commutavit = heeft het leven met de dood verwisseld


vitam cum morte conjuxit = verbond het leven met de dood


vitie = ondeugd, mangel


vitieus = vol fouten, ondeugend, gebrekkig


vitor = zie vietor


vitr. = afk. vitricus, ouderling, ook genoemd als schoon -en stiefvader


vitriarius (iator) = glazenmaker


vitricus = ouderling, ook genoemd als schoon -en stiefvader


vitrifactor = glazenmaker, glasblazer


vitrifex = zie vitrifactor


vitripictor = glasschilder


vitsel = twijgen, rijshout


vituperabilis = versmadelijk, te waarderen, aantrekkelijk


vituperatie = versmading


vitupereren = lasteren, verachten, versmaden


vivaciteit = levendigheid, langlevendheid


vivadierer = bezemmaker


vivens = levend, in zijn onderhoud voorzien met


viverit = in / tijdens (zijn) (haar) leven


vivres = mondvoorraad, levensmiddelen


vlaams = pond munt 17e-18e eeuw, gelijk aan 20 schellingen


vlasaard = akker met vlas beteelt


vlaszaad = lijnzaad

vleek = vleugel


vleesbank = pijnbank, executieplaats


vleeschelijke conversatie = geslachtsgemeenschap


vleeschhouwer = slager


vleeskleur = heraldiek teken, kleur, natuurlijke huidkleur, weergave met korte verticale onderbroken streep arcering


vlegel(e) = dorsvlegel


vlegewerf = dorsvloer


vlegkast = met gaasdoek bespannen kastje


vlei =- geul in ondiep water


vliemen = aderlaten


vliemenlater = aderlater, chirurgijn


vlier = moerasveen


vlint = kei


vloeder = vloer


vloederhuus = huis met dorsvloer


vloghe = duiventil


vlos = bagger of turf beugel


Vo. = afk. huw. Akte, voogd van de ...


vocabulaar = vertaalboek, woordboek


vocatie = beroep


vocatur = wordt genoemd


voceren = roepen, beroepen


vocifereren = luide roepen, krijsen, morren


voeder = groot wijnvat


voegen = samenvoegen, bijvoegen


voer = wagenvracht ofwel: zoveel als door één paard op een kar getrokken kan worden, ook: hoeveelheden en gewichten
voerberuyrte = voor genoemde


voerman = man die een met paard of ossen bespannen wagen bestuurt


voerraet = doen bedrog plegen bij de behandeling van een zaak
voerraet pleghen in iet = zie voerraet doen


voerseyde = voor genoemde


voervoght = vervoegd bij


voesterdochter = pleegdochter


voesterkint = pleegkind


voestermoeder/vader = pleegmoeder resp. pleegvader


voestersone = pleegzoon


voet = oppervlakte maat, groot ca. 0,09 ca, in elk deel van het land anders van oppervlak, ook: lengtemaat, 1 voet = 31,3 cm., in elk deel van het land anders van lengte


voetcleet = vloerkleed


voetwerk = enkelvoudig tafeldamast


vogellerije = recht van vogelvangen


vogelroede = met lijm besmeerde roede voor het vangen van vogels


vogelvrijverklaarde = banneling


vogelvrijverklaren = verbannen

vogelvrijverklaring = buiten bescherming van de wet verklaard en bloot gesteld aan ieders vervolging, verbannen


voirschreven = voor genoemde


voirszeid = voornoemde


voirtgaende = verder gaand


vol betaelt = geheel betaald, voldaan


volbeteren = ten volle voldoen


volbord = toestemming, bewilliging, bij vonnis uitspraak


volborden = toestemmen in iets


volbürtige geschwister =kinderen die allen de zelfde vader en moeder hebben


volcheet = volg -eed, de eed van de eedhelpers of eedvolgers, waardoor de waarheid van de eed van de hoofdpersoon bevestigd wordt


volente Deo = als God wil


volgeboren = door wettige geboorte


volksballade = verhalend gedicht in strofen vorm met veel herhalingen en sprongsgewijze verteltrant


volksst = afk. volkstellingregisters


volle dingtalen = de bij een geding voorgeschreven uitdrukkingen, ook: de procestaal of de geschreven
proces stukken


