Lijst Joodse gemeenschap in: plaatsnaam beginnend met L

 

Leek

 

Vanaf het begin van de achttiende eeuw vestigden zich voor het eerst joden in Leek. In de tweede helft van deze eeuw nam hun aantal toe, voornamelijk door de komst van joodse marskramers en veehandelaren uit Duitsland.
In 1808 werd aan het Boveneind een synagoge gebouwd, die in 1811 ingewijd werd. Precies een eeuw later verrees op dezelfde plek een nieuwe synagoge. Ook in het naburige Roden hielden in de veertiger jaren van de negentiende eeuw twee families thuis godsdienstoefeningen.
Achter de huidige Roomsterstraatweg in het gehucht Diepswal was vanaf 1783 een joodse begraafplaats in gebruik, die in 1790 officieel werd aangekocht. De grafstenen op deze begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief. Aan het Boveneind in Leek stond een joodse school.

Een conflict tussen leden van de joodse gemeente leidde in 1905 tot een scheuring, waarna een afgescheiden gemeente gedurende enkele jaren eigen synagogediensten hield. Het aantal joodse armen in de plaats was zo groot dat er in 1910 een opvanghuis voor armen, waaronder veel ouden van dagen, werd opgericht.
Naast het kerkbestuur en de kerkenraad waren in Leek verscheidene verenigingen en genootschappen actief, waaronder studie- en liefdadigheidsverenigingen voor mannen, een vrouwengenootschap ter verzorging van zieken en een vereniging voor ongehuwden, die zich bezighield met vormende maatschappelijke activiteiten. In het begin van de twintigste eeuw bestond er in Leek een joods koor en vlak voor de Duitse inval werd er nog een jeugdvereniging opgericht.

Gedurende de oorlogsjaren zijn bijna alle joden van Leek gedeporteerd en omgekomen. Slechts enkelen hebben door onder te duiken weten te overleven. De synagoge en de voormalige joodse school zijn ongeschonden gebleven, maar kregen na de oorlog een andere bestemming. De Torarollen waren bijtijds naar Amsterdam overgebracht. De begraafplaats wordt door de plaatselijke overheid onderhouden. Sinds 1995 is de voormalige joodse school een beschermd monument, dat dienst doet als educatief centrum. Op de school is een plaquette aangebracht die herinnert aan de 61 weggevoerde joodse inwoners van Leek.
In het nabij gelegen Aduard werd in 1985 een monument onthuld, waarop de achttien namen van de in Polen vermoorde joodse dorpsgenoten staan. Ook de A. en J. van Damlaan in Aduard houdt de herinnering aan de verdwenen joodse gemeenschap levend.

In januari 2006 zijn enkele grafstenen die jaren in brokstukken in metaheerhuisje hebben gelegen, gerenoveerd en teruggeplaatst op de Joodse begraafplaats in Diepswal.

Aantal joden in Leek en omgeving:

1809    59

1840   119

1869   205

1899   155

1930   105

 

Leerdam

 

In Leerdam hebben zich al vrij vroeg joden gevestigd. Vanaf de twintiger jaren van de zeventiende eeuw werd de plaatselijke Bank van Lening een aantal malen door een joodse pachter beheerd. In de achttiende eeuw nam het aantal joden toe, zij waren onder andere uit Middelburg afkomstig. Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen gehouden in een gehuurde zaal, in 1827 werd eensynagoge in de Nieuwstraat gebouwd. In 1854 werd dit gebouw vervangen door de synagoge die tot 1935 in gebruik is geweest.

De joodse gemeente van Leerdam heeft in de loop der tijden de beschikking over meerdere begraafplaatsen gehad. Al in de zeventiende eeuw moet er volgens de bronnen in Leerdam een 'Jodenkerckhoff' geweest zijn, waarvan de locatie tot op heden onbekend is. Vanaf 1767 maakte de joodse bevolking van Leerdam gebruik van een begraafplaats bij de Hoogpoort. Als derde begraafplaats werd in 1832 een deel van de Algemene Begraafplaats aangekocht. Omdat er geen toestemming verkregen kon worden voor een noodzakelijke uitbreiding werd in 1845 een stuk land aan de Lingedijk aangekocht en als dodenakker in gebruik genomen. De twee oudere begraafplaatsen zijn in de jaren zestig van de twintigste eeuw geruimd, de begraafplaats aan de Lingedijk bestaat nog steeds.

