Lijst Joodse gemeenschap in: plaatsnaam beginnend met S

 

's-Graveland

 

De eerste joden die zich in 1811 in 's-Graveland vestigden waren afkomstig uit Hilversum en Assen. In de hele eerste helft van de negentiende eeuw konden zij nog geen eigen gemeente vormen. In 1859 ontstond er ten gevolge van een conflict een scheuring in de Hilversumse joodse gemeente, wat tot gevolg had dat er een joodse gemeente 's-Graveland werd opgericht. In 1906 verloor deze gemeente zijn zelfstandigheid en werd vervolgens weer bij Hilversum gevoegd. Het merendeel van de 's-Gravelandse joden was werkzaam als slager.

In het voorhuis van een pand aan het Noordereinde was een schoollokaal gevestigd. Het achterhuis diende tussen 1858 en 1906 als synagoge.
Aan de Koninginneweg in Kortenhoef ligt een joodse begraafplaats, die tussen 1859 en 1940 gebruikt werd. De plaatselijke autoriteiten zorgen tegenwoordig voor het onderhoud van deze begraafplaats, waar nog tien grafstenen te vinden zijn. De grafstenen op deze begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief.

Aantal joden in 's-Graveland:

1809 10

1840 19

1869 32

1899 16

 

's-Gravendeel/Puttershoek

 

In 's-Gravendeel/Puttershoek bestond een kleine joodse gemeenschap, die in 1811 een eigen synagoge liet bouwen. Officieel viel de joodse gemeente 's-Gravendeel/Puttershoek echter tot 1867 onder die van Oud-Beijerland. In dat jaar werd 's-Gravendeel-Puttershoek als Bijkerk erkend.

De gemeente had een eigen begrafenis-college, maar begroef haar doden vanaf 1893 op de begraafplaats van de joodse gemeente Strijen. Ondanks deze band werd de gemeente 's-Gravendeel/Puttershoek bij haar opheffing in 1920 niet bij Strijen, maar bij Dordrecht gevoegd.

Aantal joden in 's-Gravendeel/Puttershoek:

1809   41

1840   55

1869   39

1899   36

1930    3

 

's-Heerenberg

 

In de eerst helft van de veertiende eeuw hebben er al joden in 's-Heerenberg gewoond; een gedenkboek noemt 's-Heerenbergse joden onder de slachtoffers van de vervolgingen van 1349-'50. Ook in de tweede helft van de zestiende eeuw, toen er nog maar weinig joden in de Nederlanden woonden, werd in de plaats melding gemaakt van een joodse inwoner.

In het begin van de achttiende eeuw was er rond 's-Heerenberg een joodse misdadigersbende actief. In de tweede helft van de achttiende eeuw nam het aantal joodse inwoners van het stadje toe. De joodse begraafplaats langs de weg naar Zeddam moet al vóór 1752 bestaan hebben en een huissynagoge dateert van omstreeks 1793. De eerste permanente synagoge is vermoedelijk in 1801 gebouwd aan het Kattenburg.

In het begin van de negentiende eeuw was de joodse gemeenschap van 's-Heerenberg zo armlastig, dat de godsdienstonderwijzer ontslagen moest worden. Enige tijd later kon er weer een leraar aangesteld worden.

De joodse gemeente bereikte haar hoogste ledental in de zestiger jaren van de negentiende eeuw. In 1871 werd aan het Kattenburg (tegenwoordig Oude Poortstraat) een nieuwe synagoge gebouwd. Het kerkbestuur bestond uit twee man en was tevens verantwoordelijk voor het onderwijs.

Vanaf het einde van de negentiende eeuw tot aan de Duitse inval bleef het aantal joden in 's-Heerenberg constant. Het merendeel der joden in 's-Heerenberg nam deel aan het algemene verenigingsleven in de plaats. Zij waren werkzaam in de handel, de slachterij en het bankwezen.
Tijdens de bezetting is het overgrote deel van de 's-Heerenbergse joden gedeporteerd en vermoord. Enkelen overleefden door onder te duiken.

In 1947 werd de joodse gemeente opgeheven en bij die van Doetinchem gevoegd. De synagoge, die tijdens de oorlog geplunderd was, werd verkocht en doet sinds 1949 dienst als hotel. De joodse begraafplaats aan de Zeddamseweg wordt door de plaatselijke overheid onderhouden.

Aantal joden in 's-Heerenberg en omgeving:

1809  131

1840  110

1869   66

1899   44

1930   41

 

's-Hertogenbosch

 

Volgens een kroniek uit 1558 zouden er in de dertiende en veertiende eeuw enige joden in Den Bosch gewoond hebben. In de volgende twee eeuwen wordt geen melding gemaakt van joodse inwoners, pas in de tachtiger jaren van de zeventiende eeuw kreeg de eerste jood toestemming om de poorterseed af te leggen. Tussen 1680 en 1777 verwierven in het totaal dertien joden het poorterschap. Enkelen werden zelfs toegelaten tot het kramersgilde.

Pas bij na de burgerlijke gelijkstelling van 1796 kregen de joden in 's-Hertogenbosch een zekere rechtspositie. In de eeuw daarvoor waren hen steeds moeilijkheden in de weggelegd, waarbij de concurrentiepositie van joden en niet-joden onderling vaak een rol speelde. Zo moesten nog in 1779 alle joden die geen woonvergunning hadden de stad Den Bosch verlaten. Daarnaast werden ook degenen mét een woonvergunning op godsdienstig gebied beperkingen opgelegd, men verkreeg geen toestemming om openbare synagogediensten te houden. Ook het verzoek tot het inrichten van een begraafplaats werd aanvankelijk afgewezen. In 1790 kreeg de joodse gemeente tenslotte toestemming een begraafplaats aan te kopen aan de huidige Berkenheuveldreef in Vught, waar zij al enige jaren haar doden begroef.