vollonen = naar verdienste belonen


volmoeye = volle tante


voltisierder = kunstvechter


volumen = boekdeel, rol, boek, boekband


voluntaire condemnatie = willige rechtspraak


voluntaris = vrijwillige, gewillig, willig


voluptas = wellust


voluptueus = wellustig, dartel


vomitus = het braken


vonnis = gewijsde zaak, wijsdom


vontghiften = doopgeschenk


voocht = zaakwaarnemer aangesteld door de (kerkelijk) autoriteiten om de macht uit te voeren over meestal minderjarigen, ook over de echtgenote, zij kon geen verplichtingen aangaan


voogd = zie voocht


vooloegen = inkepingen


voorcomen = voor den rechter verschijnen


voordane = voorts, vervolgens


voordeel = enige voorwerpen in den boedel van een overledene, die door de echtgenoot of de zoon daaruit mochten genomen worden, voordat de boedelscheiding plaats had


voorderinge = bevordering


voordochter = kinderen uit een vorig huwelijk ook kinderen voor het huwelijk verwekt


voorgeboorte = kinderen uit het eerste huwelijk


voorjaer = een vroeger jaar dat reeds verlopen is


voorlijf = een bedrag in kontanten voor het gebruik van een weiland


voorling = afstandsmaat, waarna het paard werd gekeerd bij het ploegen, na 55 roed en. afhankelijk van de roedemaat ca. 207 mtr.


voormaals = voorheen


voormont = (eerste) voogd, belast met de geldzaken

vooroordeel = een vonnis dat vroeger gewezen is


voorordonnantie = een vroegere ordonnantie


vooroverdracht = vooroverdracht. een vroeger, ouder besluit


vooroverlijden = eerder overlijden


voorpachter = een vroegere pachter


voors = afk. voorseit, voornoemd


voorscreven = voor genoemde


voorseide de genoemde..  = voor genoemde


voorslitinge = een vroeger gewezen vonnis


voorsone = geboren uit een voorhuwelijk, ook ongehuwd verwekt


voorstanders = bestuurders


voortboren (iet) = verder innen


voortmeer = voorts, vervolgens


voorvorderen = voorouders, ambtsvoorgangers


voorzoon = zie voordochter


vopiscus = de overlevende tweeling


voraciteit = gulzigheid


vordel = zie: voordeel


vorderbrief = aanbevelingsbrief


voreren = opslokken, verslinden


voreval = pachtopbrengst, cijnsopbrengst


vorkinder = stiefkinderen uit een vroeger huwelijk van een van de partners, geen onwettige kinderen


vormer =- gebruiksaardewerk maker


vormundere = voogd


vornoemde = bovengenoemd, voornoemd, bovenvermeld


vorster = deurwaarder (in Brabant)


vota secunda = tweede echtverbintenis


voti = van de huwelijks/ verlovinggelofte, van de rechtelijke beslissing


votum = gelofte


vouëeren = verloven, toewensen


voyage = reizen


vraemgoedt = goederen die een kind heeft, zonder het van zijn ouders te hebben geërfd


vreisem = cholera


vreiseme = zie vreisem


vremde = voogd (derde) voogd


vrij ende nivers meede belast = vrij van lasten en plichten


vrij goed = onroerend goed in volledig eigendom


vrij huysinge = ende erf huis en erf vrij van huur


vrij te waren = niet met verdere schulden te belasten


vrije consten = vrije kunsten


vrijen ende te waren (te) = vrijwaren, bij eigendomsoverdracht ervoor instaan dat de nieuwe eigenaar ook de werkelijke eigenaar is


vrijgelijde = zie: recht van geleyde


vrijheid der stede = stadsrecht


vrijinge zie vrijnge = vrijkwartier rechter bovenhoek van een schild, in aanzicht van het schild dus linksboven


vrijleen = een leen toebehorend aan een vrije niet edele persoon

vrijmetselaar = natuursteenbewerker die vrij kon werken en geen lid van het gilde was


vrijnge = vrijwaring


vriwerker = losse werkman, dagloner


vroedemoeder = vroedvrouw, vroedwijf, vroemoer


vroemen = in vruchtgebruik hebben


vroemoeder = zie vroedemoeder


vroente = braak, onbebouwd terrein


vroenten = zie vroente


vroetman = verstandige man


vroevrouw = vroedvrouw


vrome opbrengst = vruchten en inkomsten van een leen, dat een leen te koop stond ter bester vromen (van drien) betekent dan: tegen de waarde van de beste opbrengst (uit drie jaren)


