Textielfabrieken in Nederland

 

Na de onafhankelijkheid van België in 1830 kwam de industrialisatie in Nederland pas echt op gang. De textielindustrie werd door het Rijk in Twente sterk gestimuleerd. Verder kwam een grote concentratie van textielfabrieken in Brabant te liggen. 

De textielindustrie is een bedrijfstak waarbij machinaal of met huisnijverheid textiel wordt geproduceerd. Het is gebaseerd op het proces van het omzetten van vezels in garen, dan stof, en dan textiel. Vervolgens kan hiervan kleding of andere artefacten gemaakt worden.

In de textielindustrie is katoen de belangrijkste natuurlijke vezel. Er is een breed scala aan technologie beschikbaar voor het spinnen en de stofvormende fase tot aan de complexe processen voor de afwerking en kleuring voor een breed gamma aan producten.

'

Nederlandse textielfabrieken alfabetisch op plaatsnaam:

Almelo

Koninklijke Ten Cate NV,   firma Ten Cate die hier 4 fabriekshallen had met de namen: Indië, Java,Tubantia,en Holland. Het bedrijf heeft het hoofdkantoor in Almelo Nederland en werkmaatschappijen in tal van Europese landen, in Noord-Amerika en Azië. KTC is voortgekomen uit H. ten Cate Hzn. & Co. Dit Almelose bedrijf heeft een geschiedenis waarvan het eerste schriftelijke document teruggaat tot 1704, hoewel reeds in 1691 bleek dat de familie Ten Cate zich met de textielhandel bezighield. Het was oorspronkelijk een handels- en handwerkbedrijf. Vanaf het begin van de 19e eeuw groeide de onderneming uit tot een belangrijk industrieel textielbedrijf. Hierin hebben de directeuren Egbert I t/m Egbert III Ten Cate een belangrijke rol gespeeld. Egbert IV ten Cate (1904-1955) was de laatste textielbaron. Vervolgens hield het bedrijf op een familiebedrijf te zijn.In 1957 fuseerde ten Cate met de uit 1836 stammende Koninklijke Stoomweverij (KSW) uit Nijverdal. Dit was de eerste naoorlogse industriële fusie in Nederland. De kroon op de fusie werd gezet op 30 april 1958 toen de toestemming afkwam dat de nieuwe NV het predicaat ‘Koninklijke’ mocht voeren. Dit predicaat zat verscholen in de ‘K’ van KSW, zodat men een nieuwe naam moest verzinnen. Dat werd ‘Koninklijke textielfabrieken Nijverdal-ten Cate’, met Nijverdal voorop aangezien het predicaat bij KSW hoorde.

Kapokfabriek Nijhuis en Co.

Textielfabriek de Grenzen, van de familie Hagedoorn, Gelegen aan het kanaal, haven NZ 77, later textielfabriek Almelo.

Firma Gebr. Scholten & Co.
Opgericht in 1859 door de broers Barend, Gerrit, Jan Frederik en Jan Scholten.
De fabriek had in het begin veel afzet in Nederlands Indië. Ze produceerden een fijne doeksoort voor onder andere luxe overhemden. Na de samenwerking met L. van Heek te Losser kreeg het de naam "van  Heek en Scholco" en de fabriek in Wierden werd "van Heek Fashion". Ze maakten in die tijd linnenachtige stof van katoen, stof voor overhemden en stof voor beddengoed, shirts, zakdoeken en nog veel meer. De stoffen waren bestemd voor de export naar het toenmalige Nederlands-Indië en om te verkopen binnen Nederland. De firma werd in 1893 omgezet in N.V. Katoenmaatschappij v/h Gebroeders Scholten & Compagnie.

Stoomspinnerij Twenthe. In 1914 - 1916 gebouwd naar ontwerp van A.G. Beltman.

Almelosche Ververij en Chemische Wasscherij Gebr. Palthe.

SESA fabriek (Scholl Engberts en Scholten Almelo.

Textielfabriek van Bendien

Firma Hofkes. Rond 1830 begon Hofkes met het machinale spinnen van garen uit katoen.  De eerste stoommachine in Almelo deed zijn intrede.

Kleding industrie H. Smits & Co.

van Weerd's Confectie. Sluiskade Zuidzijde.

de Leeuwarder Textiel Maatschappij ELTEM.

Textielfabriek Bavink, in 1833 opgericht, in de fabriek van Barend Bavink werd veel bleekwerk verricht voor Ten Cate.

Egger vitrage fabriek, gelegen aan de Violierstraat en Deldensestraat.

Firma Hedeman

Stoomwolspinnerij, katoenweverij en ververij J. ten Bos. Gevestigd aan de Krikkenstraat, hoek Grotestraat.

Bernhard ten BruggeCate, later L. BruggenCate, Bornebroekscheweg, kapokfabriek Java.

B.C. de la Fontaine Verwey, Ambt almelo, natuur- en stoomblekerij

Gebr. Kamphuis, Almelo, Blekerij

Fa. H.H.Kolthof, Confectiefabriek, Bakenstraat 32

J.H. Nijhuis, Chemische wasscherij, Dekenstikkerij en verstelinrichting, Goudsbloemstraat 3 Almelo

Kunstblekerij van de Heer Becking, Ootmarsumsestraat.

 

Borne

Spanjaard,  Salomon Jacob Spanjaard (Bodendorf, 13 december 1783  Borne, 22 april 1861) was grondlegger van het textielbedrijf N.V. Stoomspinnerijen en Weverijen S.J. Spanjaard in Borne in de Nederlandse provincie Overijssel. Dit bedrijf groeide in de loop van de 19e eeuw uit tot een van de grootste textielfabrikanten in Twente.Salomon Jacob Spanjaard werd in 1783 als Salomon Jacobs geboren in Bodendorf, bij Remagen in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts. Rond de eeuwwisseling verhuisde hij naar Nederland, waar hij zich in Zwolle vestigde als koopman. In 1811 trad hij in Borne in het huwelijk met Sara David van Gelder, die net als hij van joodse afkomst was. Hij kreeg vijftien kinderen, van wie er uiteindelijk negen in leven bleven. In 1812 nam Salomon Jacob de naam Spanjaard aan. Op dat moment was hij in Borne actief als verkoper van tweedehands kleding. Waarom hij de naam Spanjaard aannam, is niet bekend. Vermoed wordt dat hij dit deed omdat zijn voorvaderen van Spaanse afkomst waren. In Duitsland werden deze joden namelijk vaak Spanier genoemd. De firma Spanjaard werd waarschijnlijk opgericht in 1828, omdat de oudste handelsboeken van het bedrijf uit dit jaar dateren. Met twee van zijn zoons, Jacob Salomon en Levie Salomon, voerde hij de directie over zijn handelsbedrijf. Tot ongeveer 1850 droeg ook de handel in tweedehands kleding en voedingsmiddelen voor een groot deel bij aan de omzet. Daarna was uitsluitend de productie van en handel in textiel nog van belang.Salomon Jacob Spanjaard kocht garens in Engeland en verkreeg ook Nederlandse garens door deelname in de Enschedese Katoenspinnerij. Het bleken en het verven besteedde hij uit aan respectievelijk de Twentse Stoomblekerij in Goor en Ten Cate in Enschede. Hij oefende vanwege zijn handelsdrift een grote invloed uit op het dorp. De textielfabrikant kende een haat-liefdeverhouding met zijn arbeiders. Vanwege een slecht oog stond hij bekend als Sallie Eenoog of de Olde Eenogige.In 1852 namen de beide zoons Jacob en Levie voor de som van ƒ 70.905,93 het bedrijf van hun vader over. Op dat moment telde het bedrijf ruim 50 weefgetouwen en had het een paar honderd handwevers onder contract. Salomon Jacob Spanjaard overleed op 22 april 1861, op 77-jarige leeftijd, in Borne.

 

Eindhoven

Smits Johannes Theodorus Smits was een molenaarszoon uit Dommelen en geparenteerd aan de Eindhovense fabrikantenfamilie Keunen. Hij vestigde zich in 1779 in Eindhoven en begon in 1786, samen met zijn zwager A. Janssen, een spinnerij voor katoenen garens. Deze firma werd in 1810 ontbonden. Dat jaar werd een doorstart met de Fa. J. Th. Smits & Zn. waarin vijftien katoenspinmachines waren samengebracht die door spierkracht werden aangedreven. Het jaar 1810 betekende daardoor het begin van de fabrieksmatige textielproductie in Eindhoven. Vervolgens kocht Smits in 1812 de Stratumse Watermolen waarbij het fabriekscomplex Den Bouw verrees. Hierin werden in 1817 acht spinmachines geplaatst die door waterkracht werden aangedreven. In 1820 werd een stoommachine aangeschaft, maar deze investering vond geen navolging en in 1832 werd de stoommachine niet meer gebruikt en ging men weer geheel over op waterkracht. De firma heeft tot 1848 bestaan. De familie Smits kwam door de ondernemersactiviteiten tot grote welstand en werd in de adelstand verheven. In 1851 werd de wolspinnerij op Den Bouw hervat door jhr. Th.G.H. Smits van Eckart en jhr. E.J.C.M. de Kuyper. In 1896 kwam aan dit bedrijf een einde als gevolg van een grote brand. In 1928 werden de laatste resten van de fabriek gesloopt. Naast Smits kende Eindhoven in die tijd nog 14 kleinere textielfabrieken. Niet lang daarna echter werden een enkele grote textielbedrijven gesticht door deels autochtone fabrikantenfamilies die geparenteerd waren aan de families Smits en Keunen.

Spoor/Van den Briel & Verster Omstreeks 1795 kocht Spoor een huis aan de Dommel en begon een fabriekje voor katoenen stoffen. In 1810 waren er twee fabrieken: een voor katoen en een voor wol. Er waren 44 arbeiders en 87 thuiswerkers in dienst. In 1816 was er een topjaar; er werkten toen 360 mensen voor Spoor. Daarna ging het achteruit. In 1821 overleed Spoor. De fabriek werd overgenomen door zijn zoons. Er kwam een compagnon en omstreeks 1833 heette het bedrijf W. Spoor & Cie. In 1843 werd de fabriek opgeheven en kwam het gebouw leeg te staan.Van den Briel en Verster, ofwel de Koninklijke Eindhovensche Damast-Linnen- & Pellen-Fabriek is opgericht in 1847 als Linnenfabriek C. Van den Briel. Dit bedrijf betrok de leegstaande fabriek van Spoor. In 1888 kreeg de fabriek haar uiteindelijke benaming, toen Van den Briel met Verster ging samenwerken. Het bedrijf lag aan de Dommelstraat en was voorzien van een prachtige natuur-bleekerij in de vorm van een grasveld aan de Wolvendijk. In 1963 ging het bedrijf samen met Van Dissel.  De fabriek werd in 2002 vrijwel geheel gesloopt en  alleen de voorgevel van de fabriek is blijven bestaan. 

Schellens In 1839 kwam Jacobus Schellens vanuit Eersel naar Eindhoven. Hij nam de plaats in van De Moll in de reeds bestaande vennootschap tussen Jan Hendrik de Moll en Mathijs Willems. In 1844 werd de vennootschap ontbonden en ging Schellens alleen verder. In 1851 werd door Jacobus Schellens een fabriek voor katoenen en linnen goederen opgericht. Zijn zoon, Johannes Arnoldus Schellens, richtte samen met J.J. Marto een trijpfabriek op. Deze meubelstof werd voordien nog niet in Nederland vervaardigd. Het bedrijf kwam in 1889 aan de Augustijnendreef bij de Dommel te staan, maar na de Tweede Wereldoorlog werd het overgebracht naar bedrijventerrein De Hurk. De gebouwen werden in 1972 gesloopt. In 1982 werd het bedrijf stilgelegd, want de concurrentie was te hevig.  De zoon van Johannes Arnoldus uit een tweede huwelijk, Leo Schellens, ging bij zijn vader werken maar richtte in 1902 een eigen fabriek op onder de naam fa. Leo Schellens & Co.. Hij trouwde in 1901 met Petronella Johanna Maria Keunen die als mede-oprichter en firmant actief betrokken was bij de leiding. Haar nicht Johanna Paulina Keunen en neef Constant Keunen waren als firmant actief betrokken bij het bovengenoemde textielbedrijf Schellens en Marto. In 1903 werd door Leo Schellens & Co een stoommachine aangeschaft die zeven weefmachines in de trijpweverij aandreef. In 1924 werd dit bedrijf een NV onder de naam Leo Schellens & Co.'s Trijpfabriek N.V.. Men moderniseerde voortdurend en had ongeveer 150 mensen in dienst. Dit bedrijf bestaat nog steeds, maar is inmiddels vertrokken van de Vestdijk en uit Eindhoven. Het was het laatste bedrijf dat van de oorspronkelijke Eindhovense textielfabrieken is overgebleven, omdat het zich op mohair velours is gaan specialiseren. Er is ook een vestiging te Deurne (Vescom) waar men eveneens mohair tapijten maakt. Het bedrijf stopte haar activiteiten in Eindhoven in 2009 om te verhuizen naar een nieuw pand aan de Speltdijk 8 te Helmond

Kodijko Van Dijk & Comp. werd opgericht in 1852 door Carolus Boromeus van Dijk als een kleine handweverij aan de Tongelresestraat. Hij kwam uit een familie die al sinds de 17e eeuw in de linnenweverij werkzaam was. In 1855 werd het: Van Dijk en Co., waarbij Ignatius de Haes mede-firmant werd, een samenwerking die in 1869 eindigde. In 1885 werd een stoommachine geplaatst die vijf getouwen kon aandrijven. In 1903 werd de naam veranderd in: NV Eindhovensche stoom- en handweverij v/h Van Dijk & Co. Het bedrijf leverde damast aan het hof en in 1918 kreeg het het predicaat Koninklijk. De handelsnaam was toen: Kodijko. In 1959 werd Kerssemakers uit Gestel overgenomen. In 1964 fuseerde Van Dijk met Van Oerle's Band & Damastweverij te Boxtel. De productie werd toen naar Boxtel overgeplaatst en het pand in Eindhoven kwam leeg te staan. Hier trok toen in 1965 het textielbedrijf Van Dissel in, dat reeds was gefuseerd met Van den Briel & Verster. Van Dissel stopte in 1971. Hierop werd de naam Kodijko overgenomen door Linnenweverijen v/h van Dijk & Zn te Waalre, die toevallig ook dezelfde naam had.Tot Kodijko hoorde ook wasserij en ververij De Iris, waar de gegoede burgers hun tafellinnen konden verzorgen. 

Holleman/Elias In 1856 werd te Strijp een linnenfabriek opgericht door Joseph Elias. Dit was een uit Hannover afkomstige ondernemer die in 1831 als huursoldaat tegen de Belgen heeft gevochten. Daarna werd hij handelaar en fabrikeur, had een textielfabriekje in Stratum. De Strijpse fabriek werd gestart in een oud fabriekshuis van de fabrikeur in wollen en katoenen stoffen Wouter Holleman. Deze kwam in 1802 Stratum en wilde een textielfabriek beginnen. In 1820 stond hij ingeschreven als textielfabrikant en had 6 à 9 werklieden in dienst, maar in 1855 overleed hij. Het bedrijf lag gunstig ten opzichte van de Gender, die gebruikt kon worden om wol in te wassen. In 1869 schafte Elias een stoommachine van 20 pk aan, waarop 90 weefgetouwen konden worden aangesloten. Enige jaren later werd een damastmachine aangeschaft. Elias zorgde voor vele innovaties. Sinds 1874 heette het bedrijf: Stoom Linnen Fabriek Willem III Koning der Nederlanden. In 1875 waren er 135 werknemers in dienst. Joseph Elias was een der eerste leden van de Sociëteit Amicitia, die er vooruitstrevende denkbeelden opna hield. In 1875 hielp hij mee het Eindhovense Departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen op te richten, die ten doel had om niet-confessioneel onderwijs te bevorderen. In 1961 ging Elias op in de BEHTI. De weverij van Elias werd overgeplaatst naar de grote centrale weverij te Mierlo. De fabriek aan de Strijpsestraat is sedert 1970 nog in gebruik geweest als supermarkt, waarop nog tweemaal een gewapende roofoverval is uitgevoerd, en daarna als snuffelzolder. Rond 1974 was een kleine dependance van de HTS een paar jaar ondergebracht in het kantoorgebouw. Omstreeks 1982 werd de opvallende watertoren van de fabriek opgeblazen. In 1987 werd de fabriek gesloopt.

