Oud en Nieuw


Nieuwjaar wordt in Nederland sinds 1576 op 1 januari gevierd...

Het schijnt dat de oudste bewoners van onze streken, die geen echte kalender bezaten, tussen eind december en begin januari een midwinterfeest van twaalf nachten hielden. De Romeinen op hun beurt lieten aanvankelijk het nieuwe jaar op 1 maart beginnen, maar vanaf 44 v. Chr, toen Julius Ceasar de naar hem vernoemde Juliaanse kalender invoerde, werd dat 1 januari, de dag dat de nieuwe senaat werd geïnstalleerd. Met de heropleving van het Latijn tijdens de Renaissance ging die datum voor steeds meer landstreken gelden, al probeerde de katholieke Kerk andere data ingang te doen vinden. Eerst stelde zij Pasen voor, daarna Driekoningen, vervolgens Kerstmis en ten slotte Sint Maarten; ook Maria Boodschap op 25 maart is nog in de aanbieding geweest.


Om aan deze verwarring een eind te maken bepaalde de Franse koning Charles IX in 1563 dat in zijn land nieuwjaar voortaan zou plaatsvinden op de eerste dag van de Juliaanse kalender en de Spaanse landvoogd Requesens deed hetzelfde per plakkaat op 16 juni 1575 voor de Lage Landen. Internationaal zou dit ook de standaard worden. Hiermee viel 1 januari overigens nog niet op de huidige datum, want de kalenderhervorming van paus Gregorius in 1582, die het hele jaar tien dagen naar voren haalde, werd in Nederland slechts aarzelend overgenomen, omdat calvinisten niet graag van een paus wilden leren hoe zij een kalender moesten inrichten. Als laatste provincie ging in 1701 Drenthe overstag en sindsdien bestaat er dus een landelijk Oud en Nieuw. Desondanks heeft het lang geduurd voordat de hele samenleving hiervan was doortrokken. Tot slechts enkele decennia geleden sloten alle bedrijven hun boeken op 30 april af. En het onderwijs heeft altijd een eigen jaar aangehouden. 

 

Een landelijk Oud en Nieuw betekende nog niet dat de jaarwisseling overal op hetzelfde ogenblik plaatsvond. In de Middeleeuwen bepaalden kerkklokken het uur van de dag, waarvoor als basis diende: 'high noon' op de zonnewijzer bij de kerk. Van Oost naar West-Nederland gaf dat een verschil van ruim tien minuten, maar bij een slordige koster kon dat flink oplopen. Zolang het transportwezen nauwelijks tot ontwikkeling was gekomen, maakte het niet uit dat alle steden en dorpen een eigen tijd hanteerden. De Engelse Spoorwegen reageerden als eerste. Terwille van een landelijke dienstregeling richtten zij zich vanaf 1840 op de Greenwich Mean Time, later uitgegroeid tot mondiale maatstaf. De Nederlandse Spoorwegen haakten hier in 1892 op in met de Amsterdamse Tijd, die op de Westertoren viel af te lezen. Wettelijk gold die tijd vanaf 30 april 1909 voor het hele land, zodat pas sindsdien alle Nederlanders synchroon leven. Wel zou de Duitse bezetter hier in 1940 de Berlijnse Tijd (één uur vroeger) invoeren, die nog steeds geldt, zij het onder de naam Midden-Europese Tijd (in het Engels afgekort tot CET). De betreffende zone omspant maar liefst het hele gebied tussen Wit-Rusland en Portugal - wat als komisch bij-effect heeft dat onze klokken gedurende het grootste deel van de dag nog onnauwkeuriger zijn dan in de Middeleeuwen.

 

Over de vroegste nieuwjaarsviering bericht de Kerk. Het heet dat in voorchistelijke tijden de mensen vuren stookten, lawaai maakten, maskers droegen en offers brachten, teneinde de geesten die door het zwerk raasden, te verjagen danwel mild te stemmen. De Kerk zou dit soort 'onnutte superstitiën' hebben proberen te bestrijden door Kerstmis en Driekoningen aan het begin en het eind van het midwinterfeest te plaatsen, waardoor de feestvreugde als het ware naar die dagen werd toegezogen. In de zesde eeuw schreef zij zelfs rond nieuwjaarsdag een driedaagse vasten uit en toen dat zonder resultaat bleef, werd 1 januari tot Dag der Besnijdenis van Jezus verklaard. In een cultuur waarin niet besneden wordt, was dit geen gelukkige greep: het 'eerst vergoten bloed van het Lam Gods' is in het Westen nooit uitgebreid herdacht, ook al hebben zowel katholieken als protestanten dat bepleit.  

 

Oudjaar bleef hierdoor een zuiver werelds festijn, al bezigden katholieken er een speciale bede voor: 'zalig uiteinde'. Een seculiere echo daarvan weerklinkt in de Duitse wens: Guten Rutsch, oftewel een goede glij. Die glij kon gunstig uitpakken, want volgens Frits van Oostrom (Nobel streven) was Nieuwjaar in de Middeleeuwen een 'cadeautijd', al zal dat louter voor de adel hebben gegolden. Op de kerkelijke kalender stond 31 december aangemerkt als de dag van St. Silvester, paus tijdens het bewind van de Romeinse keizer Constantijn, degene die in het jaar 313 christenen vrijheid van godsdienst verleende. Oudejaarsavond heet daarom in Duitstalige landen Silvesteravond, wel toepasselijk, want Silvester is onder meer patroonheilige van huisdieren. Recentelijk is die benaming ook in de Nederlandse horeca gangbaar, vermoedelijk met het oog op landgenoten die er tijdens wintersport vertrouwd mee zijn geraakt. Verder heeft paus Paulus VI in 1967 1 januari uit tot Wereld Vrede Dag uitgeroepen, maar het gezag van de katholieke Kerk was toen al dermate getaand dat de Verenigde Naties in 1981 rustig op 21 september een eigen Internationale Dag van de Vrede creëerden. 

