Joodse beroepen

Joden waren eeuwenlang oververtegenwoordigd in bepaalde beroepen en specifieke vormen van handel: de diamantindustrie, het bankwezen, de zuurwaren en zuurinleggerijen, de handel in stoffen en kleding.

In het Romeinse rijk in de vierde en vijfde eeuw waren er velerlei sociale contacten tussen joden en christenen. De contacten verslechterden toen de christenen sedert 313 officieel vrijheid van godsdienst kregen.
Uit christelijke bronnen uit de tweede helft van de vierde eeuw blijkt een grote vijandigheid ten opzichte van de joden.
Bronnen uit de zesde tot en met de achtste eeuw leveren aanwijzingen, dat er op het grondgebied van de Frankische koningen joden woonden, die werkzaam waren als arts, koopman, landeigenaar en muntmeester. Ten tijde van Karel de Grote genoten joden zijn protectie.
Ten oosten van onze grenzen ontwikkelden zich de Asjkenazische gemeenschappen. De regerende bovenlaag was in die tijd over het algemeen ook welwillend ten opzichte van de joden.
De kruistochten brachten daar verandering in. De westerse kerkelijke leiders stonden ook het vermoorden van joden toe, tenzij deze zich tot christen lieten dopen. Het bezit van de vermoorden, mohammedanen en joden, viel vooral aan de kruisridders toe.
Paus Innocentius III, initiatiefnemer van de vierde kruistocht (1202-1204), organiseerde het vierde Lateraans Concilie. Hij was een vijand van de joden, die hij zag als zonen van de kruisigers. Tijdens dit concilie werden anti-joodse bepalingen aangenomen, die tot in onze eeuw doorwerkten en eerst in de afgelopen jaren door paus Johannes Paulus zijn ontkrachtigd.
Innocentius verbood o.a. christenen rente te vragen voor uitgeleend geld. De schuld van het vragen van woekerrentes, wat kennelijk in die tijd gebruikelijk was, zou bij de joden liggen. Ze werden uitgesloten van alle openbare functies. Ook moesten zij een stuk gele stof op hun kleren naaien.
Dit bracht de nodige gevolgen met zich. Men ging de joden nadrukkelijker zien als vijanden. Zo werden bijv. in 1290 de joden uit Engeland verdreven. In 1306 werden ze uit Frankrijk verbannen. Tijdens de laatste kruistochten en daarna vonden onder de joden in Duitsland progroms plaats, waarbij velen het leven lieten. Aan het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw waren de joden uit de Duitse steden verdreven en het grootste deel was verarmd.
Een aantal sloot zich aan bij de door de maatschappij uitgestoten landlopers en zigeuners. Ook in ons land was men ze in de middeleeuwen niet welgezind. Als voorbeeld: de veertiende eeuwse burgemeester en kroniekschrijver van Zwolle, Albert Snavel vertelt dat de joden in zijn stad in 1349 zijn vermoord uit 'liefde voor God' (Svollis Judei prorsus amor Dei).
Voor vorsten en de overige heersende klasse waren ze als geldschieter vaak onmisbaar om aan liquide middelen te komen, zodat ze althans daar - vaak tegen fikse betalingen - enige bescherming vonden, zij het ook daar niet toereikend.
De hervorming bracht geen soelaas. Maarten Luther hoopte de joden te bekeren tot het christelijk geloof zoals hij dat zag. Toen ze echter aan hun eigen geloof vasthielden werd hij een van hun felste vijanden.