Buiten Leerdam, aan het Appeldijkje in Asperen, ligt een kleine joodse begraafplaats die privé-eigendom was. Van de graven, die tussen 1870 en 1911 aangelegd zijn, resten tegenwoordig nog zeven zerken. Deze begraafplaats werd geïnventariseerd in hetStenen Archief.

Een aantal joodse Leerdammers oefende het beroep van slager of veehandelaar uit. Daarnaast waren enigen actief als handelaar in lompen, textiel en meubelen en als horlogemaker en zilversmid. De joodse kinderen van Leerdam kregen les van een godsdienstonderwijzer. Daarnaast bestonden er in de plaats enige genootschappen voor vrouwen en voor mannen die zich bezig hielden met godsdienstige, maatschappelijke en sociale activiteiten. In 1907 nog werd een nieuwe godsdienstschool geopend, maar daarna nam het joodse leven in Leerdam langzamerhand af. In 1934 deed het bestuur van de gemeente aan de Permanente Commissie van het NIK een verzoek tot opheffing, waarna de joodse gemeente van Leerdam in 1937 definitief bij die van Gorinchem gevoegd werd.
De joodse begraafplaatsen te Asperen en Leerdam worden momenteel door het plaatselijk bestuur van Leerdam en Lingewaal onderhouden.

Aantal joden in Leerdam (inclusief Asperen en Heukelum):

1809  69

1840  50

1869  56

1899  58

1930  16

 

Leeuwarden

 

In 1645 geeft het stadsbestuur van Leeuwarden opdracht alle joodse ingezetenen te registreren. Vermoedelijk waren zij afkomstig uit Emden in het Duitse Oost-Friesland.

Al in 1670 werd het Jodenkerkhof bij de Oldenhoof op het Bolwerk aangekocht. Deze begraafplaats zou in 1739, 1760 en 1771 uitgebreid worden.
Vanaf 1700 werden er in Leeuwarden godsdienstoefeningen gehouden, aanvankelijk in een gebouw bij de Amelandspijp aan de Oude Ee. Dit gebouw moest gedeeld worden met de katholieken, de andere niet officieel erkende godsdienstige minderheid in het protestantse Leeuwarden.

De aanwezigheid van joden werd door de plaatselijke overheid gedoogd, maar toch nam men ook gedurende de achttiende en negentiende eeuw voortdurend maatregelen om de komst van arme joden en de daarmee samenhangende overlast te beperken.
In 1754 stelde de joodse gemeente van Leeuwarden een reglement op, dat door de stadsraad goedgekeurd werd. In het daaropvolgende jaar werd aan de Sacramentstraat een officiële synagoge ingewijd.

Door de aanwas van de joodse bevolking raakte de begraafplaats vol, waarna er in 1786 een nieuwe begraafplaats ingericht werd aan de Groeneweg. De kantoren van de joodse gemeente en het rituele bad bevonden zich in de tweede helft van de achttiende eeuw aan de Nieuweburen, waar ook de joodse school gevestigd was. Onder de joodse beroepsbevolking waren vleeshouwers, winkeliers en marskramers, waarvan een enkeling toestemming kreeg om toe te treden tot een gilde. Daarnaast was er een aanzienlijk aantal armen.

De burgerlijke gelijkstelling van 1796 en de daaraan verbonden maatschappelijke veranderingen leidden tot conflicten binnen de joodse gemeenschap. De oude synagoge aan de Sacramentsstraat werd in 1805 vervangen door een nieuw gebouw op dezelfde plaats. Hoewel de gemeente wat betreft grootte in het midden van de negentiende eeuw al over haar hoogtepunt heen was, is het synagogegebouw nog in 1865 uitgebreid.
In 1842 werd aan de Nieuweburen een stedelijke Israelitische armenschool geopend, die later omgezet werd in een godsdienstschool en in 1886 in een nieuw gebouw gehuisvest werd bij het Jacobijner Kerkhof.
In 1833 werd aan de Spanjaardslaan een derde joodse begraafplaats in gebruik genomen. In de straten rond de synagoge onstond in de negentiende eeuw een ware joodse wijk.