Von der Nahmer In 1830 begon Heinrich von der Nahmer een mechanische wolspinnerij te Geldrop. In 1850 verhuisde zijn zoon, Julius von der Nahmer naar Stratum en begon een eigen fabriek. In 1855 werd dit een fabriek van bukskin. In 1862 brandde de fabriek af en in 1902 sloot de fabriek vanwege economische tegenslagen. Robert von der Nahmer was een wollenstoffenfabriek aan de Geldropseweg. De fabriek is opgericht in 1866 door Robert von der Nahmer (Medenbach, 1837-1908). In 1903 werd het bedrijf gepresenteerd als een fabriek van Buxkins, Laken, Chaiak, Abas en Cheviots en in 1919 als Eerste Nederl. Electr. Wollenstoffenfabriek. In 1909 werd de fabriek nog deels verwoest door brand, maar ze werd weer opgebouwd. In 1925 kwam het in handen van A.G.W. de Rooij uit Tilburg. Bij deze gelegenheid werd het omgedoopt in Eindhovense Wollenstoffenfabriek (EWOFA). Het bedrijf werd opgeheven in 1964.

BARA (NV Baekers & Raijmakers' Textielfabrieken) Tot 1868 vormden Willibrordus Johannes Baekers (1840-1907) en Antonius van Moll (1804-1887) de grossierderij in Belgisch goed annex handweverij Baekers & Cie. Na het terugtreden van A. van Moll op 25 juni 1868 werd het bedrijf voortgezet door zijn stiefzoon Leonardus Cornelius Adrianus Raijmakers (1842-1917) en W.J. Baekers onder de naam firma Baekers & Raijmakers en legden daarmee de basis voor de NV Baekers & Raijmakers' Textielfabrieken (vanaf 1952 NV Baekers' Textielfabrieken). Het eenvoudige handweefbedrijf aan de Spoorstraat, (is na de annexatie van Woensel in 1920, Mathildelaan Eindhoven,) werd in 1907 omgezet in een machinale weverij, onder leiding van Hendrikus Judocus Alphonsus Baekers. Men maakte onder meer tijk en markiezendoek. Vanaf 1911 was de stoomweverij H. Baekers gevestigd aan de Christinelaan in Woensel na de annexatie Steenstraat 1 Eindhoven. Na de verkoop in 1916 van het inmiddels te kleine pand aan de Spoorstraat aan de NV Philips, werd de gehele onderneming verplaatst naar de Christinelaan aan de noordzijde van het spoor, tegenover het huidige PSV-stadion. In 1919 werd de onderneming omgezet in een nv en werd er een uitgebreide nieuwbouw gerealiseerd. Tevens werd midden 1920 de voormalige textielfabriek Holland te Mierlo-Hout overgenomen en als filiaalbedrijf voortgezet, tot circa 1926. Rond 1930 telde het bedrijf te Eindhoven op het zeer grote fabrieksterrein van 80.000 m² een bedrijfsbebouwing van circa 15.000 m². In 1961 ging BARA op in de BEHTI, dat later De Haes Holland ging heten, evenals de fabriek van BARA. Uiteindelijk is de productie stopgezet en heeft de fabriek nog een tijdlang leeggestaan, om uiteindelijk gesloopt te worden. Tegenwoordig leeft de naam voort in BV De Haes Holland te Eibergen, een bedrijf dat nog steeds woningtextiel vervaardigt. NV Baekers' Textielfabrieken, Steenstraat 1, Eindhoven is opgeheven op 19 augustus 1966.

BEHTI (NV Baekers-Elias-de Haes Textiel Industrie) De BEHTI werd opgericht in 1961 als een samenwerkingsverband tussen Baekers, De Haes en Elias. Reden tot deze samenwerking was de achteruitgang van de economische omstandigheden voor de textielindustrie. In 1965 ging BEHTI op in de KNTU (Koninklijke Nederlandse Textiel Unie), waar 14 andere, onder meer Twentse, bedrijven bij waren aangesloten. In 1973 viel de KNTU uiteen en was de Eindhovense textielindustrie niet meer te redden.

De Haes Ignatius Constantinus Johannes de Haes werkte eerst samen met Van Dijk, maar begon in 1869 een eigen linnenfabriek. Dit bedrijfje was aanvankelijk zeer bescheiden. Een tiental arbeiders voerden nabewerkingen uit aan stoffen die door thuiswevers waren vervaardigd. Toen hij in 1898 een erfenis kreeg, schafte hij een stoommachine aan. Vanaf 1902 was het bedrijf volledig gemechaniseerd. De Haes ging ook katoen verwerken en, sinds 1890, produceerde men tijk, een weefsel van linnen en katoen. In 1906 sprak men van een machinale bont- en tijkweverij. In 1911 produceerde men vooral katoenen stoffen. In 1915 kwam het tot de oprichting van een filiaal te Mierlo. Sinds 1920 heette het bedrijf: NV Eindhovensche Katoenmaatschappij v/h Ign. De Haes. Het bedrijf fuseerde in 1961 met Elias en Baekers tot BEHTI. In 1963 werd de productie naar elders overgeplaatst, en in 1965 werd het bedrijf onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Textiel Unie (KNTU). Hierin werkten 14 bedrijven samen. Dit verband, waarin voornamelijk Twentse textielbedrijven samenwerkten, ging failliet in 1973.

Van Dissel E.J.F. van Dissel & Zn. was een linnenweverij die is opgericht door de Bladelse dominee E.J.F. van Dissel. Hij begon een fabriekje in Bladel om wat extra inkomsten te genereren voor zichzelf en een aantal arme boeren. In 1873 kwam hij naar Stratum en in 1875 startte daar de linnen- en pellenfabriek. Het was een klein fabriekje maar, nadat de dominee zich in 1890 had teruggetrokken, ging men kunstzinnige stoffen maken. Ontwerpers als Cornelis van der Sluys, Kitty van der Mijll Dekker, Chris Lebeau en Maurits Cornelis Escher leverden hun bijdrage. Er werd onder meer geleverd aan rederijen van passagiersschepen en aan vorstenhuizen. In 1963 fuseerde Van Dissel met Van den Briel en Verster. In 1971 werd de fabriek gesloten.

Schröder J.E. Schröder begon in 1875 bukskin te produceren in een leegstaande Stoom-fabriek van Draadnagels, Springveeren enz. van de Gebr. Raymakers. Het betrof een oude fabriek waar in 1869 een stoommachine van 45 pk in is geplaatst en ook de schoorsteen is gebouwd. Lang heeft de bukskinfabriek het niet volgehouden, want ze kwam leeg te staan en werd in 1891 gekocht door Philips, die er een gloeilampenfabriekje in begon. In 1902 werd overigens nog melding gemaakt van een bukskinfabriek van Gebr. Schröder aan de Kloosterdreef. C.E. Schröder & Zonen was een elektrische linnen- en damastweverij aan de Oude Haven, bij het Eindhovens Kanaal. Dit bedrijf werd in 1935 omgebouwd tot garage en in 1936 in gebruik genomen door Jacques van der Meulen. 

Olandilla De Linnen-, Pellen- en Damastweverij Olandilla bevond zich aan de Willemstraat en werd gebouwd in 1895. De eigenaar was Cornelis Johannes Beukers  (Schiedam, 1866 - Eindhoven, 1944).

De Heer J. de Heer was een fabriek van Katoenen, Linnen en Wollen Manufacturen. Het pand en een groot stuk grond werd gekocht van Schröder. Later heeft De Heer dit stuk grond verkocht aan Philips, dat daar het hoofdkantoor bouwde dat nu bekendstaat als De Admirant. In 1929 werd ook De Heer's fabriek door Philips gekocht en is de firma geliquideerd.

Van Moorsel De familie Van Moorsel was vanaf het begin van de 19de eeuw actief in de textielnijverheid. Amandus H. van Moorsel, apotheker en vele jaren burgemeester, richtte in 1815 een katoenen- en wollenstoffenfabriek op onder de naam: A. van Moorsel & Co.. Deze was gevestigd in Mariënhage. Na zijn dood, in 1822, werd deze voortgezet door zoon A.S. van Moorsel. In 1833 werd de fabriek overgenomen door Van Gennip. Van der Velden stond borg voor hem. De fabriek had in 1852 95 arbeiders en 400 thuiswerkers in dienst. In 1866 werd de eerste stoommachine aangeschaft. Toen echter in 1888 de laatste firmant stierf werd de fabriek beëindigd. In de tweede helft van de eeuw was A. van Moorsel deelgenoot in de firma Van Agt en Comp. In 1885 richtte Willem van Moorsel een stoomweverij op. De hieruit voortgekomen Koninklijke Nederlandsche Flanelfabriek W. van Moorsel & Co. was een flanelfabriek die aan de Paradijslaan was gevestigd.

Kerssemakers Linnen- & Damastweverij G. Kerssemakers was gevestigd aan de Hoogstraat te Gestel. Het bedrijf werd reeds vermeld in 1750. Vanaf 1850 vond mechanisatie plaats. De fabriek brandde in 1936 gedeeltelijk uit, maar werd herbouwd. In 1957 werd de fabriek gesloopt ten behoeve van de aanleg van de Boutenslaan. In 1959 werden de restanten van het bedrijf door Kodijko overgenomen.

Stoop C.H. Stoop & Cie. "Hofleverancier van wijlen Z.M. de Koning", was een Fabriek van Linnen, Pellen en Damasten Tafelgoed en KatoengoederenCarel Johannes Gerardus Antonius Franciscus Stoop tot Onstein geboren 28-09-1843 in Vorden, zoon van Abraham Adrianus Stoop en Jkvr Mariana Roberta Bernardina Antonia van Grotenhuis van Onstein. Carel is overleden op 10-02-1912 in Stratum, 68 jaar oud. Bij zijn huwelijk in 1868 met Maria Filomina Keunen tekent hij als Ch. Stoop. In 1887 geeft hij als beroep op: Linnenfabrikant. Charles Stoop diende in 1877 bij de Koning het verzoek in het koninklijke Wapen te mogen voeren. De Hofcommissie vroeg hierop nadere inlichtingen bij het Strijpse gemeentebestuur. Dat liet weten dat Stoop een geacht ingezetene was, die een 'goed burgerlijk bestaan' had en dat zijn bedrijf voor wat soliditeit kon wedijveren met dat van J.Elias. Wel was het bedrijf wat kleiner, want het telde, inclusief thuiswerkers maar 33 werknemers.  Het bedrijf wordt niet vermeld in de staat der fabrieken van Strijp en ook niet in de Nijverheidsstatistiek Struve en Bekaar (1888-1890).

Bergeijk J. van Bergeijk was een Uitstoomerij & Ververij, gelegen aan de Hoefkestraat. Men noemde dit een blauwververij, daar met indigo het textiel hier blauw werd geverfd. 

Huifkar Kunstweverij De Huifkar heeft zijn oorsprong in België, waar dhr. Isbouts, een oudgediende van Van Engelen & Evers, samen met de Belgische weefmachinebouwer Van Laere-Huwaere (in Hamme) een etikkettenweverij begon. Begin jaren 60 werd dit bedrijf overgeplaatst naar Eindhoven, waar een nieuwe zakelijke partner was gevonden. Tot 1991 was het bedrijf gevestigd aan de Stuiverstraat, toen het overgenomen werd door Van Engelen & Evers. Men produceerde kledingetiketten, zoals die voor C&A. Het bedrijf was gevestigd in een voormalige draadnagelfabriek (1920) en houtfabriek.

 

Enschede

Van Heek & Co. Van 1780 tot 1967. Eigendom van de familie van Heek. Gelegen tussen de spoorlijn naar Gronau en het centrum van de stad. Delen van het complex zijn bewaard gebleven en verbouwd tot appartementen. Rond 1910 een van de grootste industriële ondernemingen van Nederland. In 1958 kreeg het het predicaat 'Koninklijk'.

Spinnerij Tubantia Eigendom van de familie Ter Kuile en gelegen tussen de spoorlijn naar Hengelo en de wijk Tubantia.

Rigtersbleek Van 1897 tot 1959. Eigendom van de familie van Heek en vanaf 1935 een NV. Gelegen aan de spoorlijn Boekelo - Oldenzaal EO. Delen van de fabriek zijn tegenwoordig nog aanwezig en het omliggende bedrijventerrein, een voetbalvereniging en korfbalvereniging zijn naar de fabriek vernoemd.

Schuttersveld Van 1859 tot 1982. Eigendom van de familie van Heek en vanaf 1948 een NV. Gelegen aan de Tubantiasingel en vlak bij Station Enschede Noord. Tegenwoordig een meubelplein en een lange muur aan de Tubantiasingel is bewaard gebleven.

Spinnerij Oosterveld Van 1911 tot 1960/1970. Als onderdeel van Schuttersveld eigendom van de familie van Heek. Gelegen naast de fabriek Rigtersbleek. Grote delen van de gebouwen zijn behouden gebleven en doen nu dienst als bedrijfsverzamelgebouw.

Blijdenstein & Co. Van 1857 tot jaren '60. Eigendom van de familie Blijdenstein. Gelegen op verschillende locaties in de stad en in Lonneker.

J.F. Scholten en Zonen Van 1815 tot 1977. Eigendom van de familie Scholten tot 1936, daarna een NV. Gelegen aan de Haaksbergerstraat waar tegenwoordig het Medisch Spectrum Twente staat.

Katoenspinnerij Bamshoeve Van 1896 tot 1990. Eigendom van de familie Blijdenstein, vanaf jaren 30 een NV, 1962 onderdeel van de KNTU en daarna van Spinnerij Nederland. Meeste gebouwen in de jaren 90 gesloopt en de rest is verloren gegaan bij de Vuurwerkramp in 2000.

Rozendaal Van 1907 tot 1988. Eigendom van de familie Rozendaal. Gelegen aan de spoorlijn naar Oldenzaal in de wijk Roombeek. Tegenwoordig is De Museumfabriek in delen van het complex gevestigd.

Twentsche Textiel Maatschappij (Tetem) Van 1915 tot 1959. Eigendom van de familie Rozendaal. Gelegen in de wijk Roombeek aan de spoorlijn naar Oldenzaal. Gebouwen zijn gesloopt.

N.J. Menko Van 1906 tot ?. Eigendom van de familie Menko, vanaf 1965 onderdeel van KNTU. Gelegen in de wijk Roombeek aan de spoorlijn naar Oldenzaal. Gebouwen deels bewaard gebleven en verbouwd tot appartementen.

Spinnerij Roombeek Van 1912 tot ?. Eigendom van de familie Menko vanaf 1965 onderdeel van de KNTU. Gelegen aan de spoorlijn naar Oldenzaal.

Jannink Van 1900 tot 1967. Eigendom van de familie Jannink. Gelegen aan de Haaksbergerstraat en de spoorlijn naar Ahaus. Schoorsteen en grote delen van de fabriek bewaard gebleven en verbouwd tot appartementen. Tot 2008 was ook museum Jannink in het complex gevestigd.

Nico ter Kuile & Zn. Van 1819 tot 1979. Eigendom van de familie Ter Kuile later van de Nederlandse Bontweverij. Gelegen op verschillende locaties aan de spoorlijn naar Gronau. Delen van de fabriek zijn bewaard gebleven en heeft jaren onderdak geboden aan de fabriek van Polaroid.

Textielfabriek Holland Van 1914 tot 1966. Eigendom van de familie Stroink en later onderdeel van de KNTU. Gelegen aan de Parkstraat.

