Bidprentjes

Een bidprentje (gedachtenisprentje) is een klein prentje dat binnen de Katholieke Kerk herinnert aan bepaalde gebeurtenissen zoals doopsel, eerste communie, vormsel, huwelijk, priesterschap en in het bijzonder aan een overlijden. Behalve de religieuze afbeelding, staat op voor- of achterzijde meestal ook een gebed. Als het gaat om een bidprentje van een overledene staan de naam, titel, geboorte- en sterfdag van de overledene erop. Het gebruik van een bidprentje komt bijna alleen voor onder katholieken.

De bidprentjes worden tijdens de uitvaart aan de aanwezigen uitgedeeld. Vroeger stond op dit soort bidprentjes meestal een heilige (in zwart-wit of in kleur). Nu staat er vaak een kruis of een foto van de overledene zelf op.

 

De oudste bidprentjes hadden vaak prachtige afbeeldingen. Het waren kopergravures of litho’s, die een goede detaillering en afwerking hadden. De Franse Revolutie deed de bidprentjes bijna verdwijnen, maar na het concordaat met Napoleon in 1802 leefde het gebruik weer op en doet het zijn intrede bij de burgerij en de boerenstand. Vijftig jaar later is het een algemeen gebruik.

 

De voorloper van het bidprentje was het devotieprentje.

Het bidprentje, ook doodsprentje, doodssantje (“santje”genoemd naar het latijnse woord “sanctus”, dat heilig of heilige betekent) of gedachtenisprentje genoemd, is een bijzonder soort devotieprentje uitgegeven naar aanleiding van het overlijden van een bepaald persoon.

Bidprentjes wekken op tot gebed voor zielenheil van de overledene en zijn tevens bedoeld om de herinnering aan de overledene levendig te houden.

 

Het ontstaan van het bidprentje

Het ontstaan van het bidprentje kan worden geplaatst in de eerste helft van de 17e eeuw in de Noordelijke Nederlanden en geraakte rond 1850 algemeen in gebruik. De eerste bidprentjes zijn algemene devotieprentjes waarop op de achterzijde een handgeschreven tekst staat waarin een gebed gevraagd wordt voor de overledene, vandaar de benaming bidprentje. Voor de “gewone man” werden er “invulprentjes” gemaakt, hierop stonden taferelen uit het vagevuur of de bijbel, vermaningen en een oproep tot gebed. De naam en de sterfdatum van de overledene kon men zelf met de hand invullen.

De eerste prentjes waren van perkament en dus ook alleen betaalbaar door de welgestelde burgerij.

Op het einde van de 18e eeuw werden de perkamenten prentjes meer en meer vervangen door goedkopere bidprentjes van papier en kwamen zo in het bereik van minder kapitaalkrachtige personen. Desondanks waren ook deze goedkopere prentjes vaak nog te duur voor veel mensen in die tijd. Toen in het midden van de 19e eeuw overgeschakeld werd op mechanische productie kwamen ze binnen ieders bereik. De gewoonte om een bidprentje bij een begrafenis te geven werd langzaam algemeen. Namen van geestelijken werden meestal van eerder gestorven verwanten toegevoegd, ook kon het gebeuren dat de naam van een eerder gestorven overleden partner, van wie toen geen prentje was gemaakt, werd toegevoegd.

  

Functie van het bidprentje

De eerste functie was een oproep om te bidden voor de zielenheil van de overledene. De achtergrond was het geloof in het vagevuur, een tussenstadium naar de hemel waar de zielen nog gezuiverd konden worden om alsnog in de hemel te kunnen komen. Een gebed van de nabestaanden kon hierbij helpen.

Een andere functie van het bidprentje was het bewaren van de herinnering aan de overledene. Verder was het bidprentje ook nuttig voor de zielenheil van de gebruiker zelf, omdat deze met zijn gebed ook nog een aflaat voor zichzelf kon verdienen, het zogenaamde aflaatprentje. Een volle aflaat kon men slechts verdienen met de hulp van een aflaatprentje met daarop een gekruisigde Christus zoals bepaald was door een decreet van Paus Pius IX in 1853.

 

De tekstzijde van een bidprentje

De oudste bidprentjes waren met de hand geschreven, de tekst was heel kort en bevatte niet meer dan een oproep tot gebed, de naam en de sterfdatum van de overledene. Rond 1730 ging men ook teksten afdrukken en bijzonderheden uit het leven van de overledene, zoals leeftijd, geboortedatum en plaats, naam van de partner, datum van de begrafenis en meestal een gebed. Verder ook vaak nog citaten uit de bijbel.