 

Het emancipatiedecreet van 1796 leidde tot een verandering in de situatie. In september 1799 werd officieel een joodse gemeente in het leven geroepen. Vijf en twintig jaar later werd in een privé-huis aan de Mortel een synagoge ingericht. Om problemen en conflicten te voorkomen werd synagoge enige tijd later aan de joodse gemeente overgedragen. Dit gebouw heeft meer dan honderd jaar als plaats van samenkomst dienst gedaan. In 1937 werd het verbouwd tot hulpsynagoge en vergaderkamer.

Met de oprichting van de landelijke organisatie van joodse gemeenten in 1814 werd Den Bosch aangewezen als residentie van de opperrabbijn van Noord-Brabant. Aan het einde van de negentiende eeuw waren in Den Bosch binnen de joodse gemeenschap de volgende organisaties actief: een genootschap voor Talmoedstudie, een begrafeniscollege, een vrouwenvereniging die zorg droeg voor het onderhoud van de synagoge, een afdeling van de Alliance Israélite en een vrouwengenootschap voor de aanschaf van sieraden voor de synagoge. De armenzorg was in handen van het armbestuur van de joodse gemeente en van een speciale vereniging. Ook was er een joodse school.

Het merendeel van de joden van Den Bosch was werkzaam in de handel en de industrie, met name de veehandel en de schoenen- en sigarenindustrie.

In tegenstelling tot de algemene tendens bleef de joodse gemeente van 's-Hertogenbosch aan het begin van deze eeuw groeien en vervolgens is het aantal leden tussen 1910 en 1940 ongeveer gelijk gebleven. De oorzaak hiervan ligt in het economisch belang van de stad. Naast de bestaande ondernemingen kwamen onder andere een doppenfabriek, een huidenhandel en een groot warenhuis tot ontwikkeling. Er werden nog enige joodse verenigingen opgericht, waaronder zowel een zionistische als antizionistische.

In september 1941, toen de joden uit het openbare onderwijs verwijderd waren, werden in Den Bosch een joodse lagere school en een lyceum opgericht. Een maand eerder waren bij de eerste grote razzia een aantal mannen opgepakt. Eind 1941 werd in Den Bosch een vertegenwoordiger van de joodse raad aangesteld.

De deportaties begonnen eind augustus 1942. Den Bosch fungeerde daarbij als concentratiepunt en doorgangsplaats voor joden uit heel Noord-Brabant, daarbij hebben zowel de aanwezigheid van een Einsatzkommando van de Sicherheitspolizei als de nabijheid van het kamp Vught een voorname rol gespeeld. Dit kamp was in 1942 opgezet naar model van Buchenwald en Dachau. Slechts een deel ervan was voor joden bestemd. In het totaal zijn tussen januari 1943 en juni 1944, toen het joodse deel van het kamp werd opgeheven, naar schatting 12.000 joden via dit kamp gedeporteerd. Een deel van hen heeft gewerkt in één van de fabrieken die in het kamp waren opgezet, waarvan Philips de bekendste was.

 

De deportatie van de joodse inwoners van 's-Hertogenbosch was in april 1943 voltooid, van de ongeveer 500 personen zouden slechts 200 de oorlog overleven. De synagoge bleef grotendeels intact, de inboedel is geroofd.

Groepsfoto van leraren en leerlingen van het Joodsch Lyceum te 's-Hertogenbosch, 1942

Meteen na de bevrijding van het Zuiden, in november 1944, werd het joodse leven in Den Bosch hervat. In 1947 werd de synagoge heringewijd, nadat de inboedel van de synagoge van Zaltbommel naar Den Bosch was overgebracht. In 1948 werd aan de muur van de synagoge een plaquette onthuld ter nagedachtenis aan de omgebrachte joden. In de loop van de zeventiger jaren liep het aantal gemeenteleden zodanig terug, dat het niet langer mogelijk was, wekelijks diensten te houden. In 1989 werd een stichting opgericht, die zich inzet voor de restauratie van de in zeer slechte staat verkerende synagoge uit 1826. Met Chanoeka 1996 werd het herstelde gebouw als muziektheater in gebruik genomen Op het station van Vught werd in 1984 een door Otto Treumann ontworpen monument onthuld ter nagedachtenis van de vandaar weggevoerde joden. Bij de vijftigjarige herdenking in mei 1995 is in de Casinotuin een Joods Scholierenmonument opgericht, ter herinnering aan de vermoorde leerlingen van de joodse lagere school en het Joods Lyceum.

Aantal joden in 's-Hertogenbosch en omgeving:

1795    65

1809  155

1840  472

1869  370

1899  525

1930  388

1951  104

1971    75

1998    36

 

Scherpenisse

 

Op het eiland Tholen was in de eerste helft van de negentiende eeuw korte tijd een zelfstandige joodse gemeenschap gevestigd. Bij de indeling van gemeenten van het Nederlands-Israelitisch Kerkgenootschap in 1821 kreeg de joodse gemeente Scherpenisse de status van Bijkerk in de Ring van Zierikzee. Deze toestand is van korte duur geweest, want blijkens stukken van de joodse gemeente van Bergen op Zoom uit 1830 had Scherpenisse in dat jaar reeds zijn zelfstandige status verloren.