Nadat Antwerpen in 1585 in Spaanse handen viel en een tweedeling plaatsvond in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden vluchtten velen naar de Republiek, waar ze zich in verschillende steden vestigden (Middelburg, Leiden, Haarlem, Rotterdam en vooral Amsterdam) Mede door de onbereikbaarheid van Antwerpen ontwikkelde Amsterdam zich tot een belangrijke stapelplaats van allerlei goederen, waarbij een belangrijke handelsvloot ook weer de nodige werkgelegenheid verschafte.
Uit veiligheidsoverwegingen en door de mogelijkheid een goede boterham te verdienen vond er een sterke toename van (im) migranten plaats. Hieronder joodse kooplieden, o.a. uit Portugal, die fungeerden als agent van Portugese handelshuizen en belangrijke contacten meebrachten. Veel waardevolle producten werden door hen aangevoerd als suiker, specerijen, tabak en ook diamanten. Vooral het Amsterdamse stadsbestuur had dus belang bij de vestiging van deze Portugese joden, die weliswaar destijds in Portugal onder dwang waren gedoopt, maar die ondanks de Inquisitie hun joods geloofsbeleven hadden bewaard. Velen van hen keerden terug tot het joodse geloof. Krachtens de bepalingen tot stand gekomen bij het sluiten van de Unie van Utrecht, mochten degenen die niet tot de officiële gereformeerde kerk behoorden hun geloof belijden, maar zij mochten dat naar buiten toe niet kenbaar maken, dus bijv. geen herkenbare kerken hebben.
De joden begonnen een georganiseerd joods leven tot ontwikkeling te brengen, maar van gereformeerde zijde was men daar niet blij mee. Zo werd in 1616 te Amsterdam een keur uitgevaardigd, waarin de regels met betrekking tot joden werden vastgelegd. Men trachtte tot een algemeen jodenreglement te komen maar dat mislukte.
Ieder stad in Holland en West-Friesland mocht zelf bepalen of zij joden toeliet en op welke voorwaarden. Zo werden in Delft en Schiedam tot 1786 en in Deventer, Gouda en Zutphen zelfs tot 1796 joden niet of nauwelijks toegelaten.
De beperkingen voor joden te Amsterdam werden in 1632 in een resolutie vastgelegd. Zo werden joden uitgesloten van de ambachten en van het lidmaatschap van gilden, met uitzondering van de makelaars-, boekdrukkers- en chirurgijnsgilden, zij het weer met beperkingen. Zo mocht een jood, ook al had hij het poorterschap gekocht geen poortersnering (winkel) hebben. In Rotterdam werd in 1721 bepaald dat marktkooplieden hooguit tot 1.00 uur 's middags op de markt mochten staan. Vooral de stroom Asjkenazische joden uit het oosten, die rond 1700 in aantal talrijker waren dan die uit Portugal, bracht - dank zij die beperkende bepalingen - problemen met zich. De toplaag van de Portugese joden had weinig last van die beperkingen. Zij verdienden hun geld in de internationale- en geldhandel. De middenlaag, ook van Portugese afkomst, konden als makelaar en middelaar ook redelijk aan de kost komen, een aantal als loterijkoopman. Verder was deze groep actief in die takken van nijverheid waarvoor nog geen gilden bestonden: de verwerking van diamant, suiker, tabak en zijde. Joodse artsen en kiezentrekkers zijn door de eeuwen heen steeds populair geweest. Verder waren de beroepen die te maken hadden met de joodse godsdienst als het ritueel slachten en de verkoop van kosjer vlees vrij toegankelijk. Ook waren er joodse bakkers.
Voor de uit het oosten komende joden was - dank zij de beperkingen daar - vooral de kleinhandel het belangrijkste middel van bestaan geweest. Het gevolg van het verbod op winkelnering was oorzaak dat zij zich moesten beperken tot ventwerk (o.a. brillen, kammen, linten, snuisterijen, veters, hazenvellen en ook groenten, fruit, uien en zuur), handel in tweedehands goederen en kleding (die zij bijv. op gegeven ogenblik niet mochten herstellen) of tot het verrichten van loonarbeid bij een joodse werkgever. Daarbij werden ze nog vaak gehinderd door allerlei beperkende bepalingen als door hun beroepsuitoefening de niet joodse gemeenschap zich economisch bedreigd voelde. Al bij al was de praktijk dat velen - vooral de Asjkenazische joden nauwelijks of onvoldoende middelen van bestaan wisten te verwerven en op liefdadigheid of de bedelstaf waren aangewezen. Ook voor de joden elders waren de beroepsmogelijkheden beperkt. Zij verdienden de kost als slager, dit niet alleen voor de joodse gemeenschap, maar ook voor anderen (o.a. huisslachtingen). Ook was hij handelaar in vee, vlees of huiden en beoefende de handel in tweedehands goederen en oude metalen.
Hoewel de bepalingen allengs iets soepeler werden, werden eerst op 2 september 1796 de joden gelijkberechtigde burgers van de Bataafsche Republiek volgens het 'Decreet over den Gelykstaat der Joodschen met alle andere Burgers': "Geen jood zal worden uitgestooten van eenige rechten of voordeelen, die aan het Bataafsch Burgerregt verknocht zijn, en die hy begeeren mogt te genieten, mits hy bezitte alle die vereischten, en voldoe aan alle die voorwaarden, welken by algemeene Constitutie van iederen activen burger van Nederland gevorderd zullen worden".
Hoewel door deze gelijkstelling een einde kwam aan de vestigings- en beroepsbeperkingen, was de Franse periode economisch gezien een bijzonder zware tijd, die ook tot ver in de negentiende eeuw bleef voortbestaan.