vrommer = vrome


vrone = heerlijkgoed, domein


vronen (enen) = arresteren, gevangen nemen


vroonen- en tiendevrij = vrij van/onbelast met heerlijke rechten en tienden


vroongers = tot het vroon (domein) behorend land


vroonhurer = pachter van een stukland van de "vrone"


vroonte = herenland, domeingoed, onverdeelde gemeentegrond


vroupersoon = vrouw


vrouwe = gebiedster, heerseres, bijzit


vrouwekracht = verkrachting van een vrouw


vrouwen choor = gedeelte van de kerk bestemd voor de vrouwen en hun kinderen


vrouwencunne = vrouwelijk geslacht, verwanten van de gehuwde vrouw


vrouwensmijter = man die zijn vrouw slaat


vrouwentuig = zilver opsmuk gedragen door vrouwen op kleding


vrouwewee = barenswee, barensnood


vrouwgetimmer = vrouwenlichaam


vruchtgebruick daer aff om bewegende redenen onseggen = 
het vruchtgebruik om moverende redenen ontzeggen
vruchtgebruik lijftocht, in het oude erfrecht is voorzien dat de weduwnaar of de weduwe het vruchtgebruik houdt van de eenmaal gemeenzaam bezeten huwelijksgoederen


vrunden = vrienden, verwanten, familie


vrundschappe gemaeckt = in goed overleg


vruntlicker = vriendelijk


vso. = afk. verso achterzijde, op de achterkant van het blad


vt = afk. ventôse, maand van de winden


vuilvrouwe = witte vloed, vrouwen ziekte


vuister = haard


vulgair = vulgair, gemeen, slecht


vulgo = in de volkstaal


vulgo quaesitus = onwettig kind, buitenechtelijk kind, onecht
vullewijn = tapwijn, ongebottelde wijn


vulnera Christi = de dag na de lijkafname, de 2e vrijdag na Pinksteren


vurstere = boswachter


vutsteecxsel = zie uutsteecksel

vuulboom = zwarte els


vuurclocke = klok welke het sein aangaf dat de vuren gedoofd moesten worden


vuureimer = brandblusemmer, zeildoekemmer


vuurgaffel = pook, vuurhaak


vuurhert = vuurplaats, schouw, stookplaats


vuurschoppe = asschep


vuurstat = vuurplaats, schouw, stookplaats


vuurte = brandstof


vuurvat = ijzeren stoof of bak om vuur in te doen nadat de

vuurclocke = luide


vuytbliven = zie: uutbliven


vve = afk. veuve, weduwe

 

W


wa = wel


waad = bos


waalplaats = slagveld


waard = geldersoldaten in dienst van een stad, huursoldaat, ook: laaggelegen land


waarderen = schatten


waarschuw = straf


waarslieden = personen belast met waterstaatkundige werken


waarteken = waarmerk


wachtere = bewaker


wachterhorn = alarmhoorn van de nachtwaker


waecboec = boek waarin op getekend de waakplichten en de afkoop van de waakplicht


waechuus = wachthuis


waecpennic = betaling voor het waken


waector = wachttoren


waecvri = vrij van de verplichting om deel te nemen aan de nachtelijke bewaking der stad


waeggelt = betaling voor het laten wegen op de stadswaag


waeghbrive = waagbriefje


waeghuus = stadswaag, waaggebouw


waegmeester = beëdigd stadswaagweger


waei = twijgen, rijshout


waeiling = jong boompje


waelpoyt = inhoudsmaat voor wijn en bier


waemys = wambuis


waer = goederen


waer ’t sake = wanneer het geval zich zou voordoen


waeraf = waarvan, waarover


waerave = zie waeraf


waerbier = bevestigingsdronk met bier na afsluiten overeenkomst


waerbrief = brief waarin vermeld de vrijwaring van eigendomsoverdracht


waerde = het bewaken van...ook: ziekenoppasser, bewaker


waerder = bewaarder, bewaker, wachter, "steenwaarder" (bewaker van gevangen in de ’steenpoort’)


waerdersliede = wachters


waerdich sijn = waard zijn


waerduer = keurmeester, waarmerker


waerheijt = waarheid


waerheitsliedende = mannen aan wie het instellen van een enquête of gerechtelijk onderzoek is opgedragen