Aantal joden in Scherpenisse:

1809  11

1840 28

1869   6

1899   6

1930   1

 

Schiedam

 

In 1786 gaf de stadsraad van Schiedam aan joden uit Den Haag toestemming zich in de plaats te vestigen. Een jaar later werd hun een begraafplaats toegewezen op het terrein van de Burcht van Mathenesse. In 1821 verkreeg Schiedam een onafhankelijke status binnen het NIK.

In de negentiende eeuw groeide de joodse gemeente gestaag. Het hoogste ledental werd aan het eind van de eeuw bereikt. Aanvankelijk was de synagoge gevestigd in een verbouwd huis aan het Broersveld. In 1826 verhuisde de synagoge naar een zaal van het Wachthuis, op de hoek van de Grote Markt en de Hoogstraat. Dertig jaar later werd een nieuwe synagoge gebouwd aan het Raam, die in 1859 ingewijd werd. Het gebouw is tot 1910 in gebruik geweest en werd in 1915 definitief gesloten en verkocht.


In het midden van de negentiende eeuw was er in Schiedam een kleine joodse school, die in het begin van de twintigste eeuw snel in leerlingental afnam. In 1867 werd een vereniging voor de beoefening van joodse wetenschap en godsdienstonderwijs opgericht.
Het kerkbestuur van de joodse gemeente Schiedam bestond uit drie leden.

In 1930 werd bij de Poldervaart een Nieuwe Algemene Begraafplaats aangelegd, met eveneens een joods gedeelte. Deze begraafplaats werd kort na de oorlog geruimd.

Aan de vooravond van de Duitse bezetting nam het aantal joodse inwoners, zowel Nederlanders als Duitse vluchtelingen, in Schiedam aanzienlijk toe. Tijdens de bezetting is het overgrote deel van de Schiedamse joden gedeporteerd en vermoord.

De joodse gemeente Schiedam is in 1948 opgeheven en bij die van Rotterdam gevoegd. Bij de ruiming van de oude begraafplaats bij de Burcht van Mathenesse in 1962, zijn de graven overgebracht naar de joodse begraafplaats aan het Toepad te Rotterdam.
De synagoge is in 1987 gesloopt.

Aantal joden in Schiedam en omgeving:

1809   65

1840   43

1869 123

1899   84

1930   74

 

Schijndel

 

Vanaf 1855 vormde Schijndel samen met Sint Oedenrode één joodse gemeente. Het synagogelokaal en het schoollokaal waren in een woonhuis aan de Hoofdstraat gevestigd. Tussen 1872 en 1893 functioneerde Schijndel als een zelfstandige joodse gemeente met een eigen synagoge. Deze was in 1868 achter het eerder genoemde huis in de Hoofdstraat gebouwd. In 1899 werd de joodse gemeente Schijndel opgeheven en bij die van Veghel gevoegd.

Op de joodse begraafplaats Wijbosch is in 1945 een gedenksteen geplaatst met de namen van de oorlogsslachtoffers uit Schijndel en omgeving. De begraafplaats wordt tegenwoordig door de plaatselijke autoriteiten beheerd.

Aantal joden in Schijndel:

1809   3

1840 12

1869 23

 

Schoonhoven

 

Dankzij het tolerante vestigingsbeleid van het stadsbestuur van Schoonhoven ontstond er in het midden van de achttiende eeuw een joodse gemeenschap in deze plaats. Aanvankelijk werden de synagogediensten gehouden in een woonhuis aan de Nes. Naast dit huis lag de joodse begraafplaats, die in 1767 aangekocht was en die honderd jaar later een uitbreiding onderging.

De eerste statuten van de joodse gemeente dateren van 1789. Vanaf 1817 werd een bovenkamer van een huis aan de Kerkstraat als synagoge gebruikt. In 1823 werd het zeventiende-eeuwse huis Brandenburg aangekocht om tot synagoge verbouwd te worden. Door geldgebrek duurde het tot 1838 voordat de synagoge, met leslokalen, werd ingewijd. In 1868 kreeg de synagoge een nieuwe voorgevel en in 1875 werd er een mikwe in aangebracht.

In de zestiger jaren van de negentiende eeuw ontstond door een conflict een scheuring binnen de joodse gemeente. De afgescheiden gemeente maakte gebruik van een synagoge in de Lopikerstraat, maar kreeg, ondanks een verzoek daartoe, geen toestemming tot de inrichting van een eigen begraafplaats. De scheuring werd spoedig ongedaan gemaakt.

 

Na het beroep van marskramer/koopman (een kwart van de geregistreerde kooplieden in Schoonhoven was joods) kwam het beroep van slachter en vleeshouwer het meest voor onder de joden van Schoonhoven. Daarnaast waren er enkele leden van de joodse gemeenschap werkzaam in de goud- en zilverbranche en in de textiel.

Tegen het einde van de negentiende eeuw begon het aantal joden in Schoonhoven af te nemen. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog had de gemeente in feite reeds opgehouden te bestaan.

Gedurende de bezetting zijn alle joodse inwoners van Schoonhoven, met uitzondering van een tweetal onderduikers, gedeporteerd en vermoord. Het synagogegebouw bleef ongeschonden, maar het interieur werd vernield. De Torarollen waren tijdig naar Amsterdam overgebracht en bleven zo gespaard.

Na de oorlog is de joodse gemeente van Schoonhoven in 1947 opgeheven en bij die van Rotterdam gevoegd. De synagoge is verkocht en kreeg diverse bestemmingen. Sinds 1983 is in het gebouw het Edelambachtshuys, een museum voor zilversmeedkunst, gevestigd. De begraafplaats tussen Wal en Nes wordt tegenwoordig onderhouden door de plaatselijke overheid en staat op de gemeentelijke monumentenlijst. De grafstenen op deze begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief. 