 

Geldrop

Wolindustrie

C. Frantzen & Cie., opgericht in 1852: mechanisch vollen, verven, scheren en appreteren van laken, dat vooral geëxporteerd werd naar Nederlands-Indië. Er werkten maximaal 18 mensen, doch dit aantal liep terug tot 9 in 1873.

Raue & Bodde, opgericht in 1866: In deze lakenfabriek werkten in 1876 al 98 mensen. Er werden toen ook katoenen stoffen geproduceerd. Tegen het einde van de 19e eeuw ging het bergafwaarts en in 1901 werd het bedrijf gesloten. De gebouwen zouden nog door andere bedrijven gebruikt worden.

W. van den Heuvel & Zn. was de voortzetting van een oudere fabriek, voortkomend uit de firma Van den Heuvel & Eijcken, die vanaf 1820 bestond. De wollenstoffenfabriek maakte gebruik van de Geldropse Watermolen in de Kleine Dommel voor het vollen. In 1865 kwam er een stoommachine. In 1876 werkten hier 70 mensen. In 1895 werd het A. van den Heuvel & Zoon, in 1911 NV Wollenstoffenfabriek v/h A. van den Heuvel & Zoon. In 1906 was er een brand, waarna een nieuw gebouw verrees. Hieraan was ook een linnenweverij verbonden. Het bedrijf was een der grootste van Geldrop. In 1980 werd het bedrijf opgeheven. In het pand aan de Molenstraat is het huidige Weverijmuseum Geldrop gevestigd. Een tweede en ouder pand van het bedrijf, het Hooghuis aan de Heuvel, is nu een restaurant.

H. Eijken & Zonen begon in 1855 een stoomwolspinnerij, waar ook geverfd en geappreteerd werd. Aanvankelijk werkten hier 32 mensen, hetgeen opliep tot 85 in 1876. Het bedrijf brandde af in 1896 en werd herbouwd. Het hoogtepunt lag in het begin van de 20e eeuw, toen er meer dan 100 mensen werkten en er een nieuwe spinnerij en drogerij werd bijgebouwd. Het bedrijf heeft tot 1963 bestaan.

Fa. Jacob Carp nam de stoomspinnerij van Von der Nahmer over in 1856. Hij was gehuwd met freule Wesselman en zeer bemiddeld. In 1873 was de spinnerij uitgebreid met een stoomweverij. In 1887 werd het bedrijf omgedoopt in Firma A.S. Eijcken. Deze wollenstoffenfabriek bleef enige tijd op het oorspronkelijke peil, maar uiteindelijk nam het personeelsbestand af tot 12 en in 1887 werd de firma overgenomen door A. van der Heijden & Zoon.

A. van der Heijden & Zoon was van oorsprong een klein bedrijf in wollen manufacturen dat ontstond in de eerste helft van de 19e eeuw. Omstreeks 1876 werkten er 6 mensen, een aantal dat verdubbelde toen de zaak van een fabrikeur werd overgenomen. Na overname van A.S. Eijcken in 1887 had men 37 medewerkers. De fabriek aan de Mierloseweg produceerde wollen breigarens en was ook gespecialiseerd in kledingstoffen voor kloosters. Driemaal brak brand uit: in 1901, in 1907, en in 1919. Het bedrijf herstelde zich daar steeds weer van, en het heeft bestaan tot ongeveer 1965. Het aantal werknemers bedroeg ongeveer 50.

Linnenindustrie

Fa. A. van den Nieuwenhuyzen begon in 1844 met een linnenweverij aan het Bogardseind. Vanaf 1873 tot 1877 groeide het personeelsbestand van 6 naar 50 medewerkers. In 1875 kwam er een stoommachine. In 1882 werd het overgenomen door Wilhelmus van den Heuvel en ging W. van den Heuvel & Co. heten. In 1892 werd het bedrijf overgenomen en ging Van Besouw & Cie. heten. Dit bedrijf had in 1897, op zijn hoogtepunt 70 mensen in dienst, maar dit aantal zakte in tot 15, toen het in 1920 werd overgenomen door de Eindhovense stoomlinnenweverij Fa. Gebr. Van Agt, met de bedoeling om zwaardere doeksoorten te produceren, zoals zeil- en markiezendoek. Deze firma heeft bestaan tot 1985 en had enkele tientallen werknemers in dienst.

Fa. Vissers & Eijcken. Willem Vissers startte in 1863 een machinale stoomlinnenweverij, nadat hij bij van den Nieuwenhuyzen was weggegaan. In 1876 waren er 112 mensen in dienst. In 1905 werd het bedrijf een NV, en in 1924 werd de naam veranderd in: NV Vissers en Eijcken Textielmaatschappij. In de topjaren rond 1910 werkten hier 167 mensen, tijdens de Eerste Wereldoorlog had het bedrijf te lijden onder grondstofschaarste, daarna ging het tijdelijk weer beter maar in 1933 werd het bedrijf gesloten.

Fa. A. van Gerdinge & Co. was een stoombontweverij die in 1900 werd gestart en in 1906 werd uitgebreid met een weverij voor halfwollen stoffen en katoen. In 1908 was er een brand, maar het bedrijf herstelde zich en in 1911 waren er 103 medewerkers. Toch ging het failliet in 1913.

J.A. Raymakers & Zonen was een onderneming uit Helmond. Deze begon in 1901 een haspelarij aan de Mierloseweg te Geldrop, waar Engelse garens op strengen werden gebracht om in Helmond geverfd te worden. In 1905 had men het maximale aantal van 69 mensen in dienst. In 1914 werd het bedrijf gesloten wegens gebrek aan grondstoffen ten gevolge van de Eerste Wereldoorlog. Het werd nooit meer heropend.

NV Geldropse Wolindustrie was een vestiging van de van oorsprong Amsterdamse firma Fooyer & Meijer. Deze wilde zeer grootschalig van start gaan maar maakte daarbij de nodige misrekeningen en sloot weer in 1906. Het bedrijf was gevestigd in de leegstaande gebouwen van Raue & Bodde.

A. Pessers Azn. was een Tilburgse wollenstoffenfabriek. In 1913 vestigde dit bedrijf zich ook te Geldrop aan de Nieuwendjk. In 1916 werd ook een kamgarenspinnerij opgericht. In het topjaar 1916 waren er 122 mensen in dienst. Daarna nam dit aantal af, maar het bedrijf bleef nog bestaan tot 1969.

P. de Wit & Co. was een Helmonds bedrijf van Piet de Wit, dat in 1912 een vestiging te Geldrop begon aan de Parallelweg langs de spoorlijn. In het topjaar 1916 waren er 130 mensen in dienst. In 1926 ging de firma failliet. Uiteindelijk kwam de firma in het bezit van de familie Van der Lande. Tot 1959 bleef ze bestaan als Hatéma.

NV Wollendekenfabriek ´Nederland´ werd gesticht in 1916 door een groep Rotterdamse zakenlieden. Er werkten hooguit een 40-tal mensen, maar het bedrijf functioneerde niettemin tot 1976.

Fa. J.A. de Heer was een tricotfabriek die in 1916 werd opgericht door de Eindhovenaar Jacobus de Heer. Hij startte in het gebouw van Raymakers met 23 personeelsleden. Men maakte badpakken, ondergoed, pullovers, en vesten. Het bedrijf beschikte over rondbreimachines waarmee men flexibiliteit in het assortiment kon realiseren. Men opereerde internationaal. In 1921 had men 135 werknemers in dienst. In 1931 werd de naam Tweka ingevoerd (Twee K's: Kwaliteit en Kleur). Na de Tweede Wereldoorlog ging men ook kunstvezels verwerken. In de jaren 60 van de 20e eeuw werkten er meer dan 700 mensen bij wat toen het grootste bedrijf van Geldrop was. Er kwamen toen ook gastarbeiders uit Turkije. In 1972 werd een atelier in Tunesië geopend en binnen enkele jaren verdween de gehele productie naar lage-lonenlanden. In de tweede helft van de jaren zeventig kwamen 400 mensen op straat te staan. Het bedrijf bleef tot 1981 in Geldrop actief. Daarna werd er in het pand een bedrijvenverzamelgebouw gevestigd. In 1982 opende de vestiging te Nuenen, waar badpakken en sportkleding werden geproduceerd. In 1997 fuseerde Tweka met het Twentse Van Heek tot Van Heek-Tweka (VHT), waar ook L. ten Cate en later de fabriek voor ondergoed Iduna bij was betrokken. De onderneming vestigde zich te Losser en de Nuenense vestiging werd gesloten. De ontwerpstudio van Tweka verhuisde na de fusie naar Uden. Alleen de fabriekswinkel bleef in Nuenen achter. In 2003 ging de vestiging van VHT te Losser failliet. Gevolgd door een succesvolle doorstart voor het merk TWEKA vanuit een ontwerpstudio die weer terugkeerde naar Nuenen en geopend bleef t/m 2008. De naam Tweka bestaat nog steeds als merk en opereert tot op heden geheel vanuit Geesteren (Ov.).

 

Gemert

Prinzen. De familie Prinzen is afkomstig uit Glehn, dat tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Korschenbroich en dat niet ver van het textielcentrum Mönchengladbach ligt. Tussen dit Rijnlandse gebied en de Helmondse textielnijverheid bestond vanouds uitwisseling. Willem Prinzen vestigde zich in Helmond en trouwde daar in 1795 met Francisca van de Vrande. Hij was van 1802-1811, samen met zijn broer Johan Pieter Prinzen, betrokken bij het Helmondse bedrijf Fa. Prinzen, Ramaer, Van de Loo & Co. en van 1811-1817 bij Gebr. Prinzen, Van de Loo & Comp. Samen richtten ze in 1810 de Fa. W. Prinzen op. Omstreeks 1840 begon ook deze firma een filiaal in Gemert, er werkten ongeveer 100 wevers en 60 spoelsters voor deze firma. Johan Theodor Prinzen (1784-1864) was de zoon van Johan Pieter Prinzen. Reeds in 1832 had hij een fabriek in Gemert, waaronder een ververij. In 1834 kwam er een kalander, aangedreven door een rosmolen. Na 1840 verdwenen de meeste concurrenten maar breidde Prinzen's fabriek juist uit, terwijl er ook kleine plaatselijke onderneminkjes ontstonden. Een daarvan was Prinzen, Weber & Cie., waarbij een zoon van Johan Theodor, Theodorus Prinzen, betrokken was.Vanaf 1864 werd de fabriek van Johan Theodor geleid door zijn zoons Medard en Felix. Er vond een proces van Consolidatie plaats en omstreeks 1870 was het bedrijf nog een van de twee overgebleven Gemertse textielfirma's. Om de concurrentie met Helmond vol te kunnen houden moest men mechaniseren. Stoommachines en mechanische weefgetouwen werden geïntroduceerd en huisnijverheid maakte plaats voor fabrieksmatige productie. Dit vereiste uiteraard de nodige investeringen.In 1881 werd een nieuwe fabriek gebouwd aan De Hoef achter het Kasteel van Gemert. Deze fabriek kreeg de bijnaam: Het Machinaal. In de jaren die volgden kwam er meer werkgelegenheid naar Gemert, maar de fabriek van Prinzen kwijnde weg en werd uiterlijk in 1916 stopgezet. Daarna is de fabriek nog enige tijd in gebruik geweest bij de Helmondse textielfabrikanten Carp en Piet de Wit. In de jaren 30 van de 20e eeuw werd de fabriek verbouwd tot een rij woningen die nog steeds bestaat.

 

Goirle

W. van Enschot & Zonen

N.V. Tilkamwol

N.V. Pijnenburg

HaVeP In 1843 werd de eerste blekerij voor linnen en pellen opgericht door Willem van Enschot. In 1847 volgde de firma P. & W. van de Lisdonk, bepaaldelijk ten doel hebbende het fabriceeren van linnen en pellen, tafelgoederen en andere daarmee gelijkstaande stoffen. Aldus nam ook de werkgelegenheid in de textiel toe. In 1857 waren er 275 mannen en 156 vrouwen en kinderen werkzaam, waarvan 380 als thuiswerker. Uit dit alles blijkt dat de eigenlijke fabrieken nog klein waren. Daarin kwam verandering toen de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) uitbrak, waardoor de invoer van katoen stagneerde en de vraag naar linnen steeg. Aldus werd kapitaal vergaard waarvan de Goirlese fabrieken gebouwd werden. De belangrijkste was HaVeP, in 1865 formeel opgericht door Hendrik van Puijenbroek, uit wiens initialen de bedrijfsnaam gevormd is. Hendrik was toen 19 jaar en werkte met kapitaal en ondersteuning van zijn vader Eduard Joseph.

Van Besouw Daarnaast was er de fabriek van Van Besouw, de Textielfabriek Van Besouw N.V.. Deze machinale firma stamt uit 1885, maar de familie was al lange tijd voordien actief in de kaatsballenproductie, en sedert 1840 textiel. De eigenaar van de machinale firma, Jan van Besouw, was onder de indruk van de encycliek Rerum Novarum (1891). Hij verbeterde de sociale omstandigheden en voerde een soort winstdeling in. Ook werd er door hem in 1897 een corporatie opgericht die onder meer het drankmisbruik bestreed, het onderwijs bevorderde, als een soort spaarbank fungeerde en voor ontspanning zorgde. Een aantal werknemers van Van Besouw richtte in 1900 een vakbond voor textielarbeiders op, het Sint-Jozefgilde geheten. Van Besouw voerde een aantal technologische vernieuwingen door. Zo introduceerde het Raschelgebreide tapijten in 1968 en Bisonyl (gecoat zwaar doek) en kunststof ABS-platen voor boten en auto-onderdelen in 1970. Van Besouws fabriek sloot in 1995. Twee bedrijfsonderdelen, kunststof en tapijt, maakten een doorstart en bleven gevestigd in het complex. In 2008 vertrok de tapijtfabriek uit Goirle.

De Wijs De firma A. & A. de Wijs N.V. was een weverij die in 1964 reeds kunstvezels toepaste. In 1965 nam zij Weverij De Kempen over en in 1967 werd begonnen met het verven van tapijten. Daartoe werd in 1970 de N.V. Tapijtveredeling De Wijs opgericht. In 1973 was het personeelsbestand gegroeid tot 225 medewerkers. Samen met Arie Veen B.V. en Intertuft B.V. werd een werkmaatschappij gevormd. In 1975 ging de bestaande tapijtgarenspinnerij, onderdeel van de Forbo-groep,over in B.V. Spinnerij De Wijs. In 2007 werden de activiteiten van de spinnerij gestaakt en overgebracht naar Mefil te Maaseik. In 2009 werd het complex gesloopt.

H.T.I. De H.T.I. (Hollandse Textiel Industrie) werd in 1917 opgericht door P. van Besouw. In 1970 kwam het bedrijf in handen van de Van de Kimmenadegroep. In 1976 werkten er nog 305 mensen, maar moest surseance van betaling worden aangevraagd. Na een korte bedrijfsbezetting werd meegedeeld dat niemand ontslagen zou worden. 155 mensen bleven werken bij het toen gevormde Goirle Textiel, maar dit bedrijf sloot reeds in 1977 haar poorten.

 

Goor

Weefschool, Thomas Ainsworth

 

Helmond

Fa. Prinzen, Ramaer, Van de Loo & Co.. De familie Prinzen is afkomstig uit Glehn, dat tegenwoordig deel uitmaakt van de gemeente Korschenbroich en dat niet ver van het textielcentrum Mönchengladbach ligt. Tussen dit Rijnlandse gebied en de Helmondse textielnijverheid bestond vanouds uitwisseling. Willem Prinzen vestigde zich in Helmond en trouwde daar in 1795 met Francisca van de Vrande. Hij was van 1802-1811, samen met zijn broer Johan Pieter Prinzen, betrokken bij het Helmondse bedrijf Fa. Prinzen, Ramaer, Van de Loo & Co. en van 1811-1817 bij Gebr. Prinzen, Van de Loo & Comp. Samen richtten ze in 1810 de Fa. W. Prinzen op. Omstreeks 1840 begon ook deze firma een filiaal in Gemert, er werkten ongeveer 100 wevers en 60 spoelsters voor deze firma.