 

Nu bestaat het beroep niet meer, maar tot na de Tweede Wereldoorlog was de reizende handelaar of marskramer een min of meer normale verschijning. Minder bekend is wellicht dat voor de oorlog velen van de marskramers op het Noord-Nederlandse platteland Joden waren.

Als slagers stonden Joden vaak goed bekend, omdat ze kwalitatief goed vlees verkochten en hygiënisch werkten. Voordeel was bovendien dat hun winkel ook op zondag open was, omdat zij zaterdag de sabbat vierden. Voor armere dorpsbewoners die zich alleen op die dag vlees konden permitteren, was dat soms een uitkomst. Soms tot woede overigens van hun concurrerende christelijke slagers, die deze klandizie aan hun neus voorbij zagen gaan.

Stonden de Joden als slagers veelal goed bekend, hun faam en beroemdheid dankten zij vooral aan hun inzicht op het gebied van de veehandel. In dat vak droegen zij hun kennis vaak van vader op zoon over.

Omdat Joodse nieuwkomers de Nederlandse taal vaak onvoldoende kennen, zijn beroepen waarbij spreken, lezen en schrijven belangrijk zijn (postbode, ambtenaar) in het begin niet geschikt voor hen. Ook zijn er veel ambachten waar Joden geen toegang hebben door het oude, nog uit de Middeleeuwen stammende gilde-systeem. Daarom zijn ze aangewezen op de zogenaamde 'vrije beroepen', zoals dat van bankier in een bank van lening of handelaar in vee, bouwmaterialen, manufacturen (garen, band, wol, stoffen), tabak of lederwaren.

Vanaf de 19e eeuw werken Joden ook als winkelier/ middenstander, vooral in de specifiek Joodse slagerijen en in de grotere gemeenten ook als goud- en zilversmid, opticien, woninginrichter, kleermaker of bijvoorbeeld dansleraar. Anderen richten zich op de nieuwste ontwikkelingen in industrie, film of grafische vormgeving of verkennen het terrein van politiek en openbaar bestuur. Al vanaf 1586 is de diamantindustrie in Amsterdam een typisch Joodse bedrijfstak.

 

De Portugese Joden stonden al bij hun vestiging in Amsterdam bekend om hun goede handelscontacten. Deze contacten hadden ze ook in gebieden waar diamant gevonden werd. Dat gecombineerd met het feit dat er voor de diamantslijperij geen gilde bestond maakte het voor de Joodse bevolking mogelijk om in deze industrie te gaan werken. De eerste aanzet tot deze ontwikkeling van de diamantindustrie in Nederland kwam toen de Braziliaanse mijnen in 1728 werden ontdekt. De kwaliteit van deze stenen was echter niet zo hoog, maar Portugese zeelieden voerden ook beter stenen uit India aan. Eerder al, in 1476, was het polijsten van de diamant uitgevonden door de Brugse goudsmid Lodewijk van Berquem. Lodewijk vestigde zich in Amsterdam en hielp door zijn kennis met de ontwikkeling van deze industrietak. In eerste instantie werd deze bedrijfstak als huisnijverheid uitgevoerd, en dat gebeurt al in 1615 door Sefardische diamantslijpers. De slijpmolens werd meestal aangedreven door de vrouw of een knecht.