In de zeventiende eeuw, zo meldt de geschiedschrijver Jan ter Gouw in De Volksvermaken, ging Oudjaar gepaard met volle bekers en luide gezangen. Er werd veel in de lucht geschoten. 'Langs de straten trokken hele troepen jongelingen rond om te schieten: schot op schot knalde uit de koffij- en wijnhuizen, en de burgers schoten uit hunne stoepen'. Menig Amsterdammer bewaarde hiervoor een apart kanonnetje op zolder. Rijke particulieren konden kiezen uit een groeiend assortiment vuurwerk, wat ze ook inzetten tijdens bruiloften en verjaardagen. In de achttiende eeuw adverteerden winkeliers al met voetzoekers en vuurpijlen, in de negentiende eeuw kwamen daar zevenklappers en rotjes bij. 

 

Ter Gouw rept niet van vuurwerk door de overheid bij Oud en Nieuw, geen wonder want dat werd bewaard voor feesten waarin de overheid zelf centraal stond, zoals herdenkingen en kroningen. Dit gebeurde niet weinig. Buskruit bereikte Europa in de veertiende eeuw, en twee eeuwen later leek het hele continent 'onder een regen van vonken' schuil te gaan. In de achttiende eeuw ontwikkelden zich twee tradities in de vuurwerkshows: een statische in het Noorden en een beweeglijke in het Zuiden. Burgers die met Oud en Nieuw vuurwerk wilden afsteken profiteerden hier indirect van: buskruit werd steeds goedkoper.  

Te midden van het feestgedruis grepen zogeheten Nieuwjaarszangers hun kans. Met een liedtekst als: 'Boven aan de hemel, Hangt een zak met zemel, Iedere zemel kost een duit, Hang den gierigen bliksem uit' gingen veelal arme mensen van huis tot huis om, blijkens een keur uit 1785, 'den luiden iets af te nemen of te eisen'. Dit dient letterlijk te worden genomen. Er bestaan getuigenissen van nieuwjaarszangers die huizen binnendrongen en zich ongevraagd te goed deden aan wat daar voor eetbaars aanwezig was.

Voor een lieflijker accent zorgden schoolkinderen die voor hun ouders nieuwjaarsbrieven schreven, om te laten zien hoe ver zij met schrijven gevorderd waren. De school kon op die manier tevens onder de aandacht brengen dat het schoolgeld nog moest worden betaald. In Vlaanderen zijn zulke brieven tot vandaag gebruikelijk gebleven.

 

Ten tijde van de Verlichting groeide onder de burgerij een hang naar een meer intieme viering. De pendules die bij welgestelden op de schoorsteenmantel kwamen te prijken, gaven ook de seconden weer, wat het gezamenlijk aftellen mogelijk maakte. Dit aftellen zou zich dusdanig in ieders hoofd nestelen dat velen menen dat slaguurwerken, zoals de kerk- en televisieklokken, hetzelfde doen, terwijl die juist óp het uur beginnen te slaan - dán is het Nieuwjaar.

Met het verschijnen van de secondewijzer ontkiemde het moderne gevoel voor planning en dagindeling. Oud en Nieuw diende niet om boze geesten te verdrijven maar om goede voornemens te formuleren, - alhoewel zulke voornemens gewoonlijk in verband worden gebracht met de Romeinse god Janus, naar wie Januari is vernoemd. Janus, in het bezit van twee gezichten, staat zelfs te boek als de grondvester van het maatschappelijk leven: met het ene gezicht keek hij achteruit, met het andere vooruit; vandaar dat hij symbool werd voor reflectie en vernieuwing. Toch is het verleidelijk de geschiedenis van de goede voornemens pas in de achttiende eeuw te laten aanvangen, toen mensen ook naar hun eigen idee meer te kiezen kregen. Een geleidelijk proces. Beperkt door standen en zuilen duurde het nog tijden voordat het besef algemeen was dat iedereen zijn eigen levenslot in handen kon nemen. Een consequent en totaal 'Do your own thing' is in Europese ogen tot vandaag Amerikaans. 

 

Een zo'n voornemen van destijds was: de voordeur op slot, zeker ten aanzien van de Nieuwjaarszangers, tegen wie al vanaf 1578 keuren waren uitgevaardigd. Men bleef en famille, om te beginnen in de hoogste kringen. In de achttiende eeuw kwam daarbinnen het gebruik in zwang om elkaar visitekaartjes (met de notatie 'G.N', Gelukkig Nieuwjaar) te sturen: hartelijkheid op afstand. Marita Mathijsen (2018) meldt dat de familie van de schrijver Jacob van Lennep voor elkaar oudejaarsgedichten schreef en dat zal in meer families zijn gebeurd. Vreemden die een aalmoes verlangden moesten voortaan aanbellen en iets te offreren hebben. In de negentiende eeuw leidde dit tot een hausse aan gedrukte nieuwjaarswensen, al bestonden die eerder: het oudste voorbeeld in het Amsterdamse Stadsarchief is van plaatselijke ratelwachters uit 1669. Vooral eenvoudige beroepslieden probeerden op deze manier hun loon aan te vullen, zoals lantaarnopstekers, askarrenmannen, doodgravers, nachtwachten, porders, klokkenluiders, torenwachters, straatvegers en omroepers. Betere arbeidsvoorwaarden maakten geleidelijk een eind aan deze traditie, uitgezonderd voor één categorie: de krantenjongens.