Raymakers  De firma Raymakers werd begonnen in 1773 als een weefbedrijf door Johannes Raymakers. Dit bedrijf bestaat nog steeds. Het is gelegen aan Kanaaldijk Noord-West en beschikt over een imposant historisch fabrieksgebouw dat oorspronkelijk grotendeels dateert uit eind jaren twintig van de 20ste eeuw. In 1951 werd het predicaat Koninklijke verleend. Op het hoogtepunt werkten er 1200 tot 1500 mensen. Het was in deze tijd moeilijk om aan personeel te komen. In 1970 kwamen er voor het eerst gastarbeiders, en wel uit Joegoslavië. Toen warenn er al bedrijfsonderdelen gesloten, zoals de damastweverij en iets later, in 1966 de dekenweverij. In 1978 ging men samenwerken met Diddens & Van Asten. Tegenwoordig heet het bedrijf: Koninklijke Nederlandse Textielfabrieken J. A. Raymakers & Co. BV. Anno 2010 wordt vrijwel uitsluitend velours geproduceerd, waarbij het bedrijf over een eigen weverij te Gemert beschikt.

Swinkels en Roijakkers  Eind 18de eeuw begonnenPetrus Swinkels en Hendrik Roijakkers een katoendrukkerij. Een nazaat van Swinkels, Willem Swinkels begon in 1859 een apprêteerderij aan de Veestraat. In 1861 kwam de appreteur Josef Theissen van Mönchen-Gladbach als mede-vennoot naar Helmond. In 1866 trad zijn opvolger Peter Theissen uit en begon, zonder veel succes, voor zichzelf. De fabriek van Swinkels groeide verder en werd gevestigd aan de Kanaaldijk. Er kwam een kleurenververij bij en, na 1900, een spinnerij, gevolgd door mechanische weverijen in Mierlo (1905) en Deurne (1920). In 1935 ging de NV W. Swinkels failliet.

Bogaers In 1789 startte Pieter Bogaers (fabrikant) een bontweverij, vanaf 1800 voortgezet door zijn weduwe en oudste zzon, Hendrik Pieter. Vanaf 1812 namen hieraan ook zijn zwager, Frans Sanders, en kasteelheer Carel Frederik I Wesselman deel. De firma Bogaers, Sanders en Wesselman had haar bedrijfsgebouwtje op een terrein van de kasteelheer. In 1872 splitste de firma, inmiddels Bogaers & Sanders, in Bogaers en Zonen en J.F Sanders. Bogaers en Zonen groeide uit de grootste weverij van Helmond, met ongeveer 300 werknemers in 1900. Hier werkten veel vrouwen en ook dezen maakten lange dagen. De bontweverij Sanders & Swane kende in 1903 een zeer door de bevolking gesteunde staking waarbij het lage stukloon werd bestreden.  In 1918 of 1919 werd de firma Bogaers stilgelegd, waarna machinefabriek Helmat het pand betrok.

Bots In 1791 vestigde zich een teut uit Borkel, Arnoldus Bots genaamd, aan de Veestraat in Helmond. Hij begon samen met zijn drie zonen een linnenblekerij en een bontweverij, later uitgebreid met een katoenspinnerij en -weverij. Omstreeks 1840 werd door de familie Bots het Auw Fabriekske gebouwd, een drie verdiepingen oud gebouwtje met een sierlijke gevel, dat tegenwoordig het oudste industriële monument van Helmond is.

Sutorius In 1802 begon Pieter Sutorius een blauwververij en katoenblekerij.

Prinzen In 1802 begon Willem Prinzen samen met Willem Ramaer uit Bergeijk een weverij.

Coovels In 1803 vestigde de Bergeijkse teut Petrus Coovels zich te Helmond, en samen met twee zonen begon hij een stoombontweverij die bestaan heeft van 1867-1894

Diddens In 1811 begon de kleermaker Willem Diddens een ververij, die later met een weverij en een textieldrukkerij werd uitgebreid.

Vlisco In 1843 trad de Amsterdamse koopman Pieter Fentener van Vlissingen toe tot de katoendrukkerij van Sutorius. Hij overleed spoedig daarna maar zijn 20-jarige zoon, Pieter Fentener van Vlissingen jr., nam het bedrijf over. Hij schafte de eerste stoommachine van Helmond aan. Hij richtte zich op Nederlands-Indië met de productie van imitatie-batik. Een oom, die suikerfabrikant was op Java, zorgde voor het afzetkanaal. Het bedrijf groeide uit tot het hedendaagse Vlisco, dat nog steeds imitatie-batik produceert en dit exporteert naar West-Afrika. Omstreeks 1850 kwam in deze fabrieken nog veel kinderarbeid voor, waarbij jongens soms al vóór hun 12e jaar als strijker te werk werden gesteld. Ze moesten de verfpap glad strijken en werden vaak ook door de handdrukkers slecht behandeld, daar deze van de strijkers afhankelijk waren voor de snelheid van hun werk, want ze kregen stukloon uitbetaald. Een heel wat beter initiatief was de Fabrieksschool, die het bedrijf in 1900 oprichtte om het opleidingsniveau van de jongeren op een hoger peil te brengen dan te doen gebruikelijk bij het toenmalige gebrekkig schoolbezoek en onderwijs. Het was een soort praktijkschool, want er moest ook in de fabriek gewerkt worden. De Vlisco werd in het laatste kwart van de 19de eeuw diverse malen getroffen door brand. De herbouw in 1884 ging vergezeld van de installatie van een Sprinkler-brandblusinstallatie, een van de eerste op het Europses continent. De daarvoor bestemde watertoren staat nog steeds op het bedrijfsterrein. Mede met het oog op het brandgevaar liet Vlisco in 1911 een groot fabrieksgebouw in gewapend beton neerzetten, het eerste gebouw in dit materiaal ter plaatse. Het was tevens het eerste gebouw van Vlisco aan het kanaal; tot dan toe was de bebouwing geconcentreerd rond het riviertje de Aa.

Carp De uit Duitsland afkomstige verfmeester Georg Kaulen vestigde zich in 1831 in Aarle-Rixtel, waar hij betrokken was bij een nieuw opgerichte turksroodververij. In 1837 begon hij voor zichzelf in Helmond. In 1848 vestigde zich Jacob Arnoud Carp in Helmond. Hij was getrouwd met een dochter van kasteelheer Carel Frederik II Wesselman. Van 1848-1859 zou hij samenwerken met Kaulen, waarna hij met en roodververij onder eigen naam begon. Een kleinzoon van de oprichter bracht begin 20ste eeuw de zaak tot bloei en tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam het tot omzetting in een NV om de uitbreiding tot een naaigarenfabriek mogelijk te maken. In de NV J.A. Carp's Garenfabrieken kreeg het Schotse J & P Coats Ltd in 1938 een meerderheidsbelang. Carp bleef tot haar sluiting in 1969 bestaan.

Hatéma Peter de Wit was actief in de reeds bestaande firma Leijten, Kluskens & Cie, die in 1855 was opgericht. In 1887 begon hij voor zichzelf een textielfabriek. In 1896 nam zoon Piet de Wit het bedrijf over, maar in 1900 ging dit failliet. Vervolgens startte hij een dekenfabriek die snel groeide maar door Piets extravagante levensstijl in 1925 eveneens failliet ging. De fabriek maakte in 1926 een doorstart als NV De Wit's Dekenindustrie en deze bleef bestaan als Hatéma, tot ze in 1969 fuseerde met Texoprint. Deze firma ging in 1972 Gamma Holding heten. De productie in de Hatéma-fabrieken werd geleidelijk gestaakt en in 2005 werden de gebouwen gesloopt.

Firma Leijten, Kluskens & Cie, in 1855 opgericht.

 

 

Losser

van Heek

 

Nijverdal

Bendien Smits kleding confectieatelier

KSW Koninklijk Stoom Weverij  In 1816 begonnen twee broers, Godfried en Hein Salomonson in Almelo een handelsfirma in katoen. Door goede contacten met familie in Engeland waren zij al snel op de hoogte van de revolutionaire ontwikkelingen die daar gaande waren. In 1851 kochten ze daarom een leegstaande fabriek in het pas gestichte dorp Nijverdal, braken die af en lieten een moderne fabriek bouwen. Daarin kwamen een stoommachine en tien weefgetouwen, geïmporteerd uit Engeland. Dat was een belangrijke primeur. Bij de opening in 1852 kregen ze al gelijk van koning Willem III het predicaat ‘koninklijk’ mee. Het was een doorslaand succes: het bedrijf groeide razendsnel en produceerde vooral voor de grote koloniale Indische markt. Slechts twee jaar later zijn er al 360 getouwen. In 1889 kwam er een eigen blekerij bij en in 1929 ook nog een eigen stoomspinnerij. De Nederlandsche Handel Maatschappij en Thomas Ainsworth zijn de grondleggers van de textielindustrie in Nijverdal. Omdat men in Twente vertrouwd was met de textielnijverheid en omdat er in de omgeving van Hellendoorn werkeloosheid en armoede heerste, kwamen zij met een plan om daar katoentjes voor Nederlands Indië te laten vervaardigen. Mede ook vanwege de ligging aan de Regge werd in verband met de aanvoer van steenkool gekozen voor de locatie van de huidige Koninklijke Stoomweverij in Nijverdal. Ainsworth bouwde er in 1836 een onderkomen voor een kettingstekerij, vlasspinnerij en een modelweverij. Toen Ainsworth in 1841 overleed, namen de gebroeders G. en H. Salomonson het bedrijf over. Ze braken het gebouw af en voltooiden in 1852 de Stoom Weeffabriek, die in hetzelfde jaar nog werd omgedoopt tot Koninklijke Stoomweverij. In 1863 werd de fabriek uitgebreid tot twee maal de oorspronkelijke grootte. Een tegeltableau in de lange gevel aan de Salomonsonstraat vermeldt het jaartal 1927, het bouwjaar van een latere uitbreiding van de fabriekshallen

Nijverdal ten Cate KTC is voortgekomen uit H. ten Cate Hzn. & Co. Dit Almelose bedrijf heeft een geschiedenis waarvan het eerste schriftelijke document teruggaat tot 1704, hoewel reeds in 1691 bleek dat de familie Ten Cate zich met de textielhandel bezighield. Het was oorspronkelijk een handels- en handwerkbedrijf. Vanaf het begin van de 19e eeuw groeide de onderneming uit tot een belangrijk industrieel textielbedrijf. Hierin hebben de directeuren Egbert I t/m Egbert III Ten Cate een belangrijke rol gespeeld. Egbert IV ten Cate (1904-1955) was de laatste textielbaron. Vervolgens hield het bedrijf op een familiebedrijf te zijn. In 1957 fuseerde ten Cate met de uit 1836 stammende Koninklijke Stoomweverij (KSW) uit Nijverdal. Dit was de eerste naoorlogse industriële fusie in Nederland. De kroon op de fusie werd gezet op 30 april 1958 toen de toestemming afkwam dat de nieuwe NV het predicaat ‘Koninklijke’ mocht voeren. Dit predicaat zat verscholen in de ‘K’ van KSW, zodat men een nieuwe naam moest verzinnen. Dat werd ‘Koninklijke textielfabrieken Nijverdal-ten Cate’, met Nijverdal voorop aangezien het predicaat bij KSW hoorde 

 

Oldenzaal

H.P. Gelderman & Zonen

De stamvader, P.J. Gelderman, was afkomstig uit Gildehaus en vestigde zich in 1817 met zijn familie in Oldenzaal om te gaan werken als katoenspinner.

Zijn oudste zoon Hermannus Philippus Gelderman (1808-1888) werkte zich op van loonfabrikant tot eigenaar van een succesvolle stoomweeffabriek en een stoomspinnerij. Door te investeren in de aanleg van een spoorlijn wist hij aan goedkope steenkool te komen uit Ibbenburen. In 1854 bezat hij 535 weefgetouwen en was daarmee de grootste werkgever van Oldenzaal. In 1931 was een derde deel van de Oldenzaalse beroepsbevolking in dienst van deze onderneming. Inclusief toeleveranciers en transporteurs was in 1940 ongeveer de helft van alle Oldenzalers afhankelijk van het bedrijf. Diens opvolger was Diederich Gelderman (1840-1907).

 

Rijssen

Ter Horst & Co. De firma werd opgericht in 1835 als linnenweverij door Gerrit Hendrik ter Horst die van beroep steenbakker was. Hier werkten aanvankelijk 20 mensen, maar het fabriekje had weinig succes. In 1850 kreeg hij een order van de Nederlandsche Handel-Maatschappij voor de productie van juten koffiezakken. Ter Horst liet deze zakken deels vervaardigen in huisarbeid. De jute werd ingevoerd uit onder meer India en van daar per schip over de Regge aangevoerd en met paard en wagen op de bestemde plaats gebracht. In 1850 kende het 2949 inwoners tellende Rijssen 400 textielarbeiders, waarvan de meesten in opdracht van Ter Horst werkzaam waren.In 1865 werd een stoomjutegarenspinnerij opgericht met 6 spinmachines en 4 weefgetouwen. In 1888 werd de Spoorlijn Deventer - Almelo geopend en de fabriek werd via een zijlijntje met deze spoorweg verbonden. In 1900 waren er reeds meer dan 1000 arbeiders (op 6003 inwoners) in de fabriek, bijgenaamd 'n Stoom, werkzaam. In 1898 werd door het bedrijf de Muziekvereniging Wilhelmina opgericht, die nog steeds bestaat. Een werkstaking vond plaats van 1906-1907, vanwege de lage lonen en lange werktijden. Het was een van de eerste georganiseerde stakingen in Nederland. Omstreeks 1910 was Ter Horst de grootste van de twee bestaande Nederlandse jutespinnerijen. Tijdens de crisis van de jaren 30 van de 20e eeuw volgden massa-ontslagen, maar daarna ging het weer beter, en in 1949 werd de top bereikt. Er werkten toen 1500 mensen. Daarna verlieten veel mensen het bedrijf, daar de lonen in andere bedrijfstakken hoger waren. Geleidelijk ging het slechter met het bedrijf, evenals in andere sectoren van de textielindustrie. In 1980 werden 200 van de 400 nog resterende arbeiders ontslagen en in 1982 ging het bedrijf op in de Nederlandse Jute Industrie Groep. Het bedrijf was sindsdien geen familiebedrijf meer. De Groep produceerde voor de automobiel- en tapijtindustrie. In de jaren 90 van de 20e eeuw werden de meeste fabrieksgebouwen gesloopt en op 12 februari 2003 werd het bedrijf failliet verklaard, waarbij de 51 resterende arbeiders op straat kwamen te staan.

 

Tilburg

AaBe Wollenstoffen- en wollendekenfabriek N.V., opgericht in 1929 door F. Adolf L. van den Bergh jr., heeft bestaan tot 1982 en ging toen failliet. Een doorstart volgde met specialisatie in brandvrij textiel voor de luchtvaart. In 1996 ging ook dit bedrijf failliet. In sterk afgeslankte vorm ging het na een doorstart verder tot 2008 en daarmee kwam een einde aan het laatst overgebleven wollenstoffenbedrijf van Tilburg.

M. Aelen werd in 1870 opgericht aan de Noordhoek, tegenwoordig de Elzenstraat. Men fabriceerde bukskin en baai. In 1963 werd het bedrijf overgenomen door Thomas de Beer. Er waren toen 110 medewerkers. In 1964 werd de productie geheel naar De Beer overgebracht en werd de fabriek aan de Elzenstraat gesloten.

Wollenstoffenfabriek J.B. de Beer & Zn. had een fabriek met vollerij, een stoommachine en in 1853 werkten er 19 volwassenen. Het bedrijf bevond zich aan de huidige Spoorlaan, hoek Heuvel. De fabriek heeft zeker tot 1887 bestaan.

