Sobibór

Sobibor was een vernietigingskamp in het door Duitsland bezette Oost-Polen), dat gevestigd was nabij het dorp Sobibór. Het kamp, gebouwd en gebruikt tijdens de Tweede Wereldoorlog, stond onder gezag van nazi-Duitsland. Het bestond van april 1942 tot november 1943.

 

Er zijn ten minste 170.165 personen naar Sobibór gedeporteerd, waarvan er 169.800 in het kamp werden vermoord, voornamelijk Joden, maar ook Roma en niet-Joodse Polen. Andere bronnen spreken van 150.000 tot 250.000 doden.

 

Het enige doel was de gevangenen na aankomst in Sobibór zo snel mogelijk te vermoorden. De meesten die er aankwamen, stierven nog dezelfde dag. Degenen die de eerste schifting overleefden, werden tewerkgesteld in voornamelijk het Sonderkommando of in nabijgelegen werkkampen zoals kamp Dorohucza. Uiteindelijk wachtte ook hun de dood.

 

Tussen 3 maart en 20 juli 1943 kwamen 34.313 Joden uit Nederland naar het kamp, verdeeld over negentien transporten vanuit Kamp Westerbork. Het merendeel van de gedeporteerden werd nog op de dag van aankomst in de gaskamers vermoord. In totaal zijn ongeveer duizend mensen direct na aankomst doorgestuurd naar werkkampen, waaronder ongeveer zevenhonderd naar het turfkamp Dorohucza, in de omgeving van Lublin. Velen van hen bezweken onder de zware omstandigheden aan mishandeling, uitputting, ondervoeding en ziekte of werden om arbitraire redenen geëxecuteerd. Enkele tientallen werden in het kamp Sobibór te werk gesteld als Arbeithäftlinge.

 

Uit de negentien transporten met 34.313 Joden die vanuit Kamp Westerbork werden gedeporteerd hebben slechts achttien mensen de oorlog overleefd. Twee vrouwen die vanaf het transport van 6 april 1943 als Arbeithäftlinge waren te werk gesteld overleefden de opstand en ontsnapping. Van de ongeveer duizend mensen die direct na aankomst in Sobibór naar andere kampen waren doorgestuurd werden niet meer dan dertien vrouwen en drie mannen uiteindelijk bevrijd na twee jaar op verschillende plaatsen als dwangarbeiders te werk gesteld te zijn geweest. De dertien vrouwen waren uit het transport van 10 maart 1943 afkomstig. De drie mannen kwamen met de treinen van respectievelijk 17 maart, 11 mei en 1 juni 1943 in Sobibór aan.

Van de kinderen en jongeren tot zestien jaar oud, die 5, 6 en 7 juni in Kamp Vught geselecteerd werden voor het kindertransport is het overgrote deel ook in Sobibór terechtgekomen, waar zij vrijwel direct na aankomst vergast werden.

In juli en augustus 1943 werd een geheim comité opgericht onder leiding van Leon Feldhendler. Toen op 22 september een transport met joodse militairen van het Russische leger in het kamp was gearriveerd, werd aan een van hen, luitenant Alexander “Sasha” Petsjerski, gevraagd om de leiding van het comité over te nemen.
Hij organiseerde op 14 oktober 1943 een opstand, omdat die dag drie van de meest gevreesde SS’ers, Franz Reichleitner, Gustav Wagner en Hubert Gomerski, met verlof waren. Tegen vier uur 's middags werd waarnemend commandant SS-Untersturmführer Johann Niemann naar de kleermakerij gelokt, zogenaamd om een nieuw uniform te passen. Daar werd hij door de gevangene Yehuda Lerner met een bijl gedood. Vervolgens werden nog elf SS’ers en twee bewakers gedood.

 

Van de circa zeshonderd gevangenen van Sobibor hebben er drie- tot vierhonderd proberen te vluchten. Veel van hen werden tijdens hun vluchtpoging doodgeschoten of gedood door de mijnen die rond het kamp lagen. Van de mensen die konden vluchten werden er later nog veel gedood omdat ze tijdens klopjachten werden ontdekt of verraden door Polen. Uiteindelijk hebben nog geen vijftig gevangenen de opstand overleefd. Degenen die in het kamp waren achtergebleven, behoorden tot het Sonderkommando uit Lager III of durfden niet te ontsnappen. Na de opstand besloten de Duitsers het kamp op te heffen. Er werden dertig joden uit Treblinka gehaald om het vernietigingskamp te slopen. Na de sloop werden ook deze mensen doodgeschoten.

 

Namenlijst kamppersoneel:

lijst is niet compleet

 

D

  • John Demjanjuk

S

  • Franz Stangl

W

  • Gustav Wagner