In maart 1990 werd een plaquette onthuld in de muur van de joodse begraafplaats ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de terreur tijdens de bezetting.

Aantal joden in Schoonhoven en omgeving:

1809   116

1840   177

1869   193

1899     55

1930     19

 

Sint Oedenrode

 

In de tweede helft van de achttiende eeuw vestigden de eerste joden zich in het dorp Sint Oedenrode. Onder hen was een stoffenhandelaar, een vleeshouwer en een marskramer. Vanaf 1831 kwamen de gemeenteleden voor hun godsdienstoefeningen bijeen in een privé-woning. In het derde kwartaal van de negentiende eeuw vormde Sint Oedenrode samen met Schijndel één joodse gemeente.

De joodse gemeente van Sint Oedenrode groeide zodanig dat er in 1866 een synagoge ingewijd kon worden, die tevens door de joden van Schijndel bezocht werd. Een jaar later werd ook een ritueel bad gebouwd. In 1872 werd de joodse gemeente van Schijndel zelfstandig. De joodse gemeenschap van Sint Oedenrode kende behalve een vrouwengenootschap ook een begrafenisgenootschap, maar beschikte niet over een eigen begraafplaats. De doden werden op de joodse begraafplaats van Schijndel begraven.

Van de weinige joden, die aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog nog in Sint Oedenrode woonden, heeft slecht een enkeling de bezetting overleefd. Al in 1941 is de joodse gemeente van Sint Oedenrode opgeheven en bij die van Oss gevoegd. De synagoge werd verkocht en de bezittingen werden naar Amsterdam overgebracht.

Aantal joden in Sint Oedenrode:

1809   4

1840 13

1869 67

1899 24

1930 10

 

Sittard

 

Blijkens een kroniek uit de tweede helft van de veertiende eeuw zouden er in die tijd al joden in Sittard gewoond hebben. Rond 1350 werden zij slachtoffer van de vervolgingen na de pestepidemie in 1349 en hebben er anderhalve eeuw geen joden in Sittard gewoond.

Vanaf het begin van de zestiende eeuw verbleven er weer regelmatig joden in Sittard; dit hing samen met de ligging van de plaats aan een drukke handelsroute. Allerlei beperkende maatregelen maakten hun positie onzeker en vanaf 1597 was het joden verboden zich in of om de stad te bevinden.

In de twintiger jaren van de zeventiende eeuw vestigden zich sporadisch opnieuw joden in Sittard. De begraafplaats op Fort Sanderbout is officieel pas in 1838 aangekocht, maar de oudste overgebleven grafsteen dateert uit 1715. Met toestemming van het plaatselijk gezag werd er in 1725 aan de Molenbeekstraat een synagoge ingewijd die tot 1853 in gebruik zou blijven. Het gebouw is in 1963 afgebroken. 

In de Franse tijd (1795-1813) maakte de joodse gemeente van Sittard onderdeel uit van het Consistorie van Krefeld.
Bij de indeling in ressorten onder koning Willem I in 1816 kreeg Sittard de status van Ringsynagoge. Tegen het midden van de negentiende eeuw was het aantal gemeenteleden dusdanig toegenomen dat er behoeft aan een nieuwe synagoge ontstond. Deze werd gebouwd aan de Plakstraat en in 1853 ingewijd. Drie jaar later werd het gebouw uitgebreid met een woning voor de koster, een ritueel bad, een matzebakkerij en een studeervertrek. In 1892 onderging de vrouwengalerij een uitbreiding.

Naast een kerkenraad en een kerkbestuur had de joodse gemeente een penningmeester voor het Heilige Land. Ook waren er in Sittard verscheidene verenigingen en genootschappen actief op sociaal, religieus en cultureel gebied. In de tweede helft van de negentiende eeuw was er een joodse armenschool, waar als gevolg van de Wet op het Lager Onderwijs vanaf 1861 alleen onderwijs in religieuze vakken gegeven werd.

De begraafplaats op Fort Sanderbout is tot 1869 in gebruik geweest, daarna werd tot 1889 op een speciaal joods gedeelte van de Algemene Begraafplaats aan de Wal begraven. In dat jaar werd in dezelfde buurt nog een stuk grond in gebruik genomen als joodse begraafplaats. Ook in het nabij gelegen Limbricht bevond zich een joodse begraafplaats, het 'Jodenputje', die tevens door Sittardse families gebruikt werd.

In de laatste decennia van de negentiende eeuw werd de joodse gemeente van Sittard geplaagd door interne conflicten, waardoor er korte tijd een scheuring ontstond. Beroepsmatig waren de joden actief in het slagersvak, de paarden- en veehandel en in de detail- en kledinghandel. Maatschappelijk gezien waren zij geïntegreerd in het plaatselijk leven en namen o.a. deel aan het jaarlijkse carnaval.

Na de machtsovername in Duitsland in 1933 vestigden vele joodse vluchtelingen zich in het nabij de grens gelegen Sittard. Meteen na de bezetting van de stad in mei 1940 werd de synagoge gesloten. Gedurende de volgende jaren werd het interieur vernield. DeTora-rollen waren verstopt in een plaatselijk museum en bleven behouden.
Net als elders in het land werden de joodse kinderen in september 1941 uitgesloten van openbaar onderwijs. De joodse school in Sittard heeft tot april 1943 gefunctioneerd. Tussen de zomer van 1942 en eind maart 1943 zijn de joodse inwoners van Sittard via Westerbork en Vught naar de kampen in Polen gedeporteerd en daar vermoord. Slechts weinigen wisten door onder te duiken te overleven.