Thomas de Beer, aan het huidige Wilhelminapark 5-6, in een oude fabriek van Peter Mutsaers. Opgericht in 1854 en in het begin van de 20e eeuw één der grootste wollenstoffenfabrieken van Tilburg. Nam in 1963 de fabriek M. Aelen over, die in 1964 werd gesloten.Fuseerde in 1965 met W. Brands & Zonen en met Pessers-van Zuylen. Dit werd in 1966 de N.V. Nederlandse Textielcombinatie. De productie werd geconcentreerd aan het Wilhelminapark en de andere locaties werden gesloten. In 1967 werd ook deze fabriek gesloten en 430 personeelsleden kwamen op straat. Een klein deel van de activiteiten werd voortgezet, opnieuw onder de naam Thomas de Beer N.V.. In 1972 werden de activiteiten van de strijkgarenspinnerij van het Helmondse bedrijf Diddens en Van Asten overgenomen. In 1986 bestond de spinnerij nog, nu aan het Timmermanspad. In 1994 werden er echter huizen gebouwd.

Van den Bergh-Krabbendam werd opgericht in 1853 door Pieter J. van den Bergh-Krabbendam. In 1859 verhuisde men naar de Lancierskazerne aan de Sint-Josephstraat. In 1876 werkten er 211 volwassenen en 6 kinderen. De fabriek stond later bekend als Beka. In 1968 werd de productie gestaakt. De 278 werknemers werden ontslagen.

L.E. van den Bergh werd in 1877 aan de Sint-Josephstraat opgericht door Louis Etienne van den Bergh, zoon van Pieter. Men begon met 130 volwassenen en 4 kinderen. In 1959 werden 112 van de 265 werknemers ontslagen wegens reorganisatie. In 1958 was de spinnerij verkocht aan N.V. Jurgens Textiel. In 1960 volgde samenwerking met N.V. Wollenstoffenfabriek Triborgh. Bij Van den Bergh werkten toen 153 mensen. De productie kwam in de locatie aan de Sint-Josephstraat en in 1961 ging de combinatie N.V. Verenigde Tilburgse Wollenstoffenfabrieken (Vetewe) heten. In 1965 ging men samenwerken met J.A.A. Kerstens en bracht men de productie van Kerstens over naar de Sint-Josephstraat. In 1967 werden de laatste 160 werknemers ontslagen en sloot de fabriek.

J.A. Berghegge & Zonen werd in 1875 opgericht aan de Sint-Josephstraat en was een kunstwolfabrikant.In 1876 werkten er 22 volwassenen en 2 kinderen.

Wollenstoffen- en wollendekenfabriek M. van Beurden van Moll, werd in 1887 opgericht en bevond zich aan de Leo XIII-straat. In 1964 werd de fabriek met 100 werknemers gekocht door de Koninklijke Fabriek voor wollen dekens v/h J.C. Zaalberg te Leiden. Men ging onder meer autoplaids produceren. In 1976 volgde een reorganisatie bij Zaalberg en een deel ervan werd Wolspinnerij Ede, waartoe ook Van Beurden behoorde. In 1980 werden de Tilburgse activiteiten, nu een ververij, gestaakt.

J.A. Blomjous aan de Veemarktsstraat werd opgericht in 1856. In 1876 werkten er 140 volwassenen en 17 kinderen. In 1957 sloot de fabriek, waarbij 120 werknemers werden ontslagen.

G. Bogaers & Zoon's Wollenstoffenfabrieken aan de Heuvelstraat werd in 1798 opgericht door Gerard Bogaers en A.N. Schoffers als Schoffers & Bogaers. In 1832 kreeg de fabriek de huidige naam. In 1863 verhuisde men naar de Tuinstraat en in 1908 brandde de fabriek af. In 1925 werd de productie stopgezet maar in 1946 kwam Jurgens Textiel N.V. met een spinnerij in het gebouw. Deze werd in 1976 gestopt en de productie werd naar Berkel-Enschot overgebracht.

W. Brands & Zn. werd in 1861 opgericht aan de Heuvel en in 1876 werkten er 90 volwassenen en 4 kinderen. In 1910 verhuisde het bedrijf naar de Hoogvensestraat. In 1964 werd de strijkgarenspinnerij van het Leidse bedrijf J.J. Krantz samengevoegd met die in het Tilburgse bedrijf, waarmee de Leidse spinnerij sloot. In 1965 fuseerde Brands met Thomas de Beer en Pessers-van Zuylen tot een wollenstoffenconcern met 840 werknemers. Dit werd de N.V. Nederlandse Textielcombinatie. In 1966 werd de productie van Brands (122 werknemers) overgebracht naar Thomas de Beer. In 1967 sloot de Nederlandse Textielcombinatie de poorten en kwamen 430 medewerkers op straat te staan.

J. Brouwers Lakenfabrieken N.V. werd opgericht in 1828 als J. Brouwers de Beer & Cie. In 1836 vestigde het zich aan de Korte Schijfstraat. In 1848 werkten er 53 volwassenen en 20 kinderen, alsmede 22 thuiswevers. In 1850 kwam de eerste stoommachine. Het bedrijf bouwde enkele fraaie hoogbouwcomplexen en werd regelmatig uitgebreid. In 1958 werd het bedrijf overgenomen door J.A.A. Kerstens aan de Langestraat. Er werkten toen 231 mensen. Onder de naam J.A.A. Kerstens werd verdergegaan aan de Korte Schijfstraat. In 1965 stopte de productie en in 1985 werden de gebouwen gesloopt.

N.V. Wollenstoffenfabriek Brouwers-Van Glabbeek was eind 19e eeuw opgericht aan de Sint-Josephstraat. Het bedrijf vestigde zich in 1951 in de oude fabriek van Mommers aan de Goirkestraat. In 1963 sloot de fabriek en werden de 47 werknemers ontslagen. Het gebouw werd in 1984 gerestaureerd.

N.V. Wollenstoffenfabriek Simon de Cock & Zn. aan de Goirkestraat sloot in 1964 haar strijkgarenspinnerij en in 1965 werd de weverij verplaatst naar N.V. Wollendekenfabrieken "Nederland" te Geldrop. De 37 arbeidskrachten werden ontslagen.

Gebr. Deen, in 1852 opgericht aan 't Ven, tegenwoordig Piusplein, als een fabriek voor calico.

N.V. Wollenstoffenfabriek Gebr. Diepen, aan de Korvelseweg. Opgericht in 1808 als Diepen, Jellinghaus & Co., en één der grootste fabrieken in die tijd. In 1827 kwam er een stoommachine, de tweede van Tilburg. In 1839 brandde de fabriek af en er werd aan het Korvelplein een nieuwe fabriek gebouwd die zich door hare grootte, sierlijken bouwtrant en hoogst doelmatige inrichting onderscheidde. In 1845 werd de naam gewijzigd in J.N. Diepen & Co., in 1850 kwam de eerste stoommachine en in 1856 werden de eerste machinale weefgetouwen van Tilburg hier aangeschaft. In 1870 werd de fabriek opgericht aan de Korvelseweg onder de naam Gebr. Diepen en de gebouwen van de oude firma werden verkocht aan Van Dooren en Dam's. In 1876 werkten hier 246 volwassenen en 10 kinderen. Na de Tweede Wereldoorlog kwam er onder meer een fabriekslaboratorium, maar in 1972 moest het bedrijf, waar toen nog 175 mensen werkten, sluiten.

De N.V. Dongense Wolwasserij werd opgericht te Dongen in 1963 en vestigde zich in 1966 aan de Posthoornstraat te Tilburg. Er werkten 16 mensen. In 1976 ging ze samen met de Tilburgse Wolwasserij en de Wolwasserij Karel Pessers en aldus werd de Wolwasserij Brabant gevormd, die aan de Posthoornstraat was gevestigd. In 1979 werd surséance van betaling verleend aan deze wolwasserij. Na sluiting hiervan bleef in Nederland nog één wolwasserij over. Dit was de Nederlandse Wolwasserij B.V. te Oisterwijk, welke aldaar bestaan heeft van 1951-1983 en toen eveneens gesloten werd.

Spinnerij Pieter van Dooren, een zeer oud bedrijf dat omstreeks 1826 aan de Hilvarenbeekseweg was gevestigd als wollengarenspinnerij en lakenvollerij. Oprichter was Pieter van Dooren, zoon van Martinus van Dooren. Dit was de eerste Tilburgse fabriek die van stoomkracht gebruik maakte, hetgeen aanvankelijk tot arbeidsonrust leidde. In 1833 werd een nieuwe stoommachine besteld. De fabriek spon onder meer voor Van Dooren en Dams. In 1848 werkten hier 122 volwassenen en 54 kinderen. In 1965 werd de export van strijkgarens gebundeld met die van Verschuuren-Piron. In 1972 werd de productie gestaakt. In 1974 werden de gebouwen door de gemeente Tilburg gekocht en overhaast gesloopt, hetgeen tot zware kritiek en het instellen van een Monumentencommissie leidde. De stoommachine werd later geplaatst in het Nederlands Textielmuseum.

N.V. Van Dooren en Dams Textielfabriek, Korvelplein 8. Deze werd opgericht in 1783 aan de Nieuwendijk door Martinus van Dooren. In 1809 was het de eerste fabriek met een spinmachine van Cockerill uit Verviers, aangedreven door een rosmolen. Deze fabriek groeide uit tot één der grootste Tilburgse textielbedrijven, en in 1860 werd een villa bij het complex gebouwd. In 1960 werd een reorganisatie doorgevoerd waarbij 85 mensen werden ontslagen, overeenkomend met een kwart van het personeel. In 1972 ging de fabriek dicht, waarbij de laatste 13 werknemers werden ontslagen. In 1975 werden de gebouwen gesloopt.

N.V. Wollenstoffenfabriek George Dröge aan de Goirkestraat. Voortzetting van A. Pessers Azn. In 1950 werd nog een nieuwe weverij gebouwd. In 1956 kocht Dröge het grootste deel van Wollenstoffenfabriek C. Mommers & Co. In 1969 werden 158 van de 230 medewerkers van de weverij ontslagen. De tricotage-afdeling met 65 medewerkers bleef bestaan. In 1973 ging de fabriek George Dröge Textiel heten. In 1978 sloot de fabriek en werden de 40 overgebleven personeelsleden ontslagen. In de gebouwen kwam het Nederlands Textielmuseum. Rogier Dröge begon toen met een aantal ex-werknemers een breierij onder de naam Innofa, waarvan het personeelsbestand toenam van 6 in 1980 tot 26 in 1995. In 1992 kwam ook Rogier's broer Job Dröge in het bedrijf.

E. Elias lakenfabrikanten werd in 1854 opgericht en in 1895 in de Noordhoek (nu: Hart van Brabantlaan) uitgebreid. Hier werden militaire stoffen en biljartlakens vervaardigd. Het nam in 1957 de fabriek van H. Eras-Jansen over, welke als E. Elias-Eras N.V. werd voortgezet.

Textielfabrieken H.F.C. Enneking N.V. aan de Goirkestraat werd in 1870 opgericht. In mei 1974 werd ontslagvergunning voor 274 werknemers aangevraagd en in september van dat jaar sloot de fabriek.

De N.V. Wollenstoffen- en Wollendekenfabrieken H. Eras en Zonen aan de Van Hogendorpstraat werd in 1854 als H. Eras en Zoon opgericht door Hermanus Eras. In het begin van de 20e eeuw was dit de grootste wollenstoffenfabriek van Tilburg. In 1860 kwam er een stoomweverij en in 1875 een fabriek met vijf bouwlagen. Verdere uitbreidingen volgden en in 1921 waren er vijf stoommachines. In 1925 volgde elektrificatie. In 1950 werd de maximale productie bereikt, maar in 1958 werden de fabrieken verkocht aan de firma W. Schoenmakers, die echter in 1965 de productie staakte.

De N.V. H. Eras-Janssen aan de Ringbaan Noord 199 werd in 1935 in gebruik genomen door Henricus Eras, de kleinzoon van Hermanus. In 1957 werd het bedrijf door N.V. E. Elias Lakenfabrieken overgenomen. Dit bedrijf werd in 1960 door L.G. van de Kimmenade (onder meer eigenaar van Artex te Aarle-Rixtel) overgenomen als N.V. Lakenfabriek v/h firma E. Elias. In 1970 brandde de spinnerij uit en in 1974 ging de fabriek dicht. De 100 personeelsleden kregen werk te Aarle-Rixtel. In 1978 werden de gebouwen gesloopt, waarna de Gemeentelijke Energiebedrijven er gehuisvest werden.

A. Franken & Zonen werd in 1868 opgericht aan de Goirkestraat nabij het huidige Bart van Peltplein. Het was een fabrikant van wollen manufacturen. Bij de sluiting in 1966 werkten er nog 85 mensen.

Gebr. Franken Wollenstoffenfabriek N.V., bevond zich eveneens aan de Goirkestraat. In 1975 werd het bedrijf doorgelicht en als resultaat werden 25 mensen ontslagen en bleven er bijna 100 in dienst. Het personeel wilde niet tot Sigmacon toetreden en de fabriek sloot in september 1975, waarbij nog eens 90 mensen werden ontslagen.

A. Goyarts & Zoon werd in 1853 opgericht aan de Heuvelstraat. In 1876 werkten er 128 volwassenen en 5 kinderen. In 1915 bestond de fabriek nog.

Caspar Houben had een roodververij bij de Buunder, opgericht in 1852. In 1857 kwam er een stoommachine en er werkten toen 85 mensen. Het verven gebeurde met meekrap.

D.J. Jansen, had in 1816 een fabriek in de wijk Hasselt. In 1848 had men een stoommachine, er werkten 16 volwassenen en 18 kinderen.

N.V. Janssens-Van Buren's Wollenstoffenfabrieken aan de Gasthuisring 29, opgericht in 1846, in 1853 kwam er een stoommachine, in 1954 woedde er een grote brand, in 1969 kwam een samenwerking met Mommers & Co tot stand, waarmee aan de vestiging van Janssens-Van Buren een einde kwam.

Janssens de Horion's wollenstoffenfabriek, werd opgericht aan de Koestraat in 1868. In 1876 werkten in deze stoomfabriek 89 volwassenen en 10 kinderen. Men produceerde hoogwaardige kamgaren herenstoffen. In 1968 richtte het bedrijf samen met de Hollandsche Textiel Industrie (HTI) te Goirle en de N.V. Nederlandse Kamgarenweverijen (NKW) te Veldhoven, een export-unie op: United Holtex Mills. Deze sloot zich, met André van Spaendonck & Zn. en Van Dooren en Dams, aan bij de Nederlandse Exportcombinatie voor Textielproducten (Conet), opgericht in 1967 als een combinatie van Twentse textielbedrijven. In 1969 ging Holtex samen met het Geldropse bedrijf Tweka tot N.V. Novostyle. In 1970 werkten bij Janssens de Horion nog 218 mensen, van wie er 44 ontslagen werden. In 1974 werkten er nog 138 mensen van wie er opnieuw 22 werden ontslagen. In 1975 trad het bedrijf toe tot Sigmacon. In 1975 werd de productie van herenstoffen geconcentreerd in het pand van A. & N. Mutsaerts, waarmee de facto aan Janssens-de Horion een einde kwam. De fabriek werd in 1976 door de gemeente aangekocht. In 1977 kwam een einde aan de productie van herenkamgaren bij Sigmacon. De 260 werknemers werden overgeplaatst en omgeschoold.

Janssen & Bierens N.V., Textielververij en Appretuurbetrijf "De Regenboog", werd in 1890 opgericht aan de Bredaseweg en fuseerde in 1961 met Palthe te Almelo. In 1978 werden 20 van de 145 werknemers ontslagen. In 1981 werden er opnieuw 60 mensen ontslagen en werkten er nog 70 mensen. In 1993 ging Palthe failliet.

Kastofa Textielfabrieken N.V. aan de Kuiperstraat werd opgericht in 1900 en werkte sinds 1956 samen met de Nederlandse Weverij N.V. te Tegelen. In 1962 leidde dit tot een reorganisatie waarbij ongeveer 55 mensen werden ontslagen. In 1974 sloot de fabriek te Tegelen. In Tilburg werkten toen 200 mensen. Eind 1974 stopte ook in Tilburg de productie en kwamen de 238 werknemers op straat te staan.