 

Protestanten zorgden van hun kant voor een stiller uiteinde. De Algemene Synode van de Hervormde Kerk riep in 1817 'ter verbetering van den openbaren godsdienst' op tot een 'plegtig dankuur' 's avonds in de kerken. Hoewel 31 december in religieus opzicht geen enkele betekenis had, zou de oudejaarsdienst volgens betrokkenen uitgroeien tot een van de belangrijkste diensten van het jaar, vergelijkbaar met die in de kerstnacht. Gereformeerden plachten zelfs even voor twaalven de bijbel ter hand te nemen en psalm 90 voor te lezen. Zij gingen letterlijk 'biddend het jaar uit'.

Was het hierom dat sommige katholieken Oud en Nieuw als een protestantse aangelegenheid beschouwden? Althans de katholieke componist Alphons Diepenbrock (1862 - 1921) ging die avond om die reden voor middernacht naar bed, zoals te lezen staat in Cécile en Elsa, strijdbare freules van Elisabeth Leijnse (2015). Katholieken die wel opbleven, baden ná twaalven. Geknield voor een stoel, met de ellebogen op de zitting, deden zij dan een Onzevader en een Weesgegroetje, ofwel een zogeheten Tientje (een Onzevader, tien Weesgegroetjes en een plechtig kruisteken tot slot) of zelfs een compleet Rozenhoedje (vijf Tientjes). Het 'zalig uiteinde' ging op deze manier moeiteloos over in een 'zalig nieuwjaar'. Overigens klinkt de wens 'zalig uiteinde' zelden meer. Limburgers kiezen wel voor een vertaling van Guten Rutsch: 'ne gooie roetsj' 

Intussen werden in de steden de uitwassen op straat aangepakt, zoals openbare dronkenschap en wapengekletter. Op particulier vuurwerk stonden al in de achttiende eeuw fikse boetes, zoals te lezen valt in de 's Gravenhaegse Courant van 29 december 1747, maar blijkbaar waren de autoriteiten niet erg effectief in handhaving van dit verbod. Ter Gouw schrijft dat aan het begin van de negentiende eeuw de Kalverstraat door het schieten nog op haar grondvesten schudde en dat iedere huisvrouw uit voorzorg schrikpoeder had klaarliggen. Maar in 1871 kon hij melden: 'van de huidige tijd niets dan lof'. Door eendrachtige samenwerking van politie, onderwijzers en kerkleiders was 'de lust tot uitspattingen evenzeer verminderd als de beschaving toegenomen'. Hulp hierbij verschafte zeker ook de eerste Wapenwet van 1896, die het openlijk dragen van wapens verbood.

 

Alleen Nieuwjaarsdag gaf nog gedruis. Afgezien van de nieuwjaarswensers die met hun drukwerk leurden, presenteerde uitwonend personeel zich en belden jongeren aan voor een versnapering. En dan de bezoekjes van familie, vrienden en buren over en weer. Dit nieuwjaarslopen of nieuwjaarswensen was een plicht en een last. Volgens de etnologe Eveline Doelman heeft het tot aan de Tweede Wereldoorlog geduurd vooraleer ook dit gebruik was verdwenen. 

Voortaan bracht de nieuwjaarskaart de beste wensen over. Die gewoonte kwam op toen de PTT in 1871 de briefkaart lanceerde en tegelijkertijd het versturen van visitekaartjes duurder maakte. De Gebrs. Koster uit Amsterdam waren de eersten die op zo'n kaart een tekstje afdrukten en dat voor de jaarwisseling van 1874 als nieuwigheid aanboden. Een decennium later hadden zij ook de primeur van de 'geïllustreerde nieuwjaarsbriefkaart', waarvoor menig dominee stichtende rijmpjes ging schrijven. Vol op stoom kwam deze industrie pas nadat in 1892 de PTT het monopolie op de briefkaart verloor en iedereen zulke kaarten mocht uitgeven. Vanuit christelijke hoek lag de combinatie met Kerstmis voor de hand: de Goudse drukker T.J. Kousbroek bracht drie jaar later de eerste kerst- annex nieuwjaarskaart. Naast rijke particulieren zagen commerciële partijen onmiddellijk het belang van dit communicatiemiddel in. De meeste Nederlanders zouden pas in de jaren vijftig kaarten gaan versturen, niet uit privacy-overwegingen maar omdat hun familes en vrienden steeds verder weg woonden.