waeringhe = zie: waringe


waerninghe = zie: waringe


waernisse = vrijwaren, het zekeren van iemands

eigendomsrechten


waerp = zie werp


waerscap = borgtocht


waerschap = borgstelling


waert = zie weert

waerteken = bewijsteken


waeterinck = wetering, waterloop, afwateringskanaal


wagenaer = voerman, koetsier


wagenare = zie wagenaer


wagenen = voerlieden


wagengereiden = alles wat bij een koets of wagen behoord


wagenmaker = radermaker, velgenmaker


wahrleichnam = lijkafname dag, 2e donderdag na Pinksteren


wake = een verzameling van personen, uit een gilde aangewezen tot bewaking bij nacht van de
aan dat gilde toevertrouwden wal(toren)


wakersloon = beloning van de stadswaker


walemeet = weiland grenzend aan een kolk of rivierarm


walhuis = apart staand gebouw tegen slootkant om te spoelen


waller = pelgrim


walsche = Waalse


wambass = zie wambuis


wambeis = kledingstuk, zichtbaar gedragen onder het bovenkleed


wambesteeker = zie wambesticker


wambesticker = kleermaker van wambuizen


wambesule = wambuis, hemdrok


wambuis = wambuis, mannen kleding


wammes = zie wambuis


wamuse = zie wambuis


wanclacht = valse beschuldiging


wandelaere = zwerver, maar ook: pelgrim


wandelbrief = schrijven waarin vermeld de toestemming om over een bepaald land te lopen


wandelcoop = een heerlijk recht, te betalen wanneer een eigendom bij contract op een ander overgaat


wandmalerei = muurschildering


wangeloof = ketterij


wanhavenig = smerig, vuil, onrein


wanrichtinge = plichtsverzuim van de rechter


wantsnider = lakenkoper


wapentuir = krijgsman


wapenusurpatie = het toe-eigenen van een familiewapen van een familie met bijna de zelfde naam, zonder bewijs dat het werkelijk het zelfde geslacht is


wapper = zweep met loden kogels, ook: een leren riem met loden kogel


warande = jachtterrein, lusthof


warandeerders = keurmeesters


warandenare = boswachter


waredin = wachtpost


warf = terp, volksvergadering


waringe = waarschuwing


warmoes = groenten


wasch-ligtblaaker = olielamp brandend op bijenwas


waschhuus = washuis


waselinckmaker = waskaarsenmaker


wasenmeister = vilder, beul


waseveld = modderland dat gemakkelijk onder water komt

wassinge = wasvrouw


wat vougen = op welke wijze, op welke manier


wateregel = bloedzuiger


watergalletje = braaksel


waterganck = ruimte naast een huis tussen de lijn waar de afdruipende regen neervalt en de muur


waterganghe = sloot, afwatering


waterladinge = waterzucht


Wd. = afk. op huw. Akte, weduwe van ...


wechen(zer) = per week


wechgedraegen = meegenomen


wechmaken (iet) =  overdragen


wechsegelen (iet) = iets in een gezegelde brief wegschenken


wecht = weg


wed = afk. weduwe


weddahe = weduwe


weddaman = zie wedman


wedde = een som door partijen onder den rechter

gedeponeerd, die door de verliezende partij verbeurd werd


weddelijc = wat verpand kan worden


wedden = als pand geven


weddingknot = huwelijksband


wedeman = weduwnaar


wedeme = is een aan de kerk geschonken goed of heem, een dotatie aan klooster of kerk. Zou de oude naam van pastorie zijn


wedemebrief = brief of acte waarin aan een vrouw een bruidsschat wordt toegekend


wedenar = weduwnaar


weder = terug, weer, ook: een besneden mannelijk schaap


wedercedel = de tweede van een in twee exemplaren opgeschreven contract, waarvan elk der partijen een bezit