Vooral in de eerste helft van de eeuw was de economische situatie slecht. In deze periode was Leeuwarden, als grootste joodse stad in het Noorden, op alle gebieden het centrum van joodse cultuur. Aanvankelijk was het ook de zetel van het opperrabbinaat. Belangrijke rabbijnen als Berenstein, Löwenstamm en Dusnus zwaaiden er de scepter. Naast een kerkbestuur was er het armbestuur en waren er enige penningmeesters voor het Heilige Land. Diverse verenigingen en organisaties hielden zich bezig met o.a. ziekenzorg, begrafeniswezen, liefdadigheid en Tora- en Talmoedstudie. Ook de Alliance Israélite Universelle had een afdeling in Leeuwarden en tevens waren er diverse vrouwenverenigingen actief. In 1859 werd in het voormalige Oranjeklooster een joods bejaardentehuis ingericht dat in 1930 bij gebrek aan bewoners gesloten is.
Tussen 1900 en 1940 nam het ledental van de joodse gemeente belangrijk af. Desondanks intensiveerde het joodse leven, wat blijkt uit de oprichting van enige zionistische organisaties en enkele sport- en ontspanningsverenigingen. In de dertiger jaren werd ook nog een Kring van Joodsche Academici in Friesland opgericht. In deze periode waren de joden voornamelijk werkzaam als winkeliers, handelsreizigers, marskramers en dergelijke. Daarnaast waren onder hen handwerkslieden, professoren, overheidsdienaars en artsen. Een vetfabriek, een schoenfabriek en een metaalbedrijf hadden een joodse eigenaar.

Bij de Duitse inval is vanuit Leeuwarden een vergeefse poging gedaan om 800 joodse vluchtelingen uit Westerbork in de stad onder te brengen; eind mei moesten zij naar het kamp terugkeren. In oktober 1941 werden de joodse leerlingen uit het algemene onderwijs verwijderd, waarna er een aparte lagere- en middelbare school werd geopend. In november van hetzelfde jaar werd in Leeuwarden een vertegenwoordiging van de Joodse Raad gevestigd. De eerste razzia in Leeuwarden vond op 13 april 1942 plaats, de massale deportaties begonnen in augustus 1942 en hebben tot februari 1943 geduurd. Het overgrote deel van de joden, dat zich tijdens de bezettingsjaren in Leeuwarden bevond, is omgebracht in de concentratiekampen. De overigen wisten door onder te duiken te overleven. Een aantal kinderen van elders werd dankzij de activiteiten van het Utrechtse Kindercomité in Leeuwarden ondergebracht.
De grote synagoge is tijdens de bezetting gespaard gebleven, net als het grootste deel van het interieur. De bibliotheek van het leerhuis en de joodse school werden door de Duitsers geplunderd.

Na de oorlog werd het joodse leven in Leeuwarden op beperkte schaal hervat. De synagoge werd in 1948 opnieuw gewijd, maar bleek al snel te groot voor permanent gebruik. In 1964 besloot men de synagoge aan de Sacramentsstraat te sluiten. Een groot deel van het interieur en de rituele voorwerpen werd geschonken aan het jeugddorp Kfar Batja, nabij Ra'ana in Israël. Een ander deel van de rituele voorwerpen werd na 1986 overgedragen aan het Joods Historisch Museum.

Op het Jacobijnerkerkhof, tegenover de joodse school, is in 1987 een herinneringsmonument onthuld. In mei 2001 werd het gerestaureerd. Een belendende straat draagt de naam van de gedeporteerde opperrabbijn A.S. Levisson. Ook in het Verzetsmuseum Friesland wordt aandacht besteed aan de jodenvervolging.