Na de bevrijding werd de synagoge hersteld en in 1945 weer in gebruik genomen. Spoedig daarna begon echter de leegloop, zodat de joodse gemeente van Sittard in 1947 officieel opgeheven werd en bij die van Maastricht gevoegd. De synagoge en de leraarswoning zijn in 1953 gesloopt. Vanaf 1964 is een gedeelte van de Algemene begraafplaats Vrangendael aan de Wehrerweg ingericht als joodse begraafplaats. De oudere begraafplaatsen zijn geruimd, de stoffelijke resten zijn overgebracht naar Vrangendael.

In september 1994 is de gedenksteen die herinnert aan de omgebrachte Sittardse joden overgebracht van de begraafplaats naar de stadstuin. In 1995 zijn er twee plaquettes onthuld in respectievelijk de Molenbeekstraat en de Plakstraat, die aan de synagogen herinneren.

Brunssum
In het nabij gelegen Brunssum werd tijdens de bezetting door de NV-groep voor 48 kinderen een onderduikadres gevonden. In 1989 is in de plaats een monument onthuld ter nagedachtenis aan de joodse slachtoffers van de Duitse terreur.

Aantal joden in Sittard en omgeving:

1794   49

1809 119

1840 152

1869 195

1899 173

1930 125

 

Sleen

 

De joodse gemeente Sleen werd omstreeks 1825 opgericht. Voordien vielen de joden uit de plaats onder de gemeente Coevorden. Er bestond echter in Sleen reeds aan het einde van de achttiende eeuw een begraafplaats, gelegen aan de Boterakkerweg. De synagoge aan de Straatweg was vanaf 1859 in gebruik.

In 1919 werd de joodse gemeente van Sleen opgeheven en bij die van Emmen gevoegd. De bouwvallige synagoge werd verkocht. De plaatselijke overheid draagt tegenwoordig zorg voor de begraafplaats.
In het nabij Sleen gelegen dorp Zweelo woonden vanaf het begin van de negentiende eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog enkele joodse families.

Aantal joden in Sleen en omgeving:

1809  20

1840  40

1869  91

1899  59

1930  14

 

Sliedrecht

 

De joodse gemeente van Sliedrecht werd omstreeks 1830 opgericht. Vóór 1845 werden de godsdienstoefeningen gehouden in een voormalige wolspinnerij; de synagoge aan de rivierdijk werd eind augustus van dat jaar ingewijd.

De joodse gemeenschap van Sliedrecht begroef haar doden op de joodse begraafplaats van Dordrecht. Aan het begin van de twintigste eeuw had de gemeente een kerkbestuur van vijf leden. In 1920 raakte de synagoge in onbruik.

Tijdens de bezetting zijn vrijwel alle joodse inwoners van Sliedrecht gedeporteerd en vermoord. Na de oorlog werd het synagogegebouwtje verkocht en voor andere doeleinden bestemd. De joodse gemeente is in 1947 opgeheven en bij die van Dordrecht gevoegd.

In 1998 moest de voormalige synagoge aan de rivierdijk wijken voor de dijkverzwaring.
Het gebouwtje werd in elf stukken gezaagd en opgeslagen. In 2002 werd de dijksynagoge op 90 meter afstand van haar oorspronkelijke locatie weer opgebouwd. De inwijding vond plaats in oktober 2003. Het interieur van de nieuwe synagoge komt voor een deel uit Zaltbommel. In de onderbouw is weer een mikwe aangebracht. De Dijksynagoge te Sliedrecht is eigendom van de stichting Synagoge Sliedrecht - Hardinxveld-Giessendam.

In 2005 werd op Toe Bisjvat een boom geplant is ter nagedachtenis aan de twee families van joodse slagers uit de gemeente Sliedrecht.

Aantal joden in Sliedrecht en omgeving:

1809  47

1840  61

1869  52

1899  43

1930  33

 

Smilde

 

Kort voor 1780 vestigden zich enkele joden in Smilde, wat gepaard ging met tegenwerking van de plaatselijke bevolking. Deze problemen duurden tot in de negentiende eeuw voort. De provinciale autoriteiten moesten nog in 1806 ingrijpen ten gunste van de joden in Smilde.

De joodse gemeenschap maakte in de eerste helft van de negentiende eeuw een aanzienlijke groei door en organiseerde zich al voor 1821 tot een godsdienstige gemeente. Officieel viel deze tot 1825, het jaar waarin zij als Bijkerk binnen het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap erkend werd, onder de joodse

In 1846 werd een synagoge gebouwd in Kloosterveen, één van de dorpen waaruit Smilde is samengesteld. Twee jaar later werd een begraafplaats aangekocht aan de Drentse Hoofdvaart. Naast een kerkbestuur en een kerkenraad was er in Smilde ook een penningmeester voor het Heilige Land. Aan de kinderen werd in een schooltje joods onderwijs gegeven.

In de vijftiger jaren van de negentiende eeuw raakte de joodse gemeenschap van Smilde korte tijd verdeeld door een intern conflict dat spoedig opgelost werd. De joodse inwoners van Smilde waren over het algemeen werkzaam in de handel en de vleeshouwerij. Daarnaast waren zij ook betrokken bij het maatschappelijk leven in Drenthe en Groningen.
Vanaf de zestiger jaren van de negentiende eeuw nam de joodse gemeente van Smilde in omvang langzaam af; aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog had zij de facto opgehouden te bestaan.

Tijdens de bezetting zijn vrijwel alle joodse inwoners van Smilde gedeporteerd en vermoord. In 1943 werd de joodse school verbouwd tot woonhuis. Wat er met het meubilair en de rituele voorwerpen van de synagoge gebeurd is, is niet bekend. Het gebouw zelf is na de oorlog afgebroken. In 1950 is de joodse gemeente bij die van Assen gevoegd. De begraafplaats wordt tegenwoordig door de plaatselijke overheid onderhouden.