wedergecomen = terug gekomen


wederroep = herroeping, opzegbaarheid


wederstadinghe = schadeloosstelling


wederstoc = de tweede van een paar overeenkomstige kerfstokken


wedersyts = vertekenden, door allen ondertekend


wederumme = wederom


wederwere = een handeling in strijd met een belofte of overeenkomst


wederwerven (iet) = iets terugkrijgen


wederwroegen =  beschuldiging tegen iemand uiten/inbrengen


wedlock = huwelijk


wedman = deurwaarder, dienaar van het gerecht


wedr = afk. weduwnaar


wedt = College van Burgemeester en schepenen


weduwestoel = bezit waarop de inkomsten van een weduwe stoelen, gegrondvest zijn


wee = weide, ook: pijn, smart, leed


weem = pastorie


weer = akker, hoeveelheid grond


weerbare mannen = mannen die geschikt waren om krijgsdienst te doen

weergang = de buitenmuur waarover men kon lopen en voorzien was van kantelen om het gebouw te verdedigen


weergelt = geld als zoengeld betaald tot boete voor een manslag aan de ’magen’ van een verslagene


weerlijck = wereldlijke rechtbank, tegenovergestelde van de kerkelijke rechtbank.


weert = laagliggend land, vaak omgeven door water


weesboom = lange paal / staak om hooi bijeen te houden
weescamere = weesmeesterskamer waar alle stukken en bescheiden betreffende de weeskinderen bewaard worden en waar de weesmeesters vergaderen


weesmeester = lid van de Weeskamer, die oppervoogdij heeft over de wezen en hun belangen behartigt


weesmeesters = zij vormen een college van gedelegeerden of gemachtigde rechters, die in de plaats van de gewone rechter, kennis nemen van zaken betreffende de wezen


weet = gerechtelijke aanzegging, kennisgeving


wegelink = weggetje


wehmutter = vroedvrouw


wei = vocht dat na kaasbereiding overblijft, grasland


weibak = bak voor het opvangen van de wei


weidecamp = afgesloten weiland, ook: door een sloot omgeven weiland


weidehuus = jachthuis


weideverken = scharrelvarken


weijmes = groot en lang mes


weikuip = kuip of ton om de ’wei’ in op te vangen


weiland = wijlen


weiman = jager, jachtopziener


weinsticher = wijnproever


weinvisierer = beambte belast met het opmeten van de wijnvaten


weiße Woche = de week na Pasen


weißer sonntag = 6e zondag voor Pasen, na 1600 de 1e zondag na Pasen


weit = tarwe


wekenpennic = wekelijkse bijdrage


wekentlik = wekelijks


welbedagt = overwogen


welcken = gestalte op welke manier, hoe dat


welgeborene = edele heer


wellinghe = pap, warme brij


welverstande = wat moet worden opgevat als


wemel = spijkerboor


wenaar = weduwnaar


wende = omgeploegd land


wendelepel = ijzeren lepel voor bij het braadspit


wendepanne = pan onder het braadspit voor opvangen van de jus


wender = knecht van de strodakdekker


wendestake = draaispit, braadspit


wenne = zie winne


wentijser = braadspit


wentstok = zie wentijser


wercbrood = roggebrood


werckhuis = werkhuis, meestal een gedwongen te werkstelling bij een gevangenis, atelier, werkplaats

werden = worden


werdinge = waardering, waarde schatten


werestede = werkplaats


werevlees = rams- of hamelvlees (ontmande ram)


werghändler = vlashandelaar


werp = kettingwol, kettinggaren bij het weven


werpenisse = het wegwerpen van een halm ten teken dat men afstand doet van iets


werpscoepe = bats, brede schep


wete = zie: weet


wettelijcke neergaentde graedt = wettige nakomelingen


wettlijck = man, curator


wetzer = slijper


weutje = lam


weye = weiland, wei


weysen (is geweesen) = vonnis wijzen, uitspraak doen


weyts = tarwe


WG = afk. Waalse Gemeente


wich = wigvormig tarwebrood


wieberen = vrouwen, echtgenoten


wiedergeburt = dopen


wierde = terp


wijfhooft = vrouw


wijkmeesters = de pointers of zetters (ook genaamd wijkmeesters) verdeelden de gemeente in wijken voor het zetten der belasting


wijlle (de) = omdat


wijnroeper = bediende van een wijnkoper


wijnroeper = zie: hooftroeper


wijnverlater = persoon die beroepshalve wijn overhevelt om de wijn te klaren en waarbij de droes achterblijft