Momenteel is er in Leeuwarden nog een kleine joodse gemeente, die op de Hoge Feestdagen diensten houdt in een synagoge in de Slotmakersstraat. Deze werd in 1980 ingewijd en ingericht met het interieur van de voormalige synagoge in Gorredijk. De voormalige synagoge in de Sacramentsstraat herbergt een dansschool en doet op sommige hoogtijdagen dienst als joods ontmoetingscentrum.
In 2005 vierde men het 200-jarig bestaan van de synagoge aan de Sacramentsstraat en werd op de buitenkant van het pand een plaquette onthuld.

In de zomer van 1998 heeft de stichting Boete en Verzoening de joodse begraafplaats opgeknapt.
Tot het gebied van de joodse gemeente Leeuwarden hoorden ook Dokkum, Kollum en Zwaagwesteinde.

Aantal joden in Leeuwarden en omgeving:

1754       140

1798       433

1809       647

1840     1169

1869     1205

1899       889

1930       733

1951       139

1971         57

1998         45

 

Leiden

 

De universiteitsstad Leiden kent een lange traditie in het onderricht van het HebreeuwsAramees en Syrisch. Deze talen werden reeds vanaf rond 1575 gedoceerd. Rond 1660 woonde er een rabbijn in Leiden, die vermoedelijk betrokken was bij het universitaire onderwijs in het Hebreeuws en de judaïstiek. Onder de studenten die in de zeventiende eeuw aan de universiteit van Leiden ingeschreven waren bevonden zich zo nu en dan joden. Zij studeerden meestal geneeskunde en waren bijna allemaal van sefardische afkomst.
In latere eeuwen zijn aan de Universiteit van Leiden enkele zeer bekende joodse professoren werkzaam geweest, waaronder de eerste joodse jurist Joël Emanuel Goudsmit (1813-'82), die in Nederland hoogleraar werd. Hij was tevens lid van de Leidse gemeenteraad en bekleedde talloze andere maatschappelijke functies.

De joodse gemeente van Leiden ontstond aan het begin van de achttiende eeuw, toen enige uit Amsterdam en Den Haag afkomstige joodse kooplieden het poorterschap van de stad verkregen. In november 1719 werd de joden een eigenbegraafplaats toegewezen op het Blauwe Bolwerk. Na enige grafschendingen tussen 1750 en 1760 werd in 1758 door de joodse gemeente een begraafplaats aan de Rijnstraat in Katwijk gepacht. Deze is tot op heden in gebruik. In 1869 werd een gedeelte van de algemene begraafplaats achter Molen De Valk nabij de Nieuwe Beestenmarkt als joodse begraafplaats in gebruik genomen voor armen en kinderen.

Aanvankelijk werden de godsdienstoefeningen gehouden in een privé-huis aan de Vismarkt, maar in 1723 werd een pand aan het Levendaal betrokken, dat als synagoge ingericht werd. In hetzelfde jaar werden de statuten van de joodse gemeente door de stadsraad goedgekeurd. De gevel van de synagoge aan het Levendaal werd een kleine tien jaar later met toestemming van de overheid aangepast aan het gebruik van het gebouw.

De sterke groei van de joodse gemeente in de twintiger en dertiger jaren van de achttiende eeuw bracht de stadsraad er toe beperkende maatregelen wat betreft het vestigingsbeleid te nemen. Deze waren vooral ingegeven door het economisch belang van de gilden en hadden aanvankelijk betrekking op armlastige en rondzwervende joden. Het merendeel van de Leidse joden bestond uit kleinhandelaren, uitdragers en verkopers van oude kleren en hoeden.
Ondanks de beperkende bepalingen en de economische malaise waarin Leiden in de tweede helft van de achttiende eeuw verkeerde, nam het aantal joden in de stad toe, zeker nadat in 1796 de joden officieel gelijke burgerrechten verkregen.
De ontploffing van een kruitschip in 1807 vernietigde niet alleen het archief van de joodse gemeente, ook de synagoge werd zwaar beschadigd en de joodse school werd geheel vernield. Na enige provisorische restauraties bleek het halverwege de negentiende eeuw noodzakelijk de synagoge geheel te renoveren. In 1858 werd het gebouw aan het Levendaal opnieuw ingewijd en tegelijkertijd werd een nieuw schoolgebouw in gebruik genomen. De meeste Leidse joden woonden in de buurt van de synagoge.