Als Sefardisch-Joodse diamanthandelaren aan het eind van de zestiende eeuw vanuit Antwerpen naar Amsterdam komen – op de vlucht voor de Spaanse bezetter- nemen ze een florerende diamantindustrie met zich mee. Een gilde bestaat er niet in dit nieuwe vak en dat maakt het aantrekkelijk voor Joden die uit andere beroepen geweerd worden. Zijn de eerste diamantbewerkers nog uit Antwerpen gevluchte protestanten, in de achttiende eeuw wordt de diamantindustrie steeds meer een Joods vak, vooral na de komst van Ashkenazisch-Joodse immigranten uit Midden- en Oost Europa.

Rond 1750 leven er naar schatting zo’n zeshonderd gezinnen van de diamantindustrie. De Bataafs-Franse tijd (1795-1813) zorgt voor economische achteruitgang: in 1808 wordt gemeld dat er van de zeshonderd gezinnen die in 1750 van de industrie konden leven er nu nog maar tweehonderd over zijn. In de loop van de negentiende eeuw komt hier verandering in: telt de gemeente Amsterdam in 1820 nog maar 49 huisateliers met vermoedelijk maar een hooguit twee slijpmolens, tussen 1822 en 1850 ontstaan er negen grotere werkplaatsen met zo’n 300 tot 400 werkplaatsen.

In 1867 worden in Zuid-Afrika de eerste diamanten gevonden. Dat is het begin van een enorme hausse in de industrie. De Zuid Afrikaanse diamantvoorraden zijn van een heel andere orde van grootte dan die in de eeuwen ervoor in India en Brazilië werden gevonden. De export van ruw uit Zuid-Afrika ligt rond 1880 boven de 3 miljoen karaat. De Kaapse Tijd, zoals de bloeiperiode in de diamantindustrie van 1870 tot 1876 gaat heten, kenmerkt zich niet alleen door een toename in het aanbod, ook de vraagzijde groeit exponentieel: vooral in Amerika en Rusland neemt de welvaart en een nieuwe upper class laaft zich aan allerhande luxegoederen. In een tijdsspanne van nog geen twintig jaar is het aantal slijpmolens in Amsterdam bijna vertienvoudigd. Waren het er zo’n 855 in 1871, in 1890 zijn ze de 7500 gepasseerd. Dat zijn de beschikbare werkplekken voor de slijpers. Daar moeten de verstellers, snijders, klovers en andere vak-gerelateerde werklieden nog bij geteld worden. Meer dan tienduizend gezinnen verdienen hun brood aan de diamantindustrie. Niet voor niets wordt de industrie voor veel, vooral Joodse Amsterdammers ‘Het Vak’.

Deze bloei zet – met ups en downs – door tot de jaren twintig van de twintigste eeuw. Dan neemt Antwerpen, de geduchte concurrent, de positie van Amsterdam over. De Tweede Wereldoorlog zal de industrie in Amsterdam de genadeklap geven, het verlies van de vele Joodse diamantbewerkers en de concurrentie uit het buitenland zorgen ervoor dat de industrie uit de stad verdwijnt.

De eerste grotere slijperijen (in de “Kaapse tijd”) kwamen aan de Nieuwe Achtergracht. De molens werden aangedreven door paarden. Na 1850 werden deze geleidelijk vervangen door stoommachines. In de Kaapse Tijd (1870 – 1873) was er zo’n grote toevloed aan ruwe diamant dat de schaal van de huisnijverheid niet meer kon voldoen aan de vraag en de diamanten werden voortaan binnen diamantslijperijen verwerkt. Tot die tijd was de diamant een voornamelijk Joodse bedrijfstak, maar de vraag werd zo groot dat ook christelijke bedrijven opkwamen. In Amsterdam waren er zo’n 9000 mensen werkzaam in deze industrie.