wijnwaerder = keldermeester


wijsevrouwe = vroedvrouw


wilcoren (iet) =  goedkeuren, bevestigen


wiledaeghes = wijlen, overleden


wilendaeghs = zie wiledaeghes


wileneer = wijlen


wilkoeren (iet) =  zie: wilcoren


willecoeren = goedvinden, besluiten, toestaan


willecoeren) (iet) = zie: wilcoren


willekeuren = kiezen, gekozen


willich pant = pand door de schuldenaar vrijwillig aan de schuldeiser gegeven


willich recht = jurisdictio voluntaria, het passeren van akten voor het gerecht op verzoek van partijen


willige acte = gerechtelijke akte opgemaakt van een overeenkomst


willige condemnatie = schijnvonnis waarbij iemand zich laat veroordelen tot het betalen van een som, later
opgenomen in een rechterlijke akte om de verplichting te bewijzen en de crediteur parate executie te verzekeren, ook: een vonnis op de overdracht van partijen, voor ten wederzijden onherroepbaar gedaan


wilner = wijlen


winblock = omheinde (groente)tuin


winkel = werkplaats


winlant = akkergrond


winne = landarbeider, ook: pachter


winner = zie winne


wintermonat = december, soms wordt ook bedoelt 1e

wintermaand = november en 2e =december


winterzonnewende = 25 december


wiser = rechter, wijzer


wisinge = vonnis


wispeltuir = ongestadig


wispeltuyrigheid = ongestadigheid


wit van loede = loodwit


witachtig = wettig, wettelijk, rechtsgeldig, met echtskracht


witlijck = wettig, wettelijk, rechtsgeldig, met rechtskracht


wittaftich = bewijs geloofwaardig bewijs


wittaftighe dochterter = wettige dochter


wittebroodskind = moederskind, bedorven kind


wittebroodsweken = de maand na het huwelijk, huwelijksreis


wittevrouwe = weduwe


wittige = wettige


witwechere = smid voor klein gereedschap


witwerk = smeedwerk


witwerker = smid, voor klein smeedwerk, gereedschap


wivekyn = verkleinwoord van wijf, troetelnaam, wijfje, wijfken, wijfjelief


WM = afk. lijsten van weerbare mannen


Wn. = afk. huw. akte, weduwnaar van ...


wocher = woeker


woe = hoe


woeker = ongeoorloofde winst


woekerare = hij die geld uitleent tegen hoge rente of enig voordeel


woekergelt = bij een wisselaar geleend geld, waarvoor een hoge rente moet worden betaald


woekermeester = een ambtenaar belast met het toepassen van de woekerkeuren en het terechtstellen der schuldigen (voor raad of oudermannen)


woenen = wonen


woert = laagliggend stuk land


woestelant = heide, onbebouwd ruw land


woewell = hoewel, ondanks dat


wolft = dakconstructie


wolgemelte = reeds vermelde


wolleblauw = van blauwe wol


wollebreker = verkoper van wol


wollecaerdigge = wol kaardster


wollecammigge = wol kamster


won = afk. wonende


wondebrief = papier met een bezweringsformule om ziekten te genezen

wonderdokteres = kwakzalfster, soort kruidenvrouwtje die met zalfjes en kruiden van natuur-preparaten zieken genas


wonnemond = mei


wonnende = tot wonende te


wonnynghe = woning


wonstag = woensdag


woonachtich = bewoner van de stad die het burgerrecht mist


woonsdach = woensdag

 


woorde tot woorde = woord voor woord
worsetter = wollen stof meestal glad en effen


wortelteef = groentevrouw


wouwer = visvijver


wrocht = gemaakt


wurzler = kruidenier, kruidenhandelaar


wuwere = visvijver


wyfsgeboort = vrouwelijke nakomeling


wyfwaerheit = woord van eer, door een vrouw verpand


wynambacht = het gilde der wijnkopers


wyncoop en waerbier = gegeven bij een gerechtelijke eigendomsoverdracht, een dronk wijn en bier


wysdom = uitspraak, vonnis


wysmoeder (de) = vroedvrouw

 

X


X = afk. gehuwd


X december = 10e maand van het Romeinse jaar, (dat begon op 1 maart)


X-C = afk. huwelijkscontract


X2 = afk. 2x gehuwd


X3 = afk. 3x huwelijk

 


Xber = december


Xbris = zie Xber


xpistiaen = Christiaan


xristine = Christine


XX = afk. 2x gehuwd


XXX, X3 = afk. 3x huwelijk


xylocopus = timmerman

 