 

Ondertussen, nog nauwelijks opgemerkt in het vaderland, ontwikkelde zich in Nederlands-Indië een heel ander feest. Op 2 januari 1864 rapporteerde het Bativiaasch Handelsblad dat Chinezen de gewoonte hadden aangenomen om naast hun eigen Nieuwjaar ook het 'Europeesche Nieuwjaar' in te luiden met vuurwerk. Een decennium later staken Nederlandse kolonialen dat ook zelf af - 'zelfs ouden van dagen onzer Europeesche maatschappij gaven er zich met ware verrukking aan over'. In het vaderland  amuseerde de straatjeugd zich in die tijd nog met eenvoudige rotjes, voetzoekers, slangetjes en muisjes, bijvoorbeeld op Hartjesdag in Amsterdam. Achtenswaardige burgers maakten geen gebruik meer van lustvuurwerk, hooguit als ze in functie waren van ernstvuurwerk, bestaande uit rookbommen en lichtkogels voor noodsituaties - die term an sich roept al een hele belevingswereld op en is nauwelijks vertaalbaar. Dat hun soortgenoten in Indië om middernacht naar vuurpijlen en Bengaals Vuur grepen, met alle gevaren vandien, kwam uiterst merkwaardig over, ook bij menig verslaggever, getuige een kop over de viering van 1904: 'Eén groot gekkenhuis!'       

 

Oud en Nieuw in Nederlandse steden was en bleef voorlopig een feest van lege straten en gesloten cafés. In de huiskamers vervulden twee elementen de hoofdrol. Ganzenborden was al in de vijftiende eeuw aan Zuideuropese hoven gangbaar en kwam twee eeuwen later naar Nederland, waar het aanvankelijk op argwaan stuitte, vanwege de bijbehorende dobbelstenen die in de bijbel worden verfoeid. In de negentiende eeuw was die argwaan in verband met kleurige pionnetjes wel geweken. De speelgoedindustrie die in diezelfde eeuw ontstond zou voor steeds nieuwe spellen zorgdragen, tot aan Trivial Pursuit en de Kolonisten van Catan toe. Maar ook wie tegenwoordig met Oudjaar virtueel een tenniswedstrijd op een beeldscherm speelt, bevindt zich in de traditie van het aloude ganzenborden.  

 

Het andere typisch Nederlandse element was de oliebol. Over de herkomst daarvan doen allerlei theorieën de ronde. De wildste refereert aan de Germaanse godin Perchta. Zij placht gedurende het midwinterfeest gewone stervelingen met een zwaard open te rijten terwijl zij door de lucht kliefde. Die stervelingen konden echter zorgen dat haar zwaard van hun lichaam afgleed door zich vol te proppen met in olie gebakken deeg. Het bezwaar van deze theorie is dat er dan in onze contreien onbekende Germaanse stammen moeten hebben geleefd, want elders in 'Germania' is de oliebol afwezig (Engelsen betitelen hem niet voor niets als Dutch donut).

Aardiger is de theorie dat oliebollen zijn ontstaan tijdens de Spaanse belegeringen in de Tachtigjarige Oorlog: mensen hadden toen eenvoudig geen tijd om eten te bereiden en wierpen hun deeg in dezelfde ketel als waarin de olie kookte die vanaf de stadsmuren over de aanstormende vijand werd heengegoten.De meest waarschijnlijke theorie is dat  Joden uit Portugal de voorganger van de oliebol, de platte oliekoek, hier hebben geïntroduceerd nadat ze tijdens de Inquisitie van het Iberisch schiereiland waren verdreven. Portugese oliekoeken zijn verwant aan de Afrikaanse vetkoek en het onderscheidende ingrediënt, de krent, is van mediterrane oorsprong. In België kent men wel de verwante smoutebol maar daarin ontbreekt typisch genoeg de krent.  

 

Het oudste recept voor een dergelijke koek staat al in het allereerste Nederlandse kookboek: De Verstandige Kock uit 1667. De huidige ronde vorm kon eerst ontstaan toen er voldoende olie voor handen was om het deeg tijdens het bakken te laten drijven. Albert Cuyp schilderde al voor het verschijnen van De Vestandige Kock een meisje met verrassend ronde ballen in een stenen pot, maar de meeste baksels zullen in die tijd nog plat zijn geweest. Vermoedelijk daarom bleef 'oliekoek' tot ver in de negentiende eeuw de gangbare benaming. 

De huiselijke bakrage ontstond toen vervolgens moderne fabrikanten als Calvé gebruiksklare bakolie lanceerden. Minstens zo belangrijk is de overstap van dure rietsuiker naar goedkope bietsuiker geweest, waarmee poedersuiker binnen ieders bereik kwam, die de oliebol in veler ogen completeert. Volgens de culinair historica Lizet Kruyff dateert de hechte relatie met Oud en Nieuw uit diezelfde tijd, halverwege de negentiende eeuw, wat kan kloppen, want uit Brabant komen berichten dat de oliebol alleen op Vastenavond werd gegegeten. Dat het om een gelegenheidsgerecht gaat, laat zich raden: de bereiding geeft een dusdanig zware walm af dat de pan meestal buiten staat opgesteld. Net als bij patates frites hebben professionele bakkers deze taak inmiddels grotendeels overgenomen. Tegenwoordig bieden straatkramen de versnapering gedurende de hele winter te koop aan, en voeren ettelijke organisaties er liefdadigheidsacties mee.

 

Een Oudejaarsavond met spelletjes en oliebollen stemde stedelingen tot in de tweede helft van de twintigste eeuw volkomen tevreden. Kinderen moesten tot even voor twaalven in bed blijven. Nadien wensten katholieken elkaar een zalig nieuwjaar en protestanten een gelukkig nieuwjaar, wat volgens mij teruggaat op het leerstuk van de erfzonde: bij katholieken wordt de erfzonde weggenomen door de doop, bij protestanten niet, reden waarom zij op aarde nooit zalig kunnen worden. Volgens de taalkundige Wim Daniëls is 'zalig' pas in de negentiende eeuw aan zijn opmars begonnen, wat zou betekenen dat het deel uitmaakte van wat de katholieke emancipatie wordt genoemd ('katholiek reveil' is beter). Later gingen katholieken de formule 'een zalig kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar' prefereren. Overigens houden doopsgezinden, die de erfzonde als idee verwerpen, het op 'gelukzalig nieuwjaar'.