Aantal joden in Smilde:

1809  24

1840  88

1869 150

1899  75

1930  16

 

Sneek

 

Sinds het begin van de achttiende eeuw woonde er zo nu en dan een joods gezin in Sneek. Het aantal joodse inwoners van de plaats nam na 1809 in snel tempo toe. Aanvankelijk gebruikte men een woonhuis aan de Oosterdijk als gebedshuis; de georganiseerde joodse gemeente dateert van 1817. In dat jaar verwierf Sneek de status van Bijkerk van Leeuwarden, zeven jaar later werd Sneek een Ringsynagoge.

In de loop van de negentiende eeuw waren in Sneek verschillende ruimten als synagoge in gebruik: een bovenkamer in een pand op de Pol, aangekocht in 1819, een gebouw aan de Wijde Brugstraat, opgetrokken in 1836, en een nieuwe synagoge die in 1880 op de zelfde plaats gebouwd werd. Dit opvallende gebouw maakte met zijn drie minaretachtige torentjes een oriëntaalse indruk. Het werd in 1905 gerestaureerd.

De begraafplaats aan de Leeuwarderstraatweg buiten de Oostpoort (het huidige Burgermeester De Hooppark) werd in 1823 aangekocht en moest in 1890 uitgebreid worden.
Aan het einde van de negentiende eeuw veroorzaakten meningsverschillen over de kerkelijke belasting een scheuring binnen de joodse gemeente van Sneek. Daardoor ontstond er een tweede joodse begraafplaats op een gedeelte van de Algemene Begraafplaats aan de Kerkhoflaan. Enige jaren later kwam er een verzoening tot stand, waarna de eenheid hersteld werd.

Binnen de gemeente functioneerden naast een kerkbestuur en een kerkenraad diverse genootschappen en verenigingen o.a. voor Torastudie en armenzorg. Ook was er een begrafenisgenootschap en een vereniging die zorg droeg voor het interieur van de synagoge.

In de eerste helft van de twintigste eeuw waren in Sneek een afdeling van de Alliance Israélite Universelle en van de Nederlandse Zionisten bond actief. De joden van Sneek waren merendeels werkzaam in de handel en ook, in mindere mate, in de vleeshouwerij.

Tijdens de bezetting kon iets meer dan de helft van de joodse inwoners van Sneek bij plaatsgenoten onderduiken en zo overleven. De anderen zijn gedeporteerd en vermoord. De synagoge werd door NSB-ers volledig vernield, alleen de muren bleven overeind. De Tora-rollen bleven gespaard, de zilveren rituele voorwerpen werden door de Duitsers geroofd en zijn na de oorlog teruggevonden.

Na de oorlog is de joodse gemeente van Sneek niet heropgericht. De restanten van de synagoge werden in 1949 afgebroken; een jaar later werd de joodse gemeente van Sneek bij die van Leeuwarden gevoegd. De negenarmige kandelaar en een voorhang werden aan Kfar Batya in Israël geschonken.

De joodse begraafplaatsen worden onderhouden door de plaatselijke overheid. In 1972 is op de plaats waar eens de synagoge stond een herinneringsplaquette aangebracht. Dit monument werd in 1999 naar de binnentuin van het gemeentehuis verplaatst. De in Sneek geboren socialist, zionist en econoom Sam de Wolff (1878-1960) leeft in de herinnering voort, doordat er in 1980 een straat naar hem vernoemd werd.

In IJlst en in Stavoren, in de omgeving van Sneek, hebben vanaf de zeventiende eeuw joden gewoond. Hun aantal was echter zo gering dat het nooit tot het vormen van een joodse gemeente gekomen is.

De joodse begraafplaats van Workum dateert uit 1664 en is daarmee de oudste joodse begraafplaats van Friesland. In 1999 werd de begraafplaats op de monumentenlijst geplaatst.

Aantal joden in Sneek en omgeving:

1809   13

1840 144

1869 127

1899 132

1930   49

 

Stadskanaal

 

In de gemeente Stadskanaal, dat tot 1969 onderdeel uitmaakte van de gemeente Onstwedde, kwam vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw een joodse gemeente in ontwikkeling. Deze kreeg rond 1845 een joodse begraafplaats langs de Afdraai, het huidige Gedempte Ceresdiep, aan de zuidkant van Stadskanaal.

Aanvankelijk behoorden de joden van Stadskanaal tot de Joodse Gemeente Veendam. Gezien de grote afstand tot die plaats kwamen de bewoners van de streek voor hun godsdienstoefeningen bijeen in een kamer aan het Boerendiep. Ondanks tegenwerking vanuit Veendam kreeg joods Stadskanaal in 1850 de status van bijkerk; in het daarop volgende decennium werd een officiële Joodse Gemeente Stadskanaal opgericht.


De synagoge met het ritueel bad in het centrum van Onstwedde aan de Hoofdstraat dateert uit 1860. De joodse gemeente groeide snel in de tweede helft van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw. Vrijwel alle leden waren werkzaam in de veehandel. Het aantal kinderen was zo groot dat er onderwijs gegeven werd door twee leraren. De economische situatie van de meeste joden was middelmatig. Naast een kerkbestuur en een armbestuur waren er binnen de joodse gemeente Stadskanaal verschillende genootschappen en verenigingen actief die zich onder meer bezighielden met de zorg voor de kerksieraden, begrafenissen, zieken en armen. In de dertiger jaren vestigde zich een aantal vluchtelingen uit Duitsland in de plaats.