De tekstzijde kan men onderverdelen in het vignet, de aanhef, de persoonsgegevens, de in-memoriam tekst en het Rust-in-Vrede.

 

Het vignet en de aanhef

De tekst werd meestal vooraf gegaan door een vignet. Dit was meestal een kruisje, doodshoofd, zandloper of een engeltje. Bij priesters treffen we meestal een kelk aan. Dit gebruik verdwijnt in de jaren zeventig.

De meest populaire aanhef was “Bid voor de ziel van zaliger…”. Na 1945 gebruikt men steeds vaker “Gedenk in Uw gebeden…” of “Laat ons bidden voor…”. Nog later ontwikkelt zich het bidprentje naar een herinneringsprentje en zien we steeds vaker “In Memoriam…”of “Ter herinnering van…”.

De persoonsgegevens

Onder de naam van de overledene volgt de geboorte- en de overlijdensdatum alsmede de geboorte- en overlijdensplaats soms ook de begrafenisdatum. Bij gehuwden treft men de naam van de partner aan en bij ongehuwden staat vaak Jonkman of Juffrouw. Soms wordt vermeld of de overledene al weduwe was.

Beroep en de doodsoorzaak zijn meestal niet opgegeven, wel een indicatie betreffende de wijze van overlijden: plotseling, na een langdurige ziekte, door een smartelijk ongeval, goed gestemd, enz. Ook kerkelijk en wereldlijke onderscheidingen worden vermeld evenals kerkelijke en maatschappelijke functies. Als de omvang van de tekst die op sommige bidprentjes vermeld moest worden te groot was, ging men over van een enkel – naar een dubbelbidprentje.

 

De In Memoriam tekst

Het rouwbeklag beslaat het grootste deel van de tekstzijde. Dit gebeurde in vorm van toepasselijke vrome teksten uit de bijbel. Om een goede keuze voor de teksten op het bidprentje te maken waren boekjes in de omloop waaruit men een toepasselijke teksten kon kiezen. Meestal werd dit door de priester of de koster zelf gedaan zonder overleg met de nabestaanden. Deze bidprentjes werden niet uitgereikt tijdens de uitvaartdienst, maar enkele dagen eerder bezorgd. Een soort voorloper van de huidige doods – of rouwbrief. Tevens bevatte het een uitnodiging om de begrafenis bij te wonen.

Na de oorlog kwam het steeds vaker voor dat de familie gegevens aanleverde, waarmee de pasto(o)r het bidprentje opstelde en zo werden de teksten persoonlijker. In onze tijd zorgt de familie vaak zelf voor de tekst op het bidprentje.

 

Het “Requiescat in pace”

De tekstzijde van een bidprentje wordt over het algemeen afgesloten met “Hij/zij ruste in vrede”of met de latijnse afkorting R.I.P. en spreuken waar men aflaten mee kon verdienen. In de loop van de jaren zestig zijn de spreuken geleidelijk verdwenen maar ook nu eindigen veel bidprentjes met “Rust in vrede”.

Tegenwoordig komen meer en meer dubbele bidprentjes voor waarop ook meestal een dankbetuiging staat van de nabestaanden voor de getoonde belangstelling en voor de aanwezigheid op de uitvaart.

 

De beeldzijde van het bidprentje

Bidprentjes waren oorspronkelijk algemene heiligenprentjes die door de tekst op de keerzijde een andere bestemming kregen. Toch werden er toen ook al prentjes gemaakt die betrekking hadden op dood en vergankelijkheid maar die waren enkel bedoeld om over de eindigheid van het leven na te denken. Er stonden zinnebeelden op die de vergankelijkheid van het leven symboliseerden zoals de schedel, de zandloper, bloemen enz. Na 1830 werd het gebruikelijk dat de afbeelding overeen kwam met de functie van bidprentje, zowel op beeld – als op tekstzijde verscheen de doodssymboliek, veelal in combinatie met een zwarte rouwrand. Prentjes met een uitgesproken symboliek worden ook knekelprentjes genoemd.

 

Verder kennen we de “Saint-Sulpice-stijl” dit zijn prentjes gedrukt door de Parijse drukkers die in en rond de Rue Saint Sulpice woonden. Dit waren romantische sentimentele bidprentjes.