Een gebed en een drankje volgden, en dat was het; van uitbundigheid was geen sprake. Wel leverde de kruidenier gaandeweg een ruimer assortiment versnaperingen, zoals nootjes en na de oorlog flesjes bier. Ten koste van de spelletjes kregen ook de radio en televisie een prominentere rol, zeker toen cabaretier Wim Kan in 1954 de allereerste oudejaarsconference hield, inmiddels een niet meer weg te denken traditie. Waar vroeger de dominee of pastoor het jaar geestelijk uitluidde, doet dat nu de cabaretier.  

 

Buiten de steden in Nederland daarentegen bleef Oud en Nieuw een luidruchtig gebeuren, - wel frappant aangezien in grote delen van Europa dit feest tot in onze tijd bijna ongemerkt voorbijging. Daar werd kerstmis het feestelijk hoogtepunt in de winterperiode, wat in het calvinistische Nederland lange tijd onmogelijk leek. Omdat er niks anders was kon het schieten, eerder ook van steden bekend, op het platteland zelfs nog een evolutie ondergaan. Vanaf 1892 verscheen industrieel calcium carbide op de markt als goedkope vervanging van buskruit. Carbid of Karbiet, zoals het in Nederland kortweg ging heten, raakte ook wijdverspreid, want de dorspsmid gebruikte het om te lassen en boeren verjoegen er mollen mee. In dezelfde periode brachten melkcoöperaties de bekende melkbussen in omloop, waarmee zich een ideale lanceerinrichting aandiende. Het traditionele losschieten met geweren en buskruit overleefde nergens de Tweede Wereldoorlog: het boerse carbidschieten bood echter een alternatief voor wie niet slechts zijn oorvliezen maar ook zijn buikorganen wilde laten trillen. Tot in De Bilt, aldus een informant, vond het plaats, om zich daarna te bepalen tot de grensprovincies. Na een dip in de jaren zeventig en tachtig wint het weer aan populariteit, waarbij overigens wel de gevaarlijke deksels zijn vervangen door voetballen. Hoewel ook nabuurlanden dit gebruik kennen, kwalificeert een Engelstalige blogger het niet ten onrechte als één van de 'Dutch New Year's insanities'

 

Eigenlijk is op het platteland alleen het Nieuwjaarszingen achteruit gegaan. De laatste volwassen zangers stierven daar in de eerste helft van de twintigste eeuw uit; in het zuidelijk en oostelijk deel van Nederland gingen kinderen er langer mee door. In Zeeland liepen zij met de koenkelpot, in het oosten met de foekepot, beide synoniem voor de rommelpot die als begeleidingsinstrument fungeerde. Over de grens, in de Antwerpse Kempen, bestaat dit zingen nog op ruime schaal; in Nederland hebben enkele dorpen als Budel, Soerendonk en Goor het weten te behouden door het onderdeel te laten worden van de georganiseerde feestkalender.

Dankzij organisatie kon in Ootmarsum zelfs nog een hele nieuwjaarsoptocht ontstaan, doordat de gemeente de laatste nachtwaker bij zijn pensionering in 1921 een toelage beloofde als hij jaarlijks na twaalven zijn zegenwens bleef uitdragen. De rondgang van de nachtwacht begint om twaalf uur en de nachtwaker die voorgaat hanteert een ratel. Op twaalf plekken roept hij: 'Twaalf uren heeft de klok' en het publiek antwoordt: 'De klok heeft twaalf', en ze zingen: 'Komt burgers, komt nu allen terstond, Het nieuwe jaar is ingetreden'.

 

Maar in Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel, Flevoland en op de Waddeneilanden leefde spontaan de traditie voort om uit pesterij op oudejaarsavond alles wat los en niet té vast zit van omliggende erven naar een centraal punt te brengen: het nieuwjaarsslepen of nieuwjaarstogen, dat wellicht ooit een stedelijk equivalent heeft gehad. Mikpunt hiervan waren steevast volwassenen die ergernis hadden gewekt, bijvoorbeeld omdat ze geklaagd hadden over voetballende kinderen. Ook in de Bible Belt kwam dit voor, al kregen de klagers daar bij voorkeur een emmer verf tegen hun gevel gekwakt. In de jaren zeventig moesten inwoners van Betuwse dorpen nieuwjaarsslepers nog afkopen met een gratis kratje bier bij de ingang van hun erf.   

Uit dezelfde opdringerige koker stamt vermoedelijk de zogeheten schimperd: een nieuwjaarskaart met sarcastische teksten. Volgens Meijco van Velzen kwamen zulke kaarten in de jaren vijftig en zestig tenminste voor in Groningen en Drenthe, en je vraagt je af waarom dit gebruik niet over heel Nederland verbreid is geraakt. Omdat de landelijke gemoedelijkheid die er toch ook uit spreekt niet overal heerste?