J.A.A. Kerstens, zie Mutsaers & Kerstens.

Textielververijen De Koningshoeven N.V., opgericht in 1918 door een coöperatie van textielfabrikanten als Coöperatieve Ververijen Van Tilburgsche Fabrikanten van Wollen stoffen, in 1955 Coöperatieve Ververijen U.A. genoemd en in 1966 de uiteindelijke naam verkregen. De moderne fabriek kreeg het zwaar na 1974 en moest sluiten in 1978, waarbij 60 werknemers werden ontslagen.

L.V. Ledeboer & Zn. begon in 1849 aan de huidige Spoorlaan 158. Ledeboer was een textielgroothandelaar uit Rotterdam. Zijn zoon ging een vennootschap aan met J.F. Mutsaerts en in 1890 heette het bedrijf: Frans Mutsaerts & Zn.. In 1965 sloot het bedrijf en de 175 werknemers werden ontslagen. In de daaropvolgende jaren werden de gebouwen gedeeltelijk gesloopt en gedeeltelijk door andere bedrijven in gebruik genomen.

Litex, zie Mutsaers & van Poppel.

E. Lombarts & Zonen werd in 1855 opgericht aan de Heuvel. In 1876 werkten er 110 volwassenen en 8 kinderen. De fabriek werd in 1900 aan Louis de Wijs verkocht en in 1920 heette het: Van Gorp-De Wijs.

Hendrik Matthijsen, aan de Nieuwendijk, was in 1848 een grote fabriek in wollen en katoenen stoffen, waar 85 volwassenen en 90 kinderen werkten. Er was een rosmolen en er waren vier mule jennys die door een stoommachine werden aangedreven.

C. Mommers & Co., aan de Goirkestraat, opgericht door Christiaan Mommers, eigenaar van een handwerkbedrijf. In 1872 begon hij aan de Goirkestraat een stoomfabriek. In 1876 werkten er 68 volwassenen en 5 kinderen. Het bedrijf breidde uit in 1877, 1885 en 1894. In 1950 werd een nieuwe fabriek aan de Kraaivenstraat gebouwd. De fabriek aan de Goirkestraat werd voor de helft verkocht aan de N.V. Wollenstoffenfabriek Brouwers-Van Glabbeek en de andere helft in 1956 aan George Dröge. In 1969 ging Mommers samenwerken met Janssens van Buren. De locatie van Janssens-van Buren werd naar de Kraaivenstraat overgeplaatst. Dit ging met tientallen ontslagen gepaard. In 1971 volgden opnieuw 21 ontslagen. In 1982 werkten er nog 200 mensen, van wie er 70 ontslagen werden. In 1993 kwam er een einde aan het bedrijf, dat eens een der grootste van Tilburg was.

H. Mommers-Hunfeld, aan het Smidspad. Opgericht in 1871 als Stoomfabriek voor Wollen stoffen, ook bekend als H. Mommers & Zonen. In 1951 gesloten wegens ziekte van de directeur.

Barend Mutsaers, had reeds in 1739 een fabriekshuis op de hoek van de huidige Dr. Nolensstraat. Zijn zoon Adriaan B. Mutsaers had, samen met diens zoon B. Mutsaers, een fabriek nabij de huidige Kuiperstraat. Deze heette A.B. Mutsaers & B. Mutsaers. In 1812 werkten er 9 arbeiders en 30 thuiswerkers. In 1836 werd een stoommachine geplaatst.

Mutsaers & Kerstens, aan de Langestraat. Had in 1848 een stoommachine en er werkten 64 volwassenen en 16 kinderen. In 1857 ging de fabriek J.A.A. Kerstens heten. In 1958 nam deze fabriek J. Brouwers Lakenfabrieken over en bracht de productie naar de locatie daarvan over onder de eigen naam. In 1979 werden de gebouwen aan de Langestraat gesloopt. In 1960 werd ook De Zomermolen van Sträter overgenomen. In 1965 volgde samenwerking met de N.V. Verenigde Wollenstoffenfabrieken Vetewe aan de Sint-Josephstraat, waar de productie werd geconcentreerd. Bij Kerstens werkten toen nog 216 personen, van wie een deel werd ontslagen.

Peter Mutsaers had reeds een fabriekshuis aan de Berkdijk en richtte in 1849 een fabriek op nabij de Kuiperstraat. In 1851 kwam er een stoommachine.

Textielweverij Mutsaers & van Poppel, opgericht in 1945 aan de Tongerlose Hoefstraat ging in 1962 samenwerken met N.V. Wollenstoffenfabriek Litex bij het vervaardigen van Terlenka mengvezel. In 1971 stopte de productie en kwamen 80 mensen op straat te staan.

A. & N. Mutsaerts, de zoons van Peter Mutsaers, bouwden in 1867 een fabriek nabij de Kuiperstraat. In 1880 werd een nieuwe fabriek aan de Pironstraat gebouwd, ook was er een fabriek aan de Gasthuisstraat. In 1969 werkten er 390 mensen, en bovendien 90 meisjes op een stopsteratelier in Druten en had men 90 thuiswerksters. het was één der beste en grootste bedrijven in kamgaren herenstoffen. In 1970 volgde een joint venture met N.V. Blijdenstein-Willink te Enschede. In 1971 vielen er 33 ontslagen, in 1974 opnieuw 31. In 1975 werkten er nog 200 mensen en trad men toe tot Sigmacon. Het Mutsaers-complex werd gebruikt om productie van de andere leden te concentreren. In 1976 werd een directeur benoemd die aan de herenkledingactiviteiten een einde maakte. De fabriek stopte, de personeelsleden werden ontslagen of overgeplaatst, en het complex werd door de gemeente opgekocht.

N.V. Nederlandse Textielcombinatie, zie Thomas de Beer

A. Pessers Azn., in 1857 opgericht aan de Goirkestraat. In 1876 werkten er 123 volwassenen en 8 kinderen. In 1913 had men een vestiging in Geldrop. In 1902 associeerde men zich met lakenhandelaar George Dröge en in 1922 werd Dröge de eigenaar en ging het bedrijf N.V. Wollenstoffenfabriek George Dröge heten, terwijl Pessers de Geldropse vestiging bezat.

Nicolaas Pessers & Zn., opgericht in 1876 aan de Van Bylandtstraat op het terrein van het Kasteel van Tilburg als lederfabriek en wolwasserij, in 1918 gesplitst in Bernard Pessers en C.V. Pessers-Verbunt. In 1961 werd Pessers-Verbunt geliquideerd en werden 60 werknemers ontslagen. Bernard Pessers stopte in 1973 met de leder- en pelswerkenfabriek, waarbij 124 mensen werden ontslagen. De 8 overigen konden nog terecht in de kleine wolwasserij.

N.V. Pessers-Van Zuylen werd opgericht in 1872 en in 1935 uitgebreid met de eerste kamgarenspinnerij van Tilburg. Na de Tweede Wereldoorlog verhuisde men naar de Goirke Kanaaldijk. In 1963 werd Cees Pessers opgericht, waar 100 van de 250 mensen kwamen te werken. De anderen bleven bij Pessers-Van Zuylen. In 1965 fuseerde dit bedrijf met Thomas de Beer en W. Brands & Zonen. In 1966 werd dit de Nederlandse Textielcombinatie, die echter reeds in 1967 de productie staakte.

N.V. Kamgarenspinnerij Cees Pessers, opgericht in 1963 aan de Goirke Kanaaldijk. Dit was in het kader van een reorganisatie bij N.V. Pessers-Van Zuylen. Er kwamen hier 100 mensen te werken. In 1966 werd het bedrijf gesloten en kwamen 60 mensen op straat te staan.

Wolspinnerij "De Phoenix", aan de Veemarktstraat. Dit uit Veenendaal afkomstige bedrijf vestigde zich in 1958 in de panden van het voormalige J.A. Blomjous, maarin 1962 brandde de spinnerij uit. Er werkten toen 60 mensen. De productie verhuisde naar de Mechtildisstraat. In 1981 werden bij dit toen Phoenix Yarns genaamde bedrijf 19 van de 120 medewerkers ontslagen. Phoenix had ook een vestiging in Ierland. In 1989 bestond het bedrijf nog steeds.

Pollet & Co., aan de Noordhoek. Opgericht omstreeks 1800 tezamen met H. Manni en J. van Iersel. Hier werd in 1834 een stoommachine geplaatst. Het was toen een van de vijf grootste textielfabrieken van Tilburg. G. Pollet was afkomstig uit Tourcoing. Later Pollet & Zonen. In 1848 werkten er 146 volwassenen en 66 kinderen. In 1888 werkten 120 thuiswevers voor deze fabriek. In 1915 bestond deze fabriek nog, en deze was gelegen aan de Fabrieksstraat.

De N.V. Wollenstoffenfabriek Ant. de Rooy & Zn. werd in 1912 opgericht aan de Sint-Josephstraat. Later was er ook een vestiging aan de Jan Aertestraat. In 1964 stopte de productie van wollen damesstoffen en werden 94 mensen ontslagen.

De Rooy van Dijk werd in 1870 opgericht op de hoek van de Hasseltstraat en de Goirkestraat. Men vervaardigde wollen manufacturen. In 1963 kwam hier ook de productie van de Geldropse fabriek N.V. H. Eycken & Zonen, waarvan de productie in Geldrop werd stilgelegd en aldaar 70 werknemers werden ontslagen. Men ging samenwerken met de Van de Kimmenadegroep, waartoe ook Eycken behoorde. In 1974 sloot een gedeelte van de spinnerij en werden 25 mensen ontslagen. De weverij ging verder onder de naam H. Eycken & Zoon, maar in 1971 werden de gebouwen aan de gemeente verkocht.

W. Schoenmakers & Zonen N.V. aan de Van Hogendorpstraat brandde in 1957 af, waarna H. Eras & Zonen haar fabrieken aan Schoenmakers verkocht. In 1965 stopte aldaar de productie en werden de resterende 102 werknemers ontslagen.

A. Schoffers en G. Bogaers, aan de Heuvelstraat. Deze werd in 1798 opgericht en was in 1812 de op twee na grootste fabriek in Tilburg met 40 arbeiders en 100 thuiswerkers. In 1832 werd ze omgedoopt in G. Bogaers & Zoon

J. Schreppers, werd in de wijk Veldhoven opgericht in 1849 en kreeg een stoommachine in 1853. In 1882 werd de febriek verkocht aan de Missionarissen van het Heilig Hart.

G.C. van Spaendonck, op de hoek Heuvel-Tuinstraat, startte in 1850 een fabriek met stoommachine, waar in 1853 19 volwassenen werkten. In 1863 werd deze fabriek uitgebreid en zijn zoon richtte in 1898 de fabriek André van Spaendonck & Zonen (Spandon) op aan de Koestraat. Deze vestigde zich in 1961 aan de Kraaivenstraat. De bedoeling was dat er een hypermoderne fabriek zou komen. In 1968 trad de firma, samen met vier andere, toe tot de Nederlandse Exportcombinatie voor Textielproducten (Conet). Er werkten toen 700 mensen, van wie er 30 ontslagen werden. In 1970 ging het bedrijf dicht en kwamen de toen nog 620 medewerkers op straat te staan. In het gebouw kwam een distributiecentrum van Albert Heijn.

B.F. Sträter uit Amsterdam begon in 1852 aan de Zomerstraat, het huidige Louis Bouwmeesterplein. Later werd dit bedrijf F.M. Sträter's Textielmaatschappij De Zomermolen genoemd. In 1878 werd, vooral op Sträter's initiatief, de Weefschool opgericht. Deze grote fabriek werd in 1960 overgenomen door de N.V. Wollenstoffenfabrieken J.A.A. Kerstens. 60 mensen werden ontslagen en de gebouwen en terreinen werden gekocht door de gemeente Tilburg.

Swagemakers & Van Spaendonck, aan de Heuvel. Hier werd in 1832 een stoommachine geplaatst. In 1848 werkten er 64 volwassenen en 16 kinderen.

J.C. Swagemakers had in 1794 een fabriekshuis in Oost-Heikant en in 1812 werkten er 40 arbeiders en 100 thuiswerkers.

A.C. Swagemakers in de wijk Veldhoven, opgericht omstreeks 1837. In 1842 kwam er een stoommachine. In 1848 werkten er 52 volwassenen en 16 kinderen.

F.A. Swagemakers & Zonen werd in 1870 opgericht aan de Spoorlaan. Hier werkten in 1876 285 volwassenen en 17 kinderen.

Chr. J. Swagemakers, aan de Heuvel, had in 1853 een wollenstoffenfabriek met stoommachine, waar toen 19 volwassenen werkten. In 1870 ging het bedrijf naar zijn zoon F.A. Swagemakers heten.

N.V. Wollenstoffenfabriek Swagemakers-Caesar, aan de Gasthuisstraat, opgericht in 1855 door Conrnelis Th. Swagemakers, gehuwd met Antonia Caesar, werd in 1961 door een zware brand getroffen, waarna de strijkgarenspinnerij werd opgeheven. In 1967 werden 33 van de 264 werknemers ontslagen ten gevolge van modernisering van de weverij. In 1972 werd het bedrijf gesloten en kwamen de 230 resterende werknemers op straat te staan.

De N.V. Tilburgsche Wolwasserij aan de Groenewoudstraat, vermoedelijk opgericht in 1905, had 30 werknemers in 1976 en ging toen samen met de Dongense Wolwasserij en Karel Pessers tot de Wolwasserij Brabant behoren. De vestiging Groenewoudsestraat ging dicht.

N.V. Wollenstoffenfabriek Triborgh aan de Bisschop Zwijsenstraat werd in 1939 opgericht door Wim van Spaendonck. In 1960 werkten er 245 mensen. Men ging toen samenwerken met L.E. van den Bergh, alwaar in de Sint-Josephstraat de productie werd geconcentreerd.

J. Verbunt & Zn., stammend uit een geslacht van lakenfabrikeurs, begon in 1853 aan de huidige Veldhovenring. In 1876 werd het J.G. Verbunt-Janssens en er werkten toen 119 volwassenen en 9 kinderen.

N.V. Textielfabriek Verschuuren-Piron (Sinds 1970: Vepetex), oorspronkelijk in de Noordstraat, in 1926 verhuisd naar Koningshoeven. In 1965 ging men over tot een gezamenlijke verkooporganisatie met Spinnerij Pieter van Dooren. In 1975 sloot de fabriek, waarbij 36 ontslagen vielen. Het complex kwam in 1980 in gebruik bij B.V. Verschuuren-Goete en B.V. Jan Verschuuren, als magazijn en kantoor voor een handelsonderneming in wol en garens.

De gebroeders Jan Verschuuren jr en Ben Verschuuren gingen zich in de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw specialiseren in het opkopen van de machines van de vele Tilburgse textielfabrieken die toen failliet gingen. Zo ontstond het bedrijf Jan Verschuuren bv dat oude textielmachines opkocht en wereldwijd doorverkocht.

Vetewe, zie L.E. van den Bergh.

Paulus en Hendrik Vreede aan de Nieuwendijk. De familie Vreede kwam uit Leiden had vanaf 1782 daar een werkhuis, en vanaf 1790 een complete fabrijk. In 1802 kwamen zijn zoons erin en het bedrijf was in 1812 het grootste van Tilburg. In 1832 kwam er een stoommachine. In 1848 werkten er 82 volwassenen en 28 kinderen.

De Zuid-Nederlandse Kunstwolfabriek, aan de Nieuwlandstraat, sloot in 1957.

 

 

Lijst Tilburgse Twernerij = Twijnerij / Spoelerij:

C

Clous jr.

Coolen, W.J.C.

Cools, A.

Cools, C.

Cools, Gebr.

E

Eikhout & Zn., H.

H

Hoogmolen, NV twernerij en spoelerij

J

Janssen Az., E.