De donkere en sombere prentjes die gekenmerkt worden door een macabere doodssymboliek lugubere voorstellingen duidt men ook aan als “kerkhofsymboliek”en ontstonden rond 1870. Men vindt er afbeeldingen van graven op met engelen die een krans neerleggen, afbeeldingen van kerkhoven enz.

In het midden van de twintigste eeuw werden de zwarte rouwranden waarmee de bidprentjes bijna allemaal omgeven waren vaak weggelaten of vervangen door een paars of grijs randje. In de jaren zeventig werden de bidprentjes mooie kleurenprenten en waren de randen, vooral de zwarte, verdwenen.

Als reactie op de honingzoete en kitscherige prentjes van Sait-Sulpici kregen we toen meer religieuze prenten uit Duitsland afkomstig. Bekend zijn de prenten, met afbeeldingen uit de religieuze kunstschool van de Benedictijnenabdij uit Beuron, op de markt gebracht door B. Kühlen uit Mönchengladbach.

Voor 1860 gebruikte men vaak heiligenprentjes als bidprentjes, daarna kwamen de speciaal ontworpen doodsprentjes. De meest geliefde voorstelling was de figuur van Christus, het kruisteken of een portret van Christus met een doornenkroon.

  

Met uitzondering van Maria werden afbeeldingen van heiligen nog meer zelden gebruikt. Ook zeer geliefd was de Piënta, een treurende Maria met de juist van het kruis genomen Christus.

  

Rond 1925 ziet men steeds vaker symbolen en teksten die ontleend zijn aan de kerkelijke rouwplechtigheid op de bidprentjes.

Vanaf 1960 onderging het bidprentje drastische veranderingen, afbeeldingen van Christus met de doornenkroon, Maria, het H. Hart enz. werden vervangen door symbolische uitbeeldingen van de kruisdood of door kruiswegstaties. De enige religieuze afbeelding die als het ware stand hield was de icoon Maria met het kind Jezus.

Vanaf de jaren zeventig komen vooral de prentjes van de firma Beuselinck voor. Dit waren kleurrijke tekeningen van het kruis in combinatie met een kaars. Een andere firma Brakkenstein introduceerde de landschapsfoto op het bidprentje.

In de volgende jaren verschijnen steeds meer prentjes met de foto van de overledene erop of zeer eenvoudige sobere bidprentjes met enkel een kruis of bloemen of combinatie ervan. Ook doen andere formaten hun intrede, zoals het lange rechthoekige en vierkante prentje. Soms worden ook tekeningen van kleinkinderen gebruikt als afbeelding.

 

Nog andere bidprentjes:

 

Portretbidprentjes werden reeds in het begin van de negentiende eeuw gebruikt. Van vooraanstaande personen plaatste men een portret in steendruk of staalgravure op het prentje. Later bij opkomst van de fotografie plakte men kleine foto’s van de overledene op het bidprentje.

 

Kinderbidprentjes ontstonden in het begin van de twintigste eeuw, voordien gebruikte men meestal een prentje dat voor volwassenen bestemd was. Kinderbidprentjes zijn meestal kleiner en in plaats van een zwarte rouwrand hebben ze een paarse, blauwe of zilveren rand, soms is de rand ook helemaal verdwenen. Op kinderbidprentjes treffen we op de tekstzijde vaak een gedicht aan.

  

Militairen

De bidprentjes van de militairen gesneuveld tijdens de oorlogen hebben vaak een driekleurige band en meestal een foto in uniform (vooral bij de officieren).

 

Symbolen op bidprentjes

Graf en kerkhof treffen we aan op bidprentjes voordat afbeeldingen van schilderijen (kruis, Ecco Homo en Mater Dolorosa) in gebruik raakten. Daarom noemen we dit soort bidprentjes: kerkhofprentjes. Ook symbolen die met vergankelijkheid en dood te maken hebben worden op de voorkant afgebeeld.

 

De volgende symbolen met betekenissen komen vaak voor.

Een zandloper: de vergankelijkheid

Een afgebroken zuil: de onverbiddelijkheid van de dood

Cypressen en treurwilgen: de pijn van scheiding en rouw

Duif die opvliegt: het voortleven van de ziel

Doodshoofd: de dood

Zeis: eindigheid van het leven

Driehoek met stralen: God in de hemel

Kruis: geloof

Anker: hoop

Hart: liefde 

Tot slot

Ook nu nog ontvangt men in onze streken wanneer men een uitvaart bijwoont, een prentje ter herinnering aan de overledene. Het uitgeven van een bidprentje is dus nog steeds een levend gebruik. Bidprentjes werden en worden door diverse uitgeverijen in serie geproduceerd. De nabestaanden kiezen een toepasselijk prentje uit en laten de achterzijde bedrukken door een plaatselijke drukkerij of die van een begrafenisondernemer. Ze worden uitgereikt tijdens de uitvaartviering, op het kerkhof of op de “na” begrafenis van de overledene.