Rond 1910 begon de klad erin te komen, onder meer door de concurrentie van Antwerpen. Rond Antwerpen kwam de huisnijverheid in de diamant weer op en daar werd tegen zeer lage lonen geproduceerd. De Eerste Wereldoorlog, waar België wel bij werd betrokken, zorgde tijdelijk voor een opleving van de Amsterdamse industrie omdat de productie in België moeilijk werd. De crisis in de jaren twintig en dertig jaren werd de nekslag voor deze bedrijfstak in Amsterdam. In 1935 werkten er nog maar 3000 mensen in deze industrie.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was er een opleving. De nazi’s konden de diamant goed gebruiken vanwege de waardevastheid en verhandelbaarheid. In juli 1942 dreigden de Joodse diamantwerkers gedeporteerd te worden en daarmee zou deze industrie geliquideerd zijn. De Duitsers zagen dit in en men selecteerde 500 diamantwerkers en 300 handelaren die “bis auf Weiteres” een sper kregen en daarom voorlopig van deportatie waren vrijgesteld. Dat bleven zij tot januari 1943. Toen werd een deel gedeporteerd en zij werden in september 1943 gevolgd door het grootste deel van de achterblijvers in Amsterdam. Na de oorlog was de Amsterdamse diamantindustrie in grootte slechts een fractie van wat het ooit was.

Functies binnen de diamantindustrie:
Klover: Klooft de ruwe diamant in de gewenste ruwe vorm en probeert zo groot mogelijke stukken eruit te krijgen waarbij rekening gehouden moet worden met insluitingen e.d.,
Zager: Zaagt pure diamantkristallen (octaeder) in 2 piramides,
Snijders: Roosjessnijders en Briljantsnijders zorgen voor de eerste bewerking van de piramides; het rond maken hiervan. Vaak uitgevoerd door vrouwen.
Slijpers: Slijpersbazen en -knechten zorgen voor het slijpen van de steen.
Versteller: Vroeger werden diamanten in een loden dop geslepen. Verstellers plaatsten de diamanten in deze doppen en verstelde de diamant in de gewenste hoeken,
Schijvenschuurder: schuurden de gietijzeren schijven, waarop diamant geslepen werd.

In de jaren dertig van de vorige eeuw werden de loden doppen vervangen door mechanische doppen. De slijpers gingen toen zelf hun diamanten in de dop zetten en verstellen. Het vak van versteller stierf toen dus uit.

Lijst van diamantslijperijen in Amsterdam: 

naam adres en eventueel eigenaars

 