Janssens, Twernerij & Spoelerij

K

Kuijpers' Twernerij

L

Linga, Twernerij

M

Maren, D.P. van

N

Nieuwe Tilburgse Twernerij BV

Noord, Gebr van

Nunen, L. van

Nunen, L.M.P. van

P

Put, B.V. Loontwernerij en -spoelerij A.A.W. van de

T

Tilburgsche Twernerij “Het Zuiden"

Tiltwern, Linnengarentwernerij

Twernerij en Ververij Broekhoven

V

Ven, A.H.M. van der

Verbisen, C.P.

Verhoof, C.H.

Vijfeijken, H.J.M. van

Vijliebo

W

Waijers

Witjes

Woestenberg, P. van

 

 

Lijst Tilburgse Tricotagefabrieken

B

Brabantse Tricotagefabriek N.V.

Brisz, E.

C

Charma, Tricotagefabriek

Czapnik, Z.N.

D

Dooren, H. van

E

Emotex

F

Febrik

Franken & Luijten

H

Helena N.V., Tricotagefabriek

Holland, Tricotagefabriek

I

Innofa B.V.

L

Lamitex B.V.

Luijten, H.

M

Meer, F. van

N

Nationaal, Tricotage- en Bandagefabriek

R

Robbesom Tricotage Industrie

S

Stoopen en Bergmans

Suisses, 3

T

Tricolana

Tricotagefabriek A. Caspanni

W

Wijs, Gebr. de

 

 

Lijst Tilburgse Weverijen:

B

  • Beer, F.J.A. de
  • Bertens, Kamgarenweverij W.J.
  • Bontweverij, N.V. Eerste Tilburgse

C

  • Cruijssen & Zn., G.C

D

  • Deputil
  • Doedée, A.W.C., Handweverij
  • Donders loonweverij

H

  • Horsten & Co.

I

  • Iersel en Pijnenburg, Van

K

  • Kuijpers en Robbesom

L

  • Loijkens, Handel N.V

M

  • Mechanische Kunstzijde Weverij N.V.
  • Mommers, J.M.
  • Mutsaers & Van Poppel

 

 

Lijst van Tilburgse textielfabrikanten: 

Aelen, Alphons M.A.M. (1926)

Aelen, Matthieu J. (1906)

Aelen, Nico J.M. (1887)

Aelen, Thijs (1850-1912)

Beckers, Peter P. (einde 18e eeuw)

Beer, Cornelis de, zoon van Thomas sr.

Beer, Jan Baptist de, eind 18e eeuw

Beer, Jan N.C.M. de (1904)

Beer, Norbertus de, zoon van Thomas sr.

Beer, Stan H.J.M. de

Beer, Thomas de, sr., oprichter Thomas de Beer

Beer, Thomas J.M. de (1920)

Beer, Wim J.M. de (1932)

Bergh, Ed van den

Bergh, F. Adolf van den (1879-1956)

Bergh, Frederik van den (1785-1847)

Bergh, Gijs van den

Bergh, J. van den

Bergh, Louis Etienne van den, zoon van Pieter J.

Bergh-Krabbendam, Pieter J. van den

Berghegge, J.A.

Blomjous, J.A.

Bogaers, G.

Bommel, Cornelis A. van (1763-1807)

Bommel, Martinus van (1735-1783)

Bommel, Michiel van (Dongen,1669-1763)

Brands, W.

Brands, Ben L.J. (1912)

Brouwers, Jan (1804-1877)

Brouwers, Jan Baptist (1835-1892)

Brouwers, Petrus Sebastiaan (1746-1832)

Dams, Gerard G. (1763-1817)

Diepen, Armand (1846-1895)

Diepen, Gustave (1848-1890)

Diepen, Herman G.K.F. (1877-1946)

Diepen, Johan (1774-1844)

Diepen, Johan H.A. (1815-1897)

Diepen, Johan N. (1793-1865)

Diepen, Joseph K.O.C. (1934)

Diepen, Louis (1828-1870)

Dooren, Adolph van

Dooren, Frans van

Dooren, Harry van

Dooren, Ignatius van

Dooren, Martinus C. van (1756-1811)

Dooren, Pieter van (1784-1845)

Dröge, George (1875)

Dröge, Rolf J.C. (1928)

Elias, E.

Emstede, J. van (begin 19e eeuw)

Enneking, H.F.C. (2e helft 19e eeuw)

Enneking, Hein J.M. (1895-1981)

Enneking, Frans H.Q.M. (1896)

Enneking, Hein A.M.Q. (1928)

Enneking, Frans H.Q.M. (1934)

Eras, Hermanus (1797-1869)

Eras, Henricus H.G.C. (1875-1959)

Franken, Frans C.A.I. (1920)

Franken, Jan I.F. (1923)

Heestermans, Dionysius (eind 18e eeuw)

Hoebens, Lucas (eind 18e eeuw)

Hoebens, Hendrikus (eind 18e eeuw, zoon van Lucas)

Hoebens, J.B. (begin 19e eeuw)

Horion de Corby, Maria de (midden 19e eeuw, echtgenote van Eduard Janssens)

Houben, Caspar (midden 19e eeuw)

Hutten, Cornelis (begin 19e eeuw, lakenfabrikeur)

Jansen, Gijsbert (eind 18e eeuw)

Jansen, Christiaan (eind 18e eeuw, zoon van Gijsbert)

Jansen, D.J. (begin 19e eeuw)

Janssen, Jozef F.M. (eind 19e eeuw, oprichter textielververij)

Janssens, Wilhelmus (eind 18e eeuw)

Janssens, Jan Laurens (begin 19e eeuw)

Janssens, N. (begin 19e eeuw)

Janssens, Eduard (midden 19e eeuw)

Janssens, Bernard C.A.M. (1902)

Janssens, Hein C.L. (1917)

Janssens, Emile F.A.M. (1923)

Janssens, Wim E.A.M. (1923)

Janssens, Frans F.M. (1928)

Jellinghaus, Frans (begin 19e eeuw)

Jong, Denijs de (begin 18e eeuw)

Kanter, Norbertus Jan de (eind 18e eeuw)

Kerstens, J.A.A. (Jacobus Adrianus Antonius Kerstens, 1813–1888)

Koolen, Johan Jan (eind 18e eeuw)

Koolen, Hendrikus (eind 18e eeuw)

Koolen, Cornelis Jan (eind 18e eeuw)

Koolen, Jan Baptist (eind 18e eeuw)

Ledeboer, L.V. (midden 19e eeuw)

Ledeboer, Adr. P. (zoon van L.V.)

Leyten, Cornelis (eind 18e eeuw)

Lombarts, E. (midden 19e eeuw)

Lombarts, Constant (eind 19e eeuw)

Mannie, H. (begin 19e eeuw)

Marle, Chr.G.R. van, afkomstig uit Leiden (eind 18e eeuw)

Mathijssen, Hendrik (midden 19e eeuw)

Meurs, Arnoldus van (eind 18e eeuw)

Mommers, Christiaan (midden 19e eeuw)

Mommers, H. (2e helft 19e eeuw)

Mutsaers, Barend (1696-1776)

Mutsaers, Adriaan B. (1744-1815), zoon van Barend

Mutsaers, Arnoldus (eind 18e eeuw)

Mutsaers, Wouter (eind 18e eeuw)

Mutsaers, Barend (1784-1871), zoon van Adriaan B.

Mutsaerts, Cornelis Adriaan (1835-1870)

Mutsaerts, J.Fr. (midden 19e eeuw)

Mutsaers, A.F. (midden 20e eeuw)

Mutsaerts, Peter (1808-1868)

Mutsaerts, Norbert Anthony (1836-1906)

Mutsaerts, Norbert (1901)

Mutsaerts, August (1903)

Mutsaerts, Frans (1903)

Mutsaerts, André J.M. (1925)

Mutsaerts, Hans F.M. (1929)

Mutsaerts, Arthur (midden 20e eeuw)

Mutsaerts, Fred F.K.M. (midden 20e eeuw)

Mutsaerts, G.L.F.M. (midden 20e eeuw)

Mutsaerts, Jan F.M. (midden 20e eeuw)

Mutsaerts, Jos A.J.M. (midden 20e eeuw)

Noot, Govert de (eind 18e eeuw)

Pessers, Jan Peter (1756-1813)

Pessers, Antoon (1834-1913)

Pessers, Wim, zoon van Antoon (begin 20e eeuw)

Pessers, Nicolaas (2e helft 19e eeuw)

Pessers, Bernard (2e helft 19e eeuw)

Pessers, Jan A.M. (1935)

Pessers, Cees A.E.M. (midden 20e eeuw)

Pessers, Harry J.J.M. (midden 20e eeuw)

Pessers, Karel (20e eeuw)

Pollet, G., uit Tourcoing (begin 19e eeuw)

Riel, Norbert van (midden 19e eeuw)

Roelandse, Nicolaas (eind 18e eeuw)

Rooy, Antoon de (begin 20e eeuw)

Schoenmakers, F.

Schoenmakers, Alphons F.M. (1891)

Schoenmakers, Cees J.M. (1919)

Schoenmakers, Jacques F.M. (1921)

Schoenmakers, Ben N.J. (1925)

Schoffers, A.N. (eind 18e eeuw)

Schreppers, J. (midden 19e eeuw)

Spaendonck, Jan Anthonie Sebastiaan, lakenverver (1755-1831)

Spaendonck, Louis Jan, zoon van Jan Anthonie Sebastaan

Spaendonck, Jan Anthonie, zoon van Jan Anthonie Sebastiaan

Spaendonck, G.C. van (1804-1873)

Spaendonck, André J. van (1833-1906)

Spaendonck-Loven, Frans A.J.M. van (1882-1936)

Spaendonck, P.J.M. van (1896-1967)

Spaendonck, Charles F.J.M. van (1912)

Spaendonck, Jan A.C.I. van (1925)

Spaendonck, Jan W. van (1936)

Spaendonck, André H.M. van (midden 20e eeuw)

Spaendonck, Barend Jan van (midden 20e eeuw)

Spaendonck, Ed van (midden 20e eeuw)

Spaendonck, H.B.M. van (midden 20e eeuw)

Sträter, Bernard F. (1829-1891)

Suys, Jan Francis, lakenverver (1762-1829)

Swagemakers, C.H. (eind 18e eeuw)

Swagemakers, F.A., zoon van C.H. (1e helft 19e eeuw)

Swagemakers, D. (1e helft 19e eeuw)

Swagemakers, J.H. (1e helft 19e eeuw)

Swagemakers, A.C. (begin 19e eeuw)

Swagemakers, Norbert (1e helft 19e eeuw)

Swagemakers, Cornelis Theodoor (1825-1912)

Swagemakers, Jan N. (1e helft 20e eeuw)

Swagemakers, Louis H.M. (1925)

Swagemakers, Ed P.A.M. (1926)

Swagemakers, Karel J. sr. (midden 20e eeuw)

Swagemakers, Karel jr. (1938)

Verbunt, Gerardus (1710-1760)

Verbunt, Augustinus G. (1746-1801)

Verbunt, Cornelis Franciscus, lakenwever (1751-1800)

Verbunt, Dionysius (1752-1841)

Verbunt, Anthonie (begin 19e eeuw)

Verbunt, J. (midden 19e eeuw)

Verbunt, J.G. (2e helft 19e eeuw)

Verhagen, J. (begin 19e eeuw)

Verschuuren, Charles J.J.M. (1914)

Verschuuren, Jan C.A.M. (1915)

Verschuuren, W.J.M. (1921)

Verschuuren, Stan P.J.M. (1924)

Verschuuren, Jan Karel C.M. (1947)

Verschuuren, Ben L.C.M. (1948)

Vreede, Pieter (1750-1837)

Vreede, Hendrik (begin 19e eeuw)

Vreede, Paulus (begin 19e eeuw)

Weitjens, Gerard M.A. (1903)

Weitjens, Jan F.M. (1904)

Weitjens, Jules B.C.M. (1931)

Wijs, Louis de (begin 20e eeuw)

Zwagemakers, John Christiaan (begin 19e eeuw)

 

Veenendaal

Scheepjeswol Dirk Stevenszoon van Schuppen was een van de 50 wolkammersbazen die omstreeks 1800 in Veenendaal actief waren. Hij had een tamelijk groot bedrijf met 13 knechten. In 1837 bracht hij zijn wol naar Leiden, waar deze machinaal werd gesponnen. In Veenendaal werd de gesponnen wol dan verder bewerkt. In 1865 werd een stoommachine aangeschaft en weldra groeide de N.V. Veenendaalsche Sajet- en Vijfschachtenfabriek v/h Wed. D.S. van Schuppen en Zoon uit tot een der grotere Veenendaalse bedrijven. In 1865 waren er 65 medewerkers, en dit aantal groeide binnen 20 jaar naar 300. De overgang van huisnijverheid naar industrie verliep geleidelijk en de arbeidsomstandigheden waren beter dan bij de concurrenten, waarbij ook een aantal culturele voorzieningen een rol speelden. Maar smerig en ongezond werk was natuurlijk ook hier wel te vinden. Het bedrijf werd later de Scheepjeswolfabriek genoemd. Het logo van het bedrijf toont een boot, afgeleid van de Samoereus, een binnenvaartschip dat ook gebruikt werd om de turf uit de vervening rond Veenendaal af te voeren. Het bedrijf groeide verder en in 1946 werd het aangevuld met een chemiebedrijf dat in 1969 door Philips-Duphar werd overgenomen en in 1980 door Solvay. Solvay werd echter in 2006 weer overgenomen door Dishman. De Scheepjeswol ging in 1986 failliet, deze werd echter nog overgenomen door de Leidsche Wolspinnerij (ook uit Veenendaal) welke twee jaar later ook het loodje legde. De gebouwen van de Scheepjeswol (De Schup) werden gesloopt in 1989. Op het terrein werden woningen en het winkelcentrum De Scheepjeshof gebouwd. De Scheepjeswolharmonie, opgericht op 2 januari 1897, was een van de uitingen van de band tussen personeelsleden onderling en het bedrijf. Deze harmonie bestaat, onafhankelijk van de fabriek waarnaar ze genoemd is, nog steeds. Het merk Scheepjeswol is in februari 2010 overgenomen door de firma De Bondt uit Tynaarlo.

VSW De Veenendaalse Stoomspinnerij en Weverij (VSW) werd in 1861 opgericht door een aantal Amsterdamse ondernemers, onder wie Jacob Wolf Bottenheim en E.M. Mijnssen. In 1886 werkten hier 765 mensen. Het was het eerste industriebedrijf in Veenendaal en veruit het grootste. In 1979 ging het bedrijf failliet. Bij VSW heersten aanvankelijk slechte en stoffige arbeidsomstandigheden waardoor longaandoeningen vaak voorkwamen. In 1883 brak in dit bedrijf een arbeidsconflict uit vanwege een loonsverlaging van 10%. De directie kwalificeerde de stakers als 'belhamels' en toonde zich ongevoelig voor de wensen van de werkenden. Inmiddels is de oude VSWhal afgebroken. Daar is er nu een woonzorgcentrum met daaronder een aantal bedrijven voor in de plaats gekomen.