Vroeger werden ze daarna gewoonlijk bewaard in het kerkboek. Bij iedere kerkgang werd het missaal, kerk – of gebedenboek gebruikt en viel het oog erop evenals op de andere devotieprentjes. Toen door allerlei veranderingen in de eredienst het kerkboek in onbruik raakte, werden de prentjes in een schoenen -, sigaren – of andersoortige doos bewaart. Ook gebeurde het dat na de begrafenis het verkregen bidprentje aan een “spieker” werd geregen. De spijker was in de “bozum” (een ombouw boven het fornuis of kachel) geslagen. Na het rozenkransgebed, meestal gebeden ’s avonds voor het naar bed gaan, werd er een extra tientje gebeden voor de gelovige zielen in het vagevuur en al degene die aan de “spieker” hingen.

Bidprentjes worden ook toegestuurd als dank voor de betoonde belangstelling.

Bidprentjes kunnen hun diensten bewijzen bij het samenstellen van een stamboom. Ze geven vaak informatie over allerlei zaken die betrekking hebben op de overledene, waar genealogen of oudheidkundigen hun voordeel mee kunnen doen.

 

Aflaatprentjes

Een tijdlang, rond de jaren rond 1890, waren aflaatprentjes erg gebruikelijk. Aan de voorzijde was Jezus aan het kruis afgebeeld met er naast de tekst van een gebed, waarmee een aflaat verdiend kon worden.

De leer en de praktijk van de aflaten in de kerk zijn nauw verbonden met de vruchten van het boete sacrament.

In de Catechismus van de RK kerk lezen we daarover het volgende: “De aflaat is de kwijtschelding ten overstaan van God van tijdelijke straffen voor zonden die, wat de schuld betreft, reeds vergeven werden; de goed ingestelde gelovige kan deze kwijtschelding onder bepaalde welomschreven voorwaarden verwerven door toedoen van de kerk die als beheerster van de verlossing met gezag de schat der voldoeningen van Christus en de heiligen uitdeelt en toepast.”

“De aflaat is gedeeltelijk of vol, naargelang hij iemand geheel of gedeeltelijk verlost van de tijdelijke straffen die voor de zonde verschuldigd zijn.”

Elke gelovige kan de aflaten voor zichzelf verdienen of toepassen op overledenen. Dit laatste vindt een tijd lang (rond 1900) terug op de z.g. aflaatprentjes. Op de voorzijde staat een afbeelding van Jezus aan het kruis met daarnaast een gebed, waarmee onder bepaalde voorwaarden een aflaat kan worden verdiend voor de overledene.

 

Het zou hier te ver voeren om de strijd tegen de aflaten, onder andere door Luther te behandelen. Maar enige toelichting op dat wat er in de catechismus staat is wel op z’n plaats. Want wat staat er nou? Hoe ging de gelovige in de praktijk om met de aflaatprentjes? Hieronder volgt in het kort een uitleg waar het voor de gelovige in de praktijk op neerkwam.

Op aflaatprentjes staat aan de voorzijde een afbeelding van Jezus aan het kruis met daarnaast een gebed. Als je dat gebed bad en daarbij nog een gebed aan toevoegde voor de Paus, dan had je een aflaat verdiend voor jezelf en voor de overledene. Aflaten zijn in de katholieke geloofstraditie een uiting van de gedachte, dat je zelf iets kon bijdragen aan je latere geluk in de hemel of aan het geluk van een ander. Dit staat haaks op wat in de protestante kerken wordt gedacht. Voor hen is het hemelse geluk een kwestie van genade of van uitverkiezing, waaraan jezelf niets kunt bijdragen of afdoen.

 

De zielsgesteldheid van velen was bij de dood nog niet helemaal geschikt om God te zien. Er moest nog een reiniging worden doorgemaakt. Dat gebeurde in het vagevuur. Met aflaten kon je het verblijf in het vagevuur verkorten. Vandaar het ontstaan van de aflaatprentjes.