 

In het traditionele gebied van het nieuwjaarsslepen zijn na de oorlog complete oudejaarsverenigingen in leven geroepen, wier actieradius niet langer beperkt is tot de directe omgeving. In plaats van slepen spreekt men van oudejaarsstunts, die geregeld het landelijke nieuws halen. Oudejaarsverening De Geitefok uit het Friese Oldeberkoop stal bijvoorbeeld de olympische ringen van het Olympisch Stadion in Amsterdam, De Oliebol uit Vledder ging een complete straaljager halen bij de vliegbasis Deelen, honderd kilometer verderop.

Ten slotte zou in Friese dorpen en buurtschappen als Tietjerk, Gorredijk en De Folgeren in Drachten in de jaren zestig van de vorige eeuw een nieuw gebruik opkomen: het plaatsen van borden met satirische teksten over buurtbewoners. Zoals: 'Het komt voor mekaar met Tjepkje de V. als callgirl van het jaar', of 'S.V. stuurde de Renault in de muur, deze grap was wel wat duur'. Soms ook verschijnen borden met politiek commentaar. De attributen van een oud volksgericht en van de protestgeneratie zijn hier als het ware samengebracht; het lijkt folklore uit het democratiseringstijdperk. De wijk De Folgeren in Drachten noemt zichzelf ook De Vrijstaat.

 

De luidruchtige viering op het platteland diende tussentijds als verlokking voor stadse jeugd. In 1930 beleefde Apeldoorn out of the blue een 'rumoerige jaarwisseling', een formulering die later fameus zou worden. In 1936 volgde Den Haag kleinschalig: het huwelijk tussen prinses Juliana en de Duitse prins Bernhard was aanstaande en daaromheen waren er nogal wat incidenten rond de hakenkruisvlag. Een Duitse school ter plaatse had die vlag op oudejaarsnacht niet binnengehaald en deze viel nu ten prooi aan demonstranten. Twee jaar later verbrandden Haagse jongeren voor het eerst kerstbomen en afval op straat, waarbij ze  interveniërende politieagenten op een regen van stenen tracteerden. De Duitse bezetters maakten een einde aan deze ontluikende stadse gewoonte. Alleen de Amsterdamse bevolking zou op 31 december 1940 nog een bijzonder protest tegen hen laten horen: een concert vanaf balkons en vanuit open ramen met pannen en deksels, en wel om tien voor half twee 's nachts, in overeenstemming met de vooroorlogse tijdrekening.

 

Na de oorlog werd Den Haag de kraamkamer van de huidige oudejaarsviering. Eind jaren veertig was daar het verbranden van kerstbomen weer opgepakt, maar ditmaal in de hele stad. Groepjes jongens gingen hiervoor op strooptocht naar bomen, een activiteit die een apart werkwoord in leven riep: rausen, een herinnering wellicht aan de bezettingsjaren, want ook Duitse soldaten konden 'rauschen'. Om de vlammen huizenhoog te laten oplaaien werden er autobanden tussen de gestapelde bomen gelegd. De politie trad onmiddellijk op om een en ander te civiliseren. In 1952 wees zij zes plekken aan voor zogeheten vreugdevuren, een nieuwe term in dit verband die bij voorbaat een gewijde sfeer moest teweegbrengen. Bij één vuur zorgde de  Politiekapel alvast voor een muzikale omlijsting, alsof het reeds een fijnzinnig feestje betrof. Haagse nozems lieten zich echter voorlopig niet dresseren en er zouden jaren van rellen volgen, wat oversloeg op leeftijdgenoten in andere steden.

 

Gaandeweg deden ook bedaagde Hagenaars van zich spreken. Van oudsher herbergde de stad veel gepensioneerde kolonialen uit Nederlands-Indië, die de gewoonte om Chinees Vuurwerk af te steken naar huis hadden meegenomen. Nadat in 1949 Indonesië een souvereine staat was geworden, kregen zij een nostalgische reden om dat te doen. Merkwaardigerwijs werden de oude verboden tegen het afschieten van vuurwerk niet meteen van stal gehaald, maar dat geeft aan dat het een nieuw gebruik betrof waarvan niemand hinder ondervond.

Terwijl in deftige Haagse wijken vuurpijltjes de lucht in vlogen, fikten in volkswijken kerstbomen. Omtrent dit laatste hielden de confrontaties met de politie maar aan; in 1961 viel daarbij zelfs een dode. Pas halverwege de jaren tachtig meende de overheid een antwoord op de onrust te hebben: zij verbrak de nachtelijke 'monocultuur' van dronken jongemannen door her en der danstenten op te richten die aandacht-opeisende meisjes moesten lokken. Als alternatief voor de autobanden droeg de politie zelf houten kratten aan, en tijdens het overleg met de relschoppers over zulke zaken raakten dezen voordat zij het wisten in een web van afspraken en voorschriften verstrikt.  

 

Er bestaan nog steeds diverse vreugdevuren in Den Haag en omgeving, maar de twee grootste bevinden zich in Scheveningen, in de wijken Duindorp en Scheveningen-Noord. Tot 1990 brandden die vuren binnen de bebouwde kom; ze zijn onder druk van de gemeente naar het strand verplaatst, met als lokkertje dat daar minder regels zouden gelden. Volgens blogster Sandra Uittenbogaert op www.haagsepraatjes.nl was de gedachte destijds: 'Mogen we geen kerstbomen meer rausen dan gaan we toch heuse tôhen bauwen'. Inderdaad, de slordige brandstapels van vroeger veranderden met behulp van hoogwerkers en honderden vrijwilligers in torens van pallets. Algauw ontstond er competitie tussen de twee wijken. De toren van Duindorp bereikte met 29 meter al eens het Guinnes Book of Records. De gemeente vaardigde in 2016 uit veiligheidsoverwegingen alsnog een maximale hoogte van 35 meter uit. De competitie verschoof nu naar de snelheid waarmee de bouw geschieddde. Scheveningen-Noord won, zij het dat haar toren omviel voordat hij goed en wel in brand stond....