FrisiaIn 1874 koopt Dirk van Woudenberg een stuk weiland aan de Kerkewijk, het  zogenoemde ‘Duivenweitje’, waarop hij tien jaar later de Machinale Sajet Fabriek D. van Woudenberg vestigt. In de volksmond stond de fabriek bekend als ‘De Woudenbaargse’, bovendien de eerste fabriek in Veenendaal met elektrische verlichting. De naastliggende – toentertijd – dubbele villa werd tussen 1894 en 1898 gebouwd. Dirk van Woudenberg overleed in 1906, zijn zoons Teunis en Ruud zetten het bedrijf voort. In 1907 werd de fabriek door brand verwoest. Twee jaar na de herbouw verkoopt Ruud van Woudenberg de zaak in 1910 aan de heer J. L. Feitz uit Hilversum. Teunis was namelijk overleden en Ruud had geen opvolger, want ook zijn zoon was gestorven. De heer Feitz wijzigt de naam in De Frisia Wolspinnerij N.V. als voortzetting van de in 1884 begonnen Machinale Sajetfabriek van D. van Woudenberg. Frisia is Latijn voor Friesland, de provincie waaruit Feitz’ voorouders kwamen. Omstreeks 1955 werd de Frisia fabriek - en tevens van de Hollandia Wol- en Kousenfabrieken - overgenomen door Clos & Leembruggen uit Leiden. Naast het vervaardigen van zuiver wollen garens worden ook - met veel succes - garens van kunst- en synthetische vezels op de markt gebracht. De export geschiedt onder andere naar Duitsland, Scandinavië, Oostenrijk, Zwitserland, het Midden-Oosten, Noord- en Midden Amerika en naar diverse Afrikaanse landen. Eind jaren zestig krijgt het bedrijf steeds meer last van internationale concurrentie. Uiteindelijk gaat Clos & Leembruggen - en daarmee de Frisia Wolspinnerij en Hollandia Wol- en Kousenfabriek - in 1979 failliet. 

Rhenense Cravattenfabriek In 1899 werd een fabriek gesticht door de N.V. Rhenensche Cravatten- en Confectiefabriek aan Kerkewijk 111. Dit bedrijf ging omstreeks 1910 failliet en Roesingh kwam er in. Het pand brandde in 1930 uit maar werd herbouwd. In 1937 kwam het complex in handen van de sigarenindustrie. Het gebouw werd in de volksmond de Karavat genoemd.

Roessingh Deze fabriek werd in 1919 opgericht op Kerkewijk 115 door de Twentse fabrikantenfamilie Roessingh, die ook eigenaar was van het gelijknamige bedrijf in Enschede dat reeds in 1804 was opgericht. In 1937 kwam het complex in handen van de sigarenindustrie, nadat Roesingh failliet was gegaan.

Van Leeuwen De Firma Gebroeders Van Leeuwen (Stoom Sajet- en Kousenfabriek 'De Hoop', later Hollandia Wol- en Kousenfabrieken) werd in 1878 opgericht door de Gebroeders Hendrik en Jacob van Leeuwen, die voortkwamen uit een geslacht van wolkammersbazen waarvan het bedrijf reeds in 1789 werd opgericht. In 1893 werd een oude bierbrouwerij aan het Verlaat aangekocht. In 1921 werd een tweede vestiging opgericht in een oude suikerfabriek in Arnhem. In 1939 werkten bij het bedrijf zo'n 700 mensen. Van het nu failliete bedrijf aan het Verlaat bleven de buitenmuren en de laatste gemetselde schoorsteen in Veenendaal bewaard. Het gebouw zal worden ingericht als cultureel centrum.

Hollandia Tricotagefabriek (in 1937 voortgekomen uit de Gebroeders Van Leeuwen)

N.V. Textielfabriek Veenendaal

N.V. Nederlandsche Wolspinnerij, zie: Leidsche Wolspinnerij

Wolspinnerij Louis Feitz N.V.

 

Vriezenveen

Jansen & Tilanus De Tilanus uit Jansen & Tilanus is J.L.L. Tilanus. Na zijn middelbareschoolopleiding studeerde hij van 1864 tot en met 1868 aan de Polytechnische school te Delft (de latere Technische Universiteit Delft). Tussen juli 1868 en november 1869 moet hij in Almelo gevolontaird hebben, volgens overlevering bij Weverij Java en bij Spinnerij Engberts & Co. Vermoedelijk is hij via zijn aanstaande schoonfamilie, burgemeester Dikkers van Almelo, in contact gekomen met W.C. Jansen en G. Jansen, neven van zijn latere echtgenote, die eigenaars waren van een weverij(tje) in Vriezenveen.De heren Jansen kwamen uit een geslacht van textielfabrikanten. Zowel in Twente als in Sint-Petersburg had dit geslacht een aandeel in diverse textielbedrijven gehad: Scholl-Jansen-Kruys en Co., Jansen-Kruys-Engberts en Co., Jansen en Gebr. Prinssen, Jansen-Joost en Co. en Weitzel-Jansen en Co.De laatstgenoemde fabriek, de eerste stoomweverij in Vriezenveen, is opgericht in 1859 door W.C. Jansen, H.A. Engels en C.L. Weizel en vanaf eind 1860 produceerden zij op 112 getouwen calicot (een soort katoenen doek, genaamd naar de stad Calcutta). Ondanks schaalvergroting (nog 112 weefgetouwen in 1861) en verandering van eigenaren (vanaf 1865 heet het bedrijf Firma Kunst, Jansen & Co) leidden hogere grondstofprijzen, lagere afzetprijzen en slecht beleid uiteindelijk tot liquidatie van deze fabriek.Op 17 november 1869 werd de stichtingsacte getekend van de firma Jansen & Tilanus met als firmanten W.C. Jansen (21 jaar) en G. Jansen (26 jaar) en J.L.L. Tilanus (22 jaar). De Jansens brachten grond, arbeiderswoningen en inventaris in, Tilanus brachten fl 30.000,= in. Tilanus deed daarvoor geen beroep op zijn vader, prof. dr. C.B. Tilanus, chirurg en arts te Amsterdam, maar leende het geld van een oudere vriend, dhr. Holleman, die in Oisterwijk een meekrapfabriek had. Ook al was J.L.L. Tilanus de jongere broer van een zwager van Holleman, het blijft opmerkelijk dat Holleman dit voor die tijd aanzienlijke bedrag als persoonlijke lening gaf en geen medefirmant wilde worden. Eén, achteraf gezien belangrijke, gebeurtenis is de overname in 1874 van een aantal breimachines van de firma Thooft te Goor. Hieruit valt te concluderen dat de firma er financieel iets beter voorstond. De verklaring hiervoor moet waarschijnlijk worden gezocht in de enorme stijging van katoenprijzen ten gevolge van de Frans-Duitse oorlog van 1870. Als tricotfabriek was Jansen & Tilanus de eerste die met succes op de Nederlandse markt werkte, welk voorbeeld echter spoedig door anderen gevolgd werd. Iets geheel nieuws was dat de firma zijn naam op het goed stempelde. Door dit toekennen van een merk en het daarmee, als eerste in de textiel-branche, adverteren, zou de naam van Jansen & Tilanus in Nederland een begrip worden. Verder werd niet alleen via grossiers verkocht, maar ook rechtstreeks aan winkeliers, die door eigen vertegenwoordigers werden bezocht. Na tien jaar trad G. Jansen uit de zaak en verliet Vriezenveen. In 1895 overleed W.C. Jansen, en een paar jaar later vertrok ook zijn weduwe uit Vriezenveen. Hun belangen in de firma werden door Tilanus overgenomen. Bij de boedelscheiding na het overlijden van J.L.L. Tilanus in 1935 is de firma een N.V. geworden. Tot die tijd was Jansen & Tilanus nog een firma met firmanten die met hun hele bezit verantwoordelijk waren voor de gang van zaken. Het bleef echter een familiebedrijf: de directie van de N.V. bestond bij oprichting uit A.M. Tilanus, C.B. Tilanus en diens zoon W.C. (Willem) Tilanus. In 1958 moest Jansen & Tilanus de katoenweverij sluiten. Een belangrijke reden hiervoor was dat Indonesië goederen uit Nederland weigerde. De textielindustrie in Twente heeft de concurrentieslag met de lage-lonen-landen op den duur niet kunnen winnen. Ook Jansen & Tilanus N.V. heeft uiteindelijk, zoals zoveel andere Nederlandse textielfabrikanten, in 1981, de deuren moeten sluiten.Na de sluiting van de fabriek Jansen & Tilanus is het merk Jansen & Tilanus in handen gekomen van Koala in Neede en Gebr. Driessen in Aalten. Deze bedrijven zijn in 1996 overgenomen door Iduna uit Uden en de slapende merknaam, werd in 1997 weer tot leven gebracht als Jansen & Tilanus underwear. Na overname van Iduna door de Heek-Tweka groep in 1999 bleek de concurrentie tegen internationale merken als DieselReplay en Calvin Klein onhoudbaar. De merkrechten zijn overgegaan naar Ten Cate BV toen deze op 1 maart 2001 het bedrijf Koala overnam.

 

Winterswijk

J. Willink en Paschen, De Batavier In 1866 begon Jan Willink een handweverij op de Zonnebrink, welke in 1869 werd voortgezet met Willem Paschen als J. Willink en Paschen (in de volksmond ook wel d'n Zwartstoom genoemd). De handweverij was ondertussen veranderd in een stoomweverij. Deze fabriek richtte zich met name op bontweverij en ververij. Vanaf 1902 kreeg deze fabriek de naam N.V. De BatavierIn 1937 is er een grote brand geweest in het gebouw. De Batavier raakte in 1980 in een faillissement, maar maakte een doorstart onder de naam Gaudium. Deze fabriek bestaat nog steeds en richt zich op het produceren van brandveilige stoffen (onder andere stof die smelt in plaats van brandt, zoals gebruikt wordt in de vliegtuigen van de KLM). De Batavier is afgebroken. De toegangspoort staat, op enkele meters van de originele entree, als monument nog wel steeds op de Zonnebrink.

De Tricotfabriek De Tricotfabriek (ook wel kortweg Tricot genoemd) is opgericht door Geert Jan Willink, neef van Jan Willink. De Tricot had zijn hoofdingang aan de Wilhelminastraat. De Tricot is in 1888 gesticht, maar het gebouw aan de Wilhelminastraat opende in 1890 pas zijn deuren. 

De Tuunte  De Tuunte is 1919 opgericht door de heer Huijskes uit Groenlo. Het is daarmee een van de jongste textielfabrieken in Winterswijk. Het gebouw stond in het verleden aan de Europalaan, waar nu een winkel van de supermarktketen Jumbo staat. De Tuunte was een weverij voor met name huishoudtextiel. Grote afnemers waren de HEMA, Vroom & Dreesmann en SORBO. De laatste weverij is in 2000 gesloten, maar het magazijn van Tuunte-Fashion bestaat nog steeds aan de Laan van Hilbelink.

Blijdenstein H. Willink & Co (Witstoom) is in 1865 opgericht. In 1964 werd gefuseerd met Blijdenstein, dat was eind 19e eeuw opgericht door de familie Blijdenstein die in Enschede ook een fabriek had. Blijdenstein-Willink stond aan de Groenloseweg dicht bij de Tricotfabriek. In 2003 verhuisde Blijdenstein-Willink naar het industrieterrein van Winterswijk. De fabriek werd afgebroken; er kwamen woningen voor in de plaats. Op 16 april 2009 is BW Industrial, zoals Blijdenstein-Willink later heette, failliet verklaard.

De Meijerink Meijerink & Zonen is opgericht in 1891 door J.H. Meijerink. Deze stond aan de Laan van Hilbelink, het gebouw waar nu het magazijn van de Tuunte is gevestigd. In 1929 is de naam ervan gewijzigd in N.V. Stoomweverij en in 1961 is de fabriek opgegaan in de Koninklijke Textielfabrieken Nijverdal-Ten Cate N.V. ( uit Almelo).

"De Hazewind" De Hazewind-geschiedenis begon eind 19e eeuw met het oprichten van de Weverij M.M. Poppers, witdoekweverij te Winterswijk. De Joodse eigenaar M.M. Poppers, zag zich helaas door het naziregime in de Tweede Wereldoorlog (in 1941) gedwongen voorzorgsmaatregelen te treffen om te voorkomen alles te verliezen en om te kunnen onderduiken. Zo vroeg hij zijn vriend en buurman W.H. Weidemann, die bij een ander Winterswijks textielbedrijf Meijerink & Co sinds 1929 bedrijfsleider was, om zijn zaak voor 50% over te nemen. Weidemann zou de belangen behartigen en de firma zelfstandig verder leiden tot de kust weer veilig was voor de zoon Moutje Poppers.

Weidemann weverij & confectie. Witdoekweverij en kinderkledingconfectie Na de overname in ± 1941 van Weverij M.M. Poppers op wens van M.M. Poppers door W.H. Weidemann, werd de firma in dat jaar hernoemd in Weidemann Weverij & Confectie. Het assortiment werd uitgebreid met kinderkleding. Moutje Poppers overleefde de nazitijd en kwam na de Tweede Wereldoorlog terug naar Winterswijk in deze nieuwe firma. Tot ± 1948 waren Weidemann en Poppers ieders voor 50% eigenaar van Weidemann weverij & confectie. Helaas strookte het niet goed tussen de beide nieuwe eigenaren. Dit resulteerde uiteindelijk erin dat Moutje Poppers zich in ± 1948 liet uitbetalen en de firma verliet. In de Tweede Wereldoorlog hielp W.H. Weidemann vele Joden en anderen die in problemen gekomen waren met en door de nazibezetting. Uiteindelijk moest ook hij met zijn familie in het laatste jaar van de oorlog onderduiken.

Hazewind Kleding Industrie N.V. Kinderkleding en Herenkleding confectie (Jacks, pantalons, kinderpakjes, regenkleding, en windbrekers.)N adat Poppers de firma Weidemann verlaten had, doopte W.H. Weidemann de firma in ± 1950 om in Hazewind Kleding Industrie N.V. De witdoekweverij werd stopgezet. Het assortiment werd in de loop der jaren aangevuld met herenkleding, vooral regenkleding en windbrekers. Het logo werd de "Hazewindhond" (een langharige windhond (Barzoi) die naar rechts rent), dat herinnert aan het wapen van Winterswijk, waar een kortharige windhond naar links als het ware tegen iemand opspringt. Winterswijk bleef de hoofdvestiging (Laan van Hilbelink), maar er ontstonden nog andere confectieplaatsen in Gelderland en Overijssel. W.H. Weidemann leidde de N.V. tot eind 1973, toen de N.V. werd gesloten.

Hazewind Kledingindustrie B.V. Kinderkleding en Herenkleding (vooral jacks, pantalons, kinderpakjes, regenkleding, en windbrekers) Na het sluiten van de Hazewind Kledingindustrie N.V begon zijn zoon L.J.F. Weidemann oktober 1973 met de Hazewind Kledingindustrie B.V. Hij nam het assortiment en het Hazewindhondlogo over. Het hoofdassortiment bestond uiteindelijk uit jacks en jassen, vooral voor heren, maar ook kinder- en dameskleding. De bekendste items waren de heren regenjas, de parka, de montycoat, duffelcoat, jopper, anorak, baseballjacks en bomberjacks. In 1982 startte men het logo Greyhound Fashion op. Onder Greyhound viel met name de in de jaren tachtig populaire ski- en surfmode. Een van de bekendste items was de Cocker, een ski-jack met afritsbare mouwen. Met de Greyhoundcollectie verraste Weidemann steeds weer de markt en de concurrentie door vernieuwende kleuren, innoverende stoffen en met verrassende design of bewerkingen. Als trendzetter schreef hij mee aan de Europese modegeschiedenisDe Hazewind maakte onder andere als een van de eersten jassen en jacks in Goretex(achtige) stoffen. Weidemann was tevens een van de eerste confectioneurs die al begin jaren zeventig productie opstartte in het buitenland, zoals Polen, Zuid-Korea, Hong Kong, Griekenland en Marokko. Deels loonconfectie, deels eigen fabrieken, of als mede-eigenaar. Het was de enige manier om nog betaalbare superinnoverende mode en betaalbare hoogwaardige kwalitatieve jassen op de markt te kunnen lanceren. De fabriek in Winterswijk werd gesloten. De laatste jaren was het monsteratelier, kantoor en de eigen winkel gevestigd in het Astoriagebouw te Winterswijk. De Hazewind Kledingindustrie B.V. werd 1989 gesloten.

 

Wierden

Textielfabriek Ten Bosch

van  Heek en Scholco en van Heek Fashion,  in 1928 is dit tweede vestiging van Gebr. Scholten en Cie Almelo.

 

Wormerveer

Recycling kleding/textiel

 

 

 

 

'