Y


ydropike = waterzucht


yegen = tegen


yisere = een ijzeren band, mogelijk wordt een halsberg (halsijzer) bedoeld


ymmell = inboedel


yn in = (wonend in)


yn stadt in = plaats van, plaatsvervanger van


yser = ijzer, staal


ysersnijder = graveur van munten


yserwerk = hang en sluitwerk, klein ijzerwerk in gebouwen


yunyus = juni

Z


zaaieling = nakomeling


zaakweldige = aansprakelijk persoon, crediteur


zachten = afbetalen


zainer = zie zener


zakken = inhoudsmaat voor graan = ca. 243 ltr.


zal = afk. zaliger


zaliger = gedachtenis wijlen, overleden persoon, (afk. s.g)


zamt = fluweel


zante = graan resten op het land, achtergebleven aren welke men mocht oprapen


zark = wollenstof benaming


zatblauw = donkerblauw


zate = zie zathe


zatertag = zaterdag


zathe = met opstallen landgoed met gebouwen er op, herenboerderij met opstallen


zauer = doekenmaker


zayland = akkerland, te bewerken grond


zeedland = zaailand


zeemtouwersknecht = knecht van de zeemleerbereider


zegelaar = merkmeester


zegge = moerasplant, rietgras


zeggewaart = laaggelegen land voornamelijk met zegge begroeid


zehn nonen = vastendagen vanaf Aswoensdag tot voor

Reminiszere = uitgezonderd de vastenvrije zondagen


zeichenmeister = ijkmeester


zeidler = imker


zeighelkiste = kist waarin de zegels werden bewaard


zeilsteen = magneet


zelateur = ijveraar


zele = ijver


zelger = zaliger


zeliger gedechtenisse  =wijlen, overleden persoon


zener = korvenmaker


zengener = tangensmid


zerener = ijzersmid


zetschipper = een schipper die vaart voor rekening van de eigenaar van het schip


zeugung = ongehuwd "vleeschelijke conversatie" hebbende gehad, voorhuwelijks geslachtsverkeer


zeze = belasting, vaste heffing op onroerend goed


zielental = het aantal inwoners


zijde = zijlijn, bijvoorbeeld van (moeders) zijde


zijde = houdende aan de familie blijven waarvan het afkomstig is


zijde houdenheit = zie zijde houdende


zijdewinder = haspel op poot om zijdedraad op te rollen


zijl = afwateringssluis

zijlinie = zijdelings


zijlschot = belasting op waterlozing


zijpen = slootje, waterloop


zilver = heraldiek teken, kleur, zilver, weergave in ongekleurde wapens door het wit te laten of niet gearceerd


zilveren dukaat = muntsoort, waarde gelijk aan 50 stuivers


zilveren rijder = muntsoort, waarde gelijk aan 63 stuivers


zinstag = dinsdag


zitzweber = katoenwever


zoen = zoon


zoetekoek = ontbijtkoek


zonarius = gordelzadelmaker


zondagskind = gelukskind, kind dat op zondag geboren is en volgens het bijgeloof geesten kon zien


zul(d)aks = timmermanswerktuig, bijl aan tweezijden scherp om gaten in balken te maken


zullingen = funderingen van een muur


zusterkinderen = neef en nicht die willen trouwen, hiervoor was (meestal) dispensatie nodig


zwanzigste = 13 januari, 20e dag na Kerstmis


zwark = wolken


zwart = heraldiek teken, kleur ook: sabel genoemd, weergave met horizontale en verticale arcering of effen zwart


zweefstarre = planeet


zweetrok = jak, overhemd


zwei(haak) = timmermansgereedschap, ook: zwaaihaak


zweites neujahr = 6 januari


zwemen = gelijken


zweng = trekgedeelte van een wagen, ook: evenaar genoemd


zwengelhout = zie: zweng


zwenk = zie: zweng


zwet = grenssloot


zweve = binnendijk


zwijmelvlaag = epilepsie


zwillinge = tweeling


zwirner = draadmaker


zwischen den jahren = de tijd tussen kerstmis en nieuwjaar. (bedoeld wordt tot 6 januari)


zwölf nächte = zie zwischen den jahren


zwölfter abend = 5 januari


zwölfter tag = 6 januari