Bij de ressortale herindeling in het begin van de negentiende eeuw werd Leiden, als centrum van de omliggende gemeenten, een Ringsynagoge in het ressort van de Hoofdsynagoge Den Haag.
Naast een kerkbestuur en een kerkenraad waren er in Leiden ook enkele genootschappen actief die zich o.a. bezighielden met begrafenissen, ziekenbezoek en liefdadigheid. Voorts was er een vereniging ten behoeve van de opvang van emigranten en een weeshuis. Dit laatste was achtereenvolgens in de Nieuwsteeg, aan de Stille Rijn en op de hoek van de Roodenbergerstraat en de Cronesteinkade gevestigd. Naast het synagogale koor bestond er een genootschap voor het onderhoud van de synagoge en het interieur. Vanaf het ontstaan van de joodse gemeente te Leiden is er zorg gedragen voor joods onderwijs voor de kinderen.

In de eerste helft van de twintigste eeuw was er sprake van afname van het aantal gemeenteleden in de stad. Dit werd gecompenseerd door de toename van het aantal joden in Wassenaar, dat tot 1927 behoorde bij het gebied van de joodse gemeente Leiden. De synagoge aan het Levendaal werd in 1931 opnieuw gerestaureerd. De zionistische beweging was vanaf het begin van de eeuw in de stad actief, ook onder de studenten en onder de jeugd.
Toen als gevolg van de maatregelen van de Duitse bezetter de joodse hoogleraren werden ontslagen, werd door professor R.P. Cleveringa een protestrede uitgesproken, waarna eind november 1940 een proteststaking uitbrak onder de studenten, waarop de universiteit gesloten werd.
Na de uitsluiting van joodse kinderen uit het openbare onderwijs werd een joodse lagere school ingericht aan het Pieterskerkhof. Oudere kinderen gingen naar de joodse middelbare school in Den Haag. Tussen juni 1942 en maart 1943 werden alle joden uit Leiden die niet hadden weten onder te duiken gedeporteerd. Het laatst werd het weeshuis, waarin ongeveer 50 kinderen verbleven, ontruimd.

Na de oorlog is het joodse leven in Leiden hervat door de joden die uit de onderduik teruggekeerd waren. De synagoge, die door NSB-ers zwaar beschadigd en leeggeroofd was, werd in 1947 gedeeltelijk hersteld en weer in gebruik genomen. Er volgden nog meer restauraties, die in 1978 voltooid waren.

In de synagoge worden diensten gehouden door de Joodse Gemeente Leiden. Aan het Levendaal zijn tegenwoordig eveneens een studentenhuis en een joods studiecentrum gevestigd. Het joodse weeshuis heeft een andere bestemming gekregen. Een plaquette in het gebouw en een Davidster in de deur van het gebouw herinneren aan het tragische lot van de bewoners. Sinds 2010 staan op vijf plaatsen in de Leidse binnenstad uit steen gehouwen koffers op de stoep, die tezamen het monument Bagage van de hand van de Israëlische kunstenaar Ram Katzir vormen als herinnering aan de weggevoerde joodse inwoners van Leiden.

De joodse begraafplaats aan de Rijnstraat in Katwijk staat sinds 1977 op de monumentenlijst en heeft restauraties ondergaan in 1981 en in 2006. In 1948 werd er een monument  geplaatst voor de slachtoffers van de Duitse terreur. De graven van de joodse begraafplaats bij Molen De Valk in Leiden zijn in 1961 overgebracht naar deze begraafplaats. 

De Leids-Joodse gemeenschap schonk in 2001 een glas-in-loodraam uit haar synagoge aan het gemeentehuis van Katwijk, uit erkentelijkheid voor de goede samenwerking.

De filosoof Baruch de Spinoza woonde van 1661 tot 1663 in het nabij Leiden gelegen dorp Rijnsburg, waar hij onder de doperse sekte van Collegianten vele vrienden had. Zijn woonhuis aan de Spinozalaan is tegenwoordig ingericht als museum Het Spinozahuis.