 

Afgezien van Den Haag bleven de meeste burgers in de steden tot in de jaren zestig braaf thuis met Oud en Nieuw. Wel groeide onder hen enig onbehagen omtrent de eigen viering, als gevolg van de secularisatie. De oudejaarsdienst onder Hervormden trok minder gelovigen; van de gereformeerden grepen alleen nog ultraorthodoxen naar psalm 90 en katholieken vergaten hun Onzevader en Weesgegroetje na middernacht. In plaats daarvan bracht de televisie steeds grotere shows en maakte van Oudjaar een wereldwijde gang van de klok, beginnend op Samoa en Kiritimati (Kersteiland) en eindigend op Hawaï, dat er hemelsbreed niets eens zo ver vandaan ligt. Maar voor wie zich geen wintersport kon veroorloven werd Oudjaar een lange zit, die de volgende ochtend gedachteloos kon worden hernomen met het concert van de Wiener Philharmoniker en het schansspringen in Garmisch-Partenkirchen.

Voorlopig kon de stadse burgerij pas naar buiten op nieuwjaarsdag. Zo hield in 1960 Ok van Batenburg met 28 leden van de zwemclub Njord '59 in Zandvoort een eerste Nieuwjaarsduik. Het voorbeeld hiertoe ontleende hij uit Canada, dat zo'n watergang sinds veertig jaar op bescheiden schaal kende. Nog ouder, midden negentiende eeuw, zijn de Christmas Day en Boxing Day (tweede Kerstdag) Dips in Engeland. En in Rome vond sinds 1946 een hoge duik van enkele individuen in de Tiber plaats. Hoewel de medische commissie van de KNZB er schande van sprak en zelfs een royement van zijn club dreigde, ging Van Batenburg ermee door. Vijf jaar na Zandvoort volgde zwemclub Residentie in Scheveningen met een grootsere aanpak, die  het nationale en zelfs internationale model werd. Toch bleef de deelname decennialang beperkt tot enkele honderden fanatiekelingen. Nadat eerst King Pepermunt in 1995 en vervolgens Unox Soep- en Worstfabrikant in 1998 als sponsor aantrad begon de zaak te lopen. In 2015 vond het nieuwjaarsduiken op honderdveertig plekken plaats, zelfs in landprovincies, en waren er ruim vijftigduizend durfals bij betrokken. Inmiddels voeren Nederlanders dit gebruik tot in de tropen uit, ook daar getooid met een winterse Unox-muts.  

 

Ook het fenomeen nieuwjaarsreceptie brak door. De Romeinen hielden zulke recepties al; in Nederland bleven ze tot in de negentiende eeuw een aangelegenheid voor het corps diplomatique en ministers. Op een gegeven moment moet er een verlangen naar een meer democratische variant zijn ontstaan. Wellicht ten voorbeeld meldde Het Nieuws van de Dag in 1904 dat de Amerikaanse president Theodore Roosevelt tijdens de afgelopen nieuwjaarsreceptie in amper drie uur 6711 personen de hand had geschud, wat impliceert dat hij gemiddeld twee seconden per persoon had, - lopende bandwerk dus, waarvoor de Nederlandse elite zich niet leek te lenen. Desondanks meldden kranten in 1925 dat de Amsterdamse burgemeester Van Vlugt in Huize Couturier op de Keizersgracht een heuse nieuwjaarsreceptie had gehouden. Rotterdam volgde hierin kort daarop. Na de oorlog zouden ook bedrijven zulke bijeenkomsten gaan beleggen, evenals allerhande stichtingen en vrijetijdsverenigingen. Het favoriete drankje hierbij: champagne en andere prikwijnen, die na deze kennismaking ook tot de huiskamers doordrongen. Tegenwoordig is het aantal nieuwjaarsrecepties zo groot dat mensen die middenin de maatschappij staan er weken mee zoet zijn.

In de jaren zeventig lieten burgers zich uiteindelijk massaal tot middernachtelijk vuurwerk verleiden. Met een omzet van ongeveer 70 miljoen euro, opgebracht door nog geen kwart van de bevolking, werd Nederland na China en de Verenigde Staten de derde consument ter wereld van Chinees vuurwerk. Deze middennachtelijke kennismaking met de wereld buitenshuis leerde de burgerij vrij snel dat de hele avond anders ingericht kon worden. Het thuisvierende nucleaire gezinnetje is in korte tijd al bijna een anachronisme geworden. Kinderen zoeken elkaar op in uitgaanscentra, bevriende echtparen beleggen een gezamenlijk avondje of huren een vakantiebungalow. Menigeen houdt openhuis. En de gelukwensen tussen ouders en kinderen worden 's nachts per mobieltje mondeling uitgewisseld, of digitaal per sms en Whatsapp.

 

Als laatste trend met Oud en Nieuw mag gelden dat de stedelijke viering weer gewelddadiger wordt. Zelfs de nozems van weleer zijn op dit vlak gepasseerd. Zowel autochtone als allochtone jongeren laten in woonwijken zware vuurwerkbommen ontploffen, steken personenauto's in brand, vernielen straatmeubilair en bedreigen, zo niet molestreren, toegesnelde hulpverleners. Om de gedachten te bepalen: honderd jaar geleden konden politieagenten in geïsoleerde boerengehuchten in Drenthe en Brabant op agressie stuiten, maar hulpverleners niet, nooit.