  • De Amsterdamse Diamantslijperij Nieuwe Lijnbaansgracht      
  • Diamant Industrie A van Moppes & Zn Albert Cuypstraat 
  • Diamantroosjes fabriek Lamon Plantage Parklaan   
  • Diamantslijperij Maatschappijkantoor Weesperplein (Nieuwe Achtergracht)
  • Diamantslijperij Fagelstraat   
  • Diamantslijperij Hemonystraat C. H. Mann   
  • Diamantslijperij Plantage Middenlaan     
  • Diamantslijperij Nieuwe Vaart A Th Liscaljet
  • Diamantslijperij Adolph Daniel Stalpertstraat Weduwe M. Sanders 
  • Diamantslijperij Alberding Kromme Palmstraat  Alberding
  • Diamantslijperij Altes Kadijk W. E. Altes 
  • Diamantslijperij AsscherTolstraat    
  • Diamantslijperij Aukes Anjeliersstraat  
  • Diamantslijperij Beek Millendona Valkenburgerstraat     
  • Diamantslijperij J. M. Wolff Beffie Verversstraat  J. M. Beffie Daniel M. Metz, Diamantgracht
  • Diamantslijperij J. M. Wolff Beffie Verversstraat J. M. Beffie
  • Diamantslijperij Belser Looiersdwarsstraat  gebroeders Belser
  • Diamantslijperij Berekey Overtoom  Berekey   
  • Diamantslijperij Boas Nieuwe Keizersgracht      
  • Diamantslijperij Gebroeders Boas Nieuwe Uilenburgerstraat  Israel, Hartog en Marcus Boas
  • Diamantslijperij Boas Rechtboomsloot hoek Brandewijnsteeg S. W. Boas (S. J. Boas)
  • Diamantslijperij Bottenheim Nieuwe Lijnbaansgracht (Valckeniersstraat)
  • Diamantslijperij Cardozo, Plas en Neeter Rechtboomsloot  
  • Diamantslijperij Catharina Elandstraat F. Anderheggen 
  • Diamantslijperij Cohen & Wolder Rapenburgerstraat  Cohen en Wolder
  • Diamantslijperij Concentratie II  (Duim & Dresden) Karel du Jardinstraat 
  • Diamantslijperij Coster Zwanenburgerstraat  
  • Diamantslijperij Couverien Plantage Muidergracht      
  • Diamantslijperij D. de Citroen Jodenbreestraat      
  • Diamantslijperij Daniëls Zwanenburgerstraat Alex E. Daniels en zoon
  • Diamantslijperij De 3 Fonteijne Lijnbaansgracht P. Obermann 
  • Diamantslijperij De Bloem Bloemstraat  H. Kranius 
  • Diamantslijperij De Boers Lijnbaansgracht  
  • Diamantslijperij De Drie HoedenRozengracht A. Th. Liscaljet 
  • Diamantslijperij De Eendracht Nieuwe Achtergracht Isaac Coëlho, Nachman Simon Delden, Benjamin Coëlho en Samuel Daniel Coëlho
  • Diamantslijperij De Harmonie Zwanenburgerstraat  Sloog 
  • Diamantslijperij De Overtoom Vondelkade J. Eweg 
  • Diamantslijperij De Palmboom Middenweg L. Kok
  • Diamantslijperij De Solla Swammerdamstraat  
  • Diamantslijperij De Transvaal Lange Bleekerspad  V. Disselkoen
  • Diamantslijperij De Vries en Zoon Focke Simonsstraat S. M. de Vries
  • Diamantslijperij De Vrijheid Govert Flinckstraat M. L. Bierman
  • Diamantslijperij De Weduwe Swaab Valkenburgerstraat M. Swaab
  • Diamantslijperij Delden Haarlemmerweg A.. Delden en Comp
  • Diamantslijperij Delmonte & Mok Rapenburgerstraat     
  • Diamantslijperij Derfeu Egelantiersgracht      
  • Diamantslijperij Dilemma Kuypersstraat J. W. Laghuwitz
  • Diamantslijperij Drukker
  • Diamantslijperij Drukker was rond 1960 gevestigd aan de Ringdijk      
  • Diamantslijperij Eduard van Dam Ruyschdaelstraat   
  • Diamantslijperij Egerdink & Co Nieuwe Vaart      
  • Diamantslijperij Elisa Anjeliersstraat  
  • Diamantslijperij Embden & Zn Govert Flinckstraat      
  • Diamantslijperij Eweg Vondelkade    