Aantal joden in Leiden:

1737    125

1745    131

1784    164

1809    288

1840    546

1869    516

1899    427

1930    341

1951    125

1971    100

1998      96

 

Lekkerkerk

 

Rond 1760 vestigde zich voor het eerst een joodse inwoner in Lekkerkerk. In de loop van de negentiende eeuw groeide er in de plaats een kleine joodse gemeenschap, die vanaf 1862 gebruik maakte van een synagoge op de bovenverdieping van een huis aan de Lekdijk (de huidige Voorstraat). In 1868 werd aan de Kerkweg een begraafplaats aangekocht. In die jaren hoorde Lekkerkerk nog bij de Bijkerk Schoonhoven, pas in 1874 werd het een zelfstandige joodse gemeente.
Op verzoek van de joodse gemeente Lekkerkerk zelf is deze in 1923 bij die van Rotterdam gevoegd, omdat het aantal leden drastisch was teruggelopen. De synagoge werd verkocht.

Tijdens de bezetting werd de naam van de Jodenbreestraat veranderd in de Breestraat. Na de oorlog koos men bij de renovatie van de dorpskern als nieuwe naam Joden Breeplaats. Een beeldje ter plekke herinnert aan de verdwenen joodse gemeenschap.
In 1980 is aan de muur van de voormalige synagoge een gedenkplaat aangebracht. De joodse begraafplaats is gerestaureerd en wordt tegenwoordig door de plaatselijke autoriteiten onderhouden. De grafstenen op de begraafplaats zijn geïnventariseerd en gefotografeerd, zie 'Het Stenen Archief'.

Aantal joden in Lekkerkerk:

1809  28

1840  55

1869  62

1899  32

1930    1

 

Lemmer

 

In de veertiger jaren van de achttiende eeuw woonde er in Lemmer tenminste één joodse familie. Joden die gebruik maakten van het veer Amsterdam - Lemmer, konden vanaf 1770 koosjer voedsel kopen in de Herbergh De Wyldeman, die beheerd werd door een niet-joodse eigenaar.

In 1801 werd een stuk grond aangekocht aan de voet van de Zeedijk, waar een joodse begraafplaats werd ingericht. De oudste grafsteen dateert van 1817. Overstromingen maakten het noodzakelijk om elders te begraven, vandaar dat er in 1876 een begraafplaats in Tacozijl is ingericht. Aan de Schans te Lemmer was vanaf 1820 een synagoge in gebruik die in 1866 met behulp van het stadsbestuur werd opgeknapt.

De synagoge is tot 1920 in gebruik geweest en werd daarna verkocht en verbouwd tot woonhuis. In 1924 werd Lemmer bij het gebied van de joodse gemeente Sneek gevoegd. De enige joodse vereniging die Lemmer gekend heeft hield zich bezig met Torastudie en het verzorgen van begrafenissen en werd pas in 1906 opgericht.

Op 24 november 2006 is een monument onthuld voor Jozeph en Sarah Blok, de enige joodse inwoners van Lemmer aan het begin van de oorlog. Zij stierven op 19 november 1942 in Auschwitz.  Hun namen staan ook vermeld op een gedenksteen op de joodse begraafplaats te Tacozijl. Deze begraafplaats werd in 1989 geheel gerestaureerd en wordt thans onderhouden door de Friese natuurbeschermingsvereniging It Fryske Gea.

Aantal joden in Lemmer:

1809   32

1840   71

1869 109

1899   53

1930   12

 

Lith

 

Vanaf het midden van de achttiende eeuw telde het plaatsje Lith enige joodse inwoners. Zij maakten gebruik van een huurlokaal voor hun godsdienstoefeningen. In 1818 werd aan de Lithsedijk een huis gekocht voor datzelfde doel. Ook het huurlokaal bleef echter voorlopig in gebruik. Vanaf 1821 was Lith was een Bijkerkvan de Ringsynagoge Oss. Midden in het dorp werd in 1851 een huis aangekocht dat tot gebedshuis verbouwd werd. De synagoge werd een jaar later werd ingewijd en vervolgens in 1866 en 1894 nogmaals opgeknapt.