Gedurende de bezetting is het overgrote deel der joden van Stadskanaal en omgeving tussen augustus 1942 en november 1942 opgepakt en naar Westerbork overgebracht. Vandaar zijn zij naar de kampen in Oost-Europa gedeporteerd. Vrijwel niemand is teruggekeerd. Enige tientallen overleefden de bezetting door onder te duiken. De synagoge werd geplunderd en zwaar beschadigd. De Torarollen en de voorhangen bleven bewaard doordat zij tijdig verstopt waren.

Na de oorlog was de synagoge zo vervallen dat ze in 1958 verkocht en gesloopt moest worden. Tot 1964 werden er godsdienstoefeningen gehouden in de voormalige leraarswoning die naast de synagoge lag. Ook dit gebouw is afgebroken. In april 1986 werd aan de Navolaan een monument onthuld ter nagedachtenis aan de joodse slachtoffers van de bezetting. In juni 1988 is de joodse gemeente uit Stadskanaal opgeheven en bij die van Groningen gevoegd. De plaatselijke overheid draagt tegenwoordig de zorg voor de begraafplaats.

Aantal joden in Stadskanaal en omgeving:

1840   11

1869   60

1899 208

1930 142

1951   26

1971   18

 

 

Stedum en Loppersum

 

Gedurende de zeventiende eeuw en de eerste helft van de achttiende eeuw wordt er sporadisch melding gemaakt van joodse aanwezigheid in en rond de dorpen Stedum en Loppersum. Na 1750 vestigen zich de eerste joden met hun gezinnen blijvend in de streek. Onder hen waren twee vleeshouwers.

Aanvankelijk kwamen de joden voor hun godsdienstoefeningen zonder officiële vergunning bijeen in een privé-woning in Middelstum. Vanaf het begin van de negentiende eeuw werden er met toestemming van de plaatselijke autoriteiten diensten gehouden in een huis in Stedum.

De joodse gemeente was tot 1821 zelfstandig en omvatte ook de dorpen rond Uithuizen. Tussen 1821 en 1830 werd Stedum en Loppersum een onderdeel van de Ringsynagoge van Appingedam, maar de gemeente behield een eigen bestuur. In 1830 werd de joodse gemeente Stedum en Loppersum opnieuw een zelfstandige Bijkerk.

Waar de huissynagoge stond die rond het midden van de negentiende eeuw in gebruik was, is niet bekend. Vanaf de negentiger jaren diende een gebouw aan de weg naar Bedum als synagoge. Gedurende de gehele periode waarin er joden in Stedum en Loppersum woonden werd joods onderwijs gegeven. In het begin van de twintigste eeuw kwam hieraan een einde.


Tot 1863 werden de doden begraven op de joodse begraafplaats van Appingedam. In dat jaar werd een stuk grond gepacht op de hoek van de Molenweg en de Schepperij in Loppersum en als begraafplaats ingericht. Deze was tot 1886 in gebruik. In juni 2013 werd op de hoek van de Molenweg en de Schepperijlaan een joods monument onthuld met de 23 namen van de begravenen erop. Na 1886 kregen de joden een deel van de Algemene Begraafplaats aan de Tuinbouwstraat toegewezen. 
De meeste joden waren werkzaam in de vleeshouwerij, de veehandel en andere handel en, in mindere mate, als kleermakers, stoffeerders en naaisters. In 1906 werd de vereniging Help Elkaar opgericht.
De joodse gemeente was in de eerste decennia van de twintigste eeuw al zo klein geworden, dat er alleen op de Hoge Feestdagen en bij speciale gelegenheden synagogediensten gehouden werden. Toch werd er nog in 1922 een nieuw reglement opgesteld, en werd de synagoge drie jaar later nog gerestaureerd.

Gedurende de bezetting is vrijwel de voltallige joodse bevolking van Stedum en Loppersum gedeporteerd en vermoord. Na de oorlog is de joodse gemeente opgeheven en in 1948 bij die van Groningen gevoegd. Het synagogegebouw werd verkocht en kreeg een andere bestemming. De gevelsteen, die na de restauratie van 1925 was aangebracht, werd bevestigd aan de toren van de hervormde kerk in Stedum.

De plaatselijke autoriteiten dragen tegenwoordig de zorg voor joodse begraafplaats.

Aantal joden in Stedum en Loppersum en omgeving:

1809 27

1840 50

1869 58

1899 62

1930 29

 

Steenwijk

 

Reeds voor 1700 vestigde het eerste joodse gezin zich in Steenwijk. Het stadsbestuur trachtte rond 1720 meer joodse kooplieden naar Steenwijk te halen in een poging om zo de handel te stimuleren. Aanvankelijk liep dit op niets uit, maar in de loop van de achttiende eeuw vestigden zich er meerdere joodse gezinnen. Deze begroeven hun doden vanaf circa 1775 op de begraafplaats aan de Schapendrift, ten zuiden van Noordwolde. Rond 1795 werd de begraafplaats aan de huidige Eesveenseweg in Steenwijk aangekocht, deze werd in 1807, in 1860 en in 1911 uitgebreid.

Ook na de burgerlijke gelijkstelling in 1796 ondervonden joden soms nog belemmeringen wanneer zij zich in Steenwijk wilden vestigen. Desondanks nam het aantal joden zowel in het stadje zelf als in de omliggende plaatsen snel toe.