  • Diamantslijperij Flora Gerard Doustraat (Gerard Douplein) Ph. Jacobs
  • Diamantslijperij Gomperts Valkenburgerstraat  Mozes Gomperts
  • Diamantslijperij Goudeket Uilenburgerstraat Goudeket   
  • Diamantslijperij Greeter Konijenstraat  L. C. Greeter 
  • Diamantslijperij Hekster & Co Jodenhouttuinen  Simon Hekster 
  • Diamantslijperij Hekster & Schenkkan Jodenhouttuinen  Simon Aron Hekster en Samuel Schenkkan
  • Diamantslijperij Hennevels Elandstraat      
  • Diamantslijperij De Hortus Hortusplantsoen gesloten voor 1925    
  • Diamantslijperij Jaakke Middenweg J. E. Jaakkeapril 
  • Diamantslijperij Jacobs & David Nieuwe Weteringstraat (Bellamystraat )Jacobs en David
  • Diamantslijperij Jeanette Dijkstraat Minnikenhof
  • Diamantslijperij Johanna Fokke Simonszstraat S. M. de Vries
  • Diamantslijperij Daniel M. Metz, Diamantgracht 
  • Diamantslijperij Kampfraath Albert Cuypstraat  J. C. G. Kampfraath
  • Diamantslijperij Koningin Sophia Valkenburgerstraat F. J. N. von Glahn / Van Beek Helledoren Haages
  • Diamantslijperij Konz Nieuwe Weteringstraat  (Bellamystraat ) J. Konz
  • Diamantslijperij Kratzerstein Looiersgracht      
  • Diamantslijperij Krever Rapenburg  (achter) S. D. Krever   
  • Diamantslijperij M. E. Coster Amstel      
  • Diamantslijperij M. E. Coster Zwanenburgerstraat M. E. Coster
  • Diamantslijperij Maatschappij Amstel     
  • Diamantslijperij Maatschappij Nieuwe Achtergracht      
  • Diamantslijperij Maijkels Weesperstraat  M. I. Maijkels   
  • Diamantslijperij Mersie Bruin Middenweg  
  • Diamantslijperij Metz & Citroen Rapenburgerstraat  Jac. S. Metz 
  • Diamantslijperij Mok & Soester Jodenhouttuinen 
  • Diamantslijperij Prins Hendrik Nieuwe Vaart  achter Hoogte Kadijk S. Blitz Azn.(op gevel 1883)
  • Diamantslijperij Prinses Maria (Marie) Jodenhouttuinen  Stuten en Masseling
  • Diamantslijperij weduwe D. J. Ricardo Commelinstraat    
  • Diamantslijperij Riecker & H P van der Velde Middenweg      
  • Diamantslijperij Rooselaar 1e Oosterparkstraat      
  • Diamantslijperij Roulina Rozengracht H. Roulina 
  • Diamantslijperij Rozelaar 1e Oosterparkstraat 112
  • Diamantslijperij Rudelsheim Valkenburgerstraat  gebroeders Rudelsheim 
  • Diamantslijperij Samuel Gassan Zwanenburgerstraat        
  • Diamantslijperij Schutte Gerard Doustraat      
  • Diamantslijperij Simonis Hortusplantsoen Simonis 
  • Diamantslijperij Sjouwerman Nieuwe Vaart      
  • Diamantslijperij Smit Leidsegracht     
  • Diamantslijperij Soep & Co Nieuwe Achtergracht     
  • Diamantslijperij Swaneveld en Derjeu Egelantierstraat  
  • Diamantslijperij Van Abbe Albert Cuypstraat       
  • Diamantslijperij Van Abbe Nicolaas Berchemstraat  gebroeders Van Abbe 
  • Diamantslijperij Van Gelder Hoogte Kadijk      
  • Diamantslijperij Van Moppes Plantage Middenlaan 
  • Diamantslijperij Van Weerden en Slijper Nieuwe Achtergracht Van Weerden freres en S. E. Slijper
  • Diamantslijperij Verschuur en Van der Voort Looiersgracht 
  • Diamantslijperij Vigeveno & Zn Kromboomsloot gebroeders Vigeveno 
  • Diamantslijperij Vigeveno & Zn Sint Anthoniesbreestraat  S. Vigeveno en zoon 
  • Diamantslijperij Voorzanger Verversstraat Ed Voorzanger 
  • Diamantslijperij Wiedenhof Anjeliersstraat Wed P. Wiedenhof 
  • Diamantslijperij Ziekenoppasser Paardenstraat  R. C. Ziekenoppasser