Het ongenoegen van de eerste multiculturele rassenrel in Nederland, tussen Molukkers en Marokkanen, mocht Culemborg smaken tijdens de jaarwisseling van 2009/2010.

En in wat tuinsteden heten, voltrekken zich steevast botsingen tussen de politie en moslimjongeren. Volgens PvdA-politicus Ahmed Marcouch is voor laatstgenoemden de aangewezen oplossing: op grote schaal preventief opsluiten, maar dat zou wel een uiterst merkwaardig oudejaarsritueel opleveren. Voor zover die jongeren echter een apart probleem vormen dan is dat gelegen in hun religie. Als enigen ter wereld volgen moslims de internationale kalender niet en zij krijgen van hun geestelijken het consigne ons Oud en Nieuw te negeren omdat Allah erin niet centraal staat. Om de weerzin aan te wakkeren beweren sommige imams zelfs dat het een christelijk feest betreft, wat onzin is. Wat kunnen moslimjongeren die anderen niet eens 'gelukkig nieuwjaar' mogen wensen en bij een mondiaal feest volledige buitenstaanders moeten blijven, anders doen dan trammelant schoppen?   

De Nederlandse viering roept al met al wel vragen op. Nieuwjaarsgebruiken elders zijn vergelijkenderwijs bijna idyllisch te noemen. In Spanje eet men tegelijk met het slaan van de kerkklokken twaalf druiven (doce uvas) die geluk moeten brengen. In Schotland wacht men na de jaarwisseling op de gelukbrengende First Foot, de eerste man of vrouw die het huis betreedt. In zowel Schotland als Engeland zingen menselijke ketens Auld lang syne (Wij houden van Oranje in de versie van André Hazes). In Denemarken gooien buren voor elkaars deuren borden stuk. In Italië dragen veel vrouwen rode lingerie en komen liefhebbers op het St. Marcoplein in Venetië bijeen voor een kussessie. In Hongarije is het na twaalven eveneens vrij kussen. In Griekenland hangt men uien aan de deur. In Brazilië strooien honderdduizenden feestgangers bloemblaadjes in zee.

In Spaanssprekend Zuid-Amerika kent men op 31 december wel het verbranden van año viejo, een pop die alle teleurstellingen van het voorbije jaar moet verbeelden, maar daarna is het vrolijkheid troef. In Peru lopen dan lieden met een koffer op straat die beloften voor de toekomst bevatten.  

Opmerkenswaard is ook de Ball drop op Times Square in New York die sinds 1908 plaatsvindt en jaarlijks een miljoen kijkers trekt, een hachelijke onderneming. Om die enorme menigte op het beperkte plein in het gareel te houden geldt een alcoholverbod en moeten de eerste enthousiastelingen 's middags al in aangewezen vakken plaatsnemen, maar iets anders dan vrolijk gejubel klinkt er niet.

Vuurwerkspektakel in andere landen wordt meestal verzorgd door de overheid. Nogal wat landen kennen niet eens consumentenvuurwerk met nieuwjaar, omdat de vraag ernaar ontbreekt of omdat de autoriteiten de verkoop ervan in een vroeg stadium hebben verboden. Slechts hier en daar schieten particulieren zelf zogeheten lustvuurwerk de lucht in. Als we www.vuurwerktraditie.nl mogen geloven, gebeurt dat op redelijke schaal in Scandinavië, Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië en Polen, en op bescheiden schaal in Engeland, België en Italië. Totaal vuurwerkgek is IJsland, waar per gezin vijf keer meer (250 euro) aan vuurwerk wordt besteed dan in Nederland. Ook Suriname en de Antillen knallen er duchtig op los, maar die hebben dat van geen vreemde (al bezitten ze wel een speciale voorkeur voor de Chinese Rol, die een half uur lang knettert). En toch doen zich eigenlijk alleen hier ontsporingen voor.   

 

Een deel van de verklaring zal zijn dat Nederland van oudsher een levendig en baldadig jaareinde bezit - als tegenwicht voor de deken van braafheid die met Kerstmis over het land ligt? In veel westerse landen wisten kerken alle aandacht te richten op Kerstmis en Driekoningen en het wereldse Nieuwjaar als onbelangrijk af te doen. De meeste Engelsen, Fransen en Spanjaarden zijn pas echt voor het festijn gevallen toen de televisie er een internationale manifestatie van lotsverbondenheid en hoop van maakte, waarmee meteen de toon was gezet. 

Een ander deel van de verklaring moet zijn dat Nederland behoort tot een smalle strook in Europa waar ook hooliganism en comazuipen (of een Facebookrel) voorkomen, met name, zo lijkt het, onder jongeren uit de protestantse levenssfeer die een keer uit de ban willen springen om hun gevoel van onbelangrijkheid te tarten. Vuurwerk alleen kan, zoals wel wordt geopperd, nooit de bepalende factor zijn, want Chinezen luisteren al eeuwen hun feesten er vreedzaam mee op. Zij kunnen het ook het hele jaar in de supermarkt kopen en afsteken op elk uur van de dag, zonder dat de overheid veel regels hoeft te stellen, laat staan een totaalverbod overweegt.