In de loop van de negentiende eeuw nam het aantal joodse inwoners van Lith zodanig af, dat de synagoge in 1911 door de gemeente verkocht werd. De verkoop bracht zoveel problemen met zich mee dat dit aanleiding is geweest tot een belangrijke wijziging in de reglementen van het NIK. Van een federatie van joodse gemeenten werd het één kerkgenootschap waarvan de afzonderlijke gemeenten onderdeel werden.

Hoewel de joodse gemeente van Lith een aantal verenigingen kende, waaronder een begrafenisgenootschap, had men niet de beschikking over een begraafplaats. Vermoedelijk werden de joodse overledenen te Geffen begraven

De joodse gemeente Lith werd in 1919 opgeheven en bij Oss gevoegd. De synagoge was al vijf jaar eerder tot woonhuis verbouwd.

Aantal joden in Lith en omgeving:

1809   57

1840   59

1869   70

1899   30

1930     2

 

Lochem

 

Uit een schuldbrief uit 1332 valt op te maken dat er omstreeks dat jaar joodse geldschieters actief waren in Lochem en omstreken. In 1665 wordt melding gemaakt van een joodse inwoner die zich tot het christendom bekeerde.
In de achttiende eeuw vestigden zich enige joodse gezinnen blijvend in Lochem. De gezinshoofden hielden zich bezig met beroepen als houder van de Bank van Lening, vleeshouwer, glazenmaker en houder van het pandjeshuis. Arme joden mochten zich er niet vestigen.
Vanaf het laatste kwartaal van de achttiende eeuw bestond in Lochem een georganiseerde joodse gemeente die aanvankelijk voor de godsdienstoefeningen gebruikmaakte van een privé-woning. In 1785 werd een pand aan het Hoogestraatje, in de buurt van 't Ei aangekocht en ingericht als synagoge. In hetzelfde jaar keurde de stadsraad de statuten van de joodse gemeente goed en werd een begraafplaats gekocht naast de synagoge. Deze begraafplaats is tot 1848 in gebruik geweest. In dat jaar werd een nieuwe begraafplaats aan de Zutphenseweg aangekocht.

In de negentiende eeuw groeide de joodse gemeente. Aanvankelijk gingen de kinderen naar de openbare school en kregen zij joodse les van hun ouders. Toen in 1865 een nieuwe, grotere synagoge werd ingewijd aan de Westwal, werd daar tevens een leslokaal en een woning voor de godsdienstonderwijzer in gebruik genomen. Ook de voormalige synagoge werd gebruikt als klaslokaal.
Naast het kerkbestuur en de kerkenraad waren in Lochem een penningmeester voor het Heilige Land en een Armbestuur actief. Verscheidene genootschappen hielden bezig met studie van Tora en Talmoed, begrafeniswezen en onderhoud van de synagoge. Er was tevens een vrouwengenootschap en een jongerenvereniging.

Rond 1900 had de joodse gemeente van Lochem haar grootste omvang bereikt; in de loop van de dertiger jaren van de twintigste eeuw begon het aantal leden af te nemen. Tijdens de Duitse bezetting vond in Lochem in 1941 de eerste razzia plaats, waarbij enige mannen opgepakt werden. Het merendeel van de Lochemse joden is in 1942 en 1943 gedeporteerd en vermoord. Een klein aantal kwam terug uit de kampen of wist door onder te duiken te overleven.

De synagoge is gedurende de bezetting ongeschonden gebleven en is na de oorlog verkocht aan de plaatselijke overheid. Het gebouw werd gerestaureerd en is sinds 1993 in gebruik als cultureel centrum. Een gedenksteen aan de buitenmuur houdt de nagedachtenis aan de omgebrachte joodse medeburgers in herinnering.

In 1947 is de joodse gemeente van Lochem bij die van Borculo gevoegd. Na de opheffing van Borculo vond een samengaan met Deventer plaats. De joodse begraafplaats uit de achttiende eeuw is geruimd; de plaatselijke overheid onderhoudt de begraafplaats aan de Zutphenseweg. In 2003 hebben vrijwilligers van Stichting Boete en Verzoening de grafstenen op de joodse begraafplaats opgeknapt.

Aantal joden in Lochem en omgeving:

1809   63

1840   56

1869 130

1899 149

1930 125