Aan het begin van de negentiende eeuw werden de godsdienstoefeningen gehouden in een privé-huis in Steenwijk. In 1813 werd een kamer aangekocht in de Gasthuisstraat, die zes jaar later gerenoveerd werd en uitgebreid tot een echte synagoge. In de vijftiger jaren van de negeniende eeuw leidde een intern conflict over vernieuwingen tot een scheuring binnen de gemeente. De hereniging in 1869 was aanleiding tot de bouw van een nieuwe synagoge eveneens in de Gasthuisstraat, op de hoek van de Kornputsingel.

De kinderen kregen aanvankelijk joods onderwijs in een lokaal van de stedelijke school, in 1849 werd een eigen schoolgebouw opgetrokken. Nog in 1917 werd naast de synagoge een nieuwe joodse school ingericht.
Behalve de kerkenraad, het kerkbestuur en een penningmeester voor het Heilige Land waren in Steenwijk diverse genootschappen en verenigingen voor o.a. het begrafeniswezen, zorg voor het interieur van de synagoge en Tora studie.
De economische situatie van de Steenwijkse joden was over het algemeen goed, zij waren voornamelijk actief in de (textiel)handel en de vleeshouwerij. Ook een grote specerijenhandel had een joodse eigenaar. Een aantal joden uit Steenwijk nam deel aan het stads- en provinciaal bestuur.

Tijdens de Duitse bezetting werden in Steenwijk dezelfde anti-joodse maatregelen genomen als in de rest van ons land. In september 1942 werd een aantal joden in een werkkamp bij Staphorst ondergebracht en tewerkgesteld. Bijna de helft van de joodse inwoners van Steenwijk heeft de oorlog weten te overleven, meestal in onderduik. De overigen werden naar de kampen in het Oosten gedeporteerd en zijn daar omgekomen.
De synagoge en het interieur zijn in de oorlog behouden gebleven, ondanks het feit dat het gebouw als opslag gebruikt werd. Ook de rituele voorwerpen en de Tora-rollen bleven bewaard.

Na de oorlog werd het joodse leven in Steenwijk korte tijd hervat, maar de synagoge werd niet regelmatig meer gebruikt. In 1948 werd het gebouw verkocht en uiteindelijk gesloopt. Een deel van de rituele voorwerpen werd aan het Joods Historisch Museum geschonken. De joodse gemeente werd in 1964 opgeheven en bij die van Zwolle gevoegd.

De plaatselijke overheid draagt tegenwoordig zorg voor de joodse begraafplaats aan de Eesveenseweg. Een project, waarbij 180 grafstenen onder auspiciën van de stichting Beth Chaim gerestaureerd werden, is in juni 2001 afgesloten. Het reinigingshuisje op de begraafplaats werd in 1985 herbouwd. In de gevel bevindt zich een gedenksteen voor de joodse inwoners van Steenwijk die de oorlogsjaren niet overleefden.
In september 2005 werd op de hoek van de Van den Kornputsingel en de Gasthuisstraat een monument onthuld voor de 51 omgekomen joodse inwoners van Steenwijk. In oktober 2007 werd er aan de gevel van een bankgebouw op diezelfde hoek, waar tot 1952 de synagoge stond, een gedenkplaat onthuld ter herinnering aan deze synagoge.

In Willemsoord, een in de jaren twintig van de negentiende eeuw in Steenwijkerwold gestichte armenkolonie, was een aparte joodse buurt, de Jodenpol genaamd. Deze joodse gemeenschap, die tussen 1830 en 1890 bestond, had een synagoge, een joodse school en een begraafplaats, gelegen aan De Pol, nabij de huidige Prins Willem Alexanderstraat. De begraafplaats wordt door de overheid van Steenwijk onderhouden.

Ook in de nabij gelegen plaatsen Oldemarkt en Kuinre woonden gedurende de negentiende eeuw enige joodse gezinnen.

Aantal joden in Steenwijk en omgeving:

1795    32

1809    78

1840  284

1869  199

1899  224

1930  123

1951    23

 

Strijen

 

In het begin van de negentiende eeuw vestigden zich enige joodse gezinnen in de Zuid-Hollandse plaats Strijen. Tot 1857 behoorden zij tot de joodse gemeente van Oud-Beijerland, daarna vormden zij een kleine zelfstandige joodse gemeente.

In hetzelfde jaar werd een synagoge gebouwd aan de Kerkstraat. De joodse school aan de Boompjesstraat dateert van 1874. Ruim twintig jaar later namen de joden van Strijen een begraafplaats in gebruik in het noordelijke deel van het dorp aan de Oud-Bonaventurasedijk. Ook de joden van 's-Gravendeel en Puttershoek begroeven daar hun doden.


Het kerkbestuur van de joodse gemeente Strijen bestond uit twee leden. Daarnaast was er maar één vereniging actief: het begrafenisgenootschap. De joden waren werkzaam in de horlogemakerij, veehandel en vleeshouwerij.

Tijdens de bezetting zijn vrijwel alle joodse inwoners van Strijen weggevoerd en vermoord.
Na de oorlog werd van de synagoge een woonhuis gemaakt. De gemeente werd in 1948 opgeheven en bij de joodse gemeente van Rotterdam gevoegd.

Herdenkingssteen voor Dortdrechtse joden op de begraafplaats in Strijen.


De joodse begraafplaats werd in 1996 gerestaureerd en wordt tegenwoordig door deStichting Joods Herdenkingsmonument Strijen onderhouden. De grafstenen op deze begraafplaats zijn geïnventariseerd in het Stenen Archief. Op de begraafplaats zijn ook de stoffelijke resten herbegraven die in 1996 op de joodse begraafplaats aan de Hoogt in Dordrecht werden gevonden. Hierbij is een herdenkingssteen geplaatst.

Aantal joden in Strijen:

1809  19

1840  35

1869  56

1899  50

1930  26