NSB Groningen
De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) had in Groningen een aanzienlijke aanhang, met name in de Veenkoloniën en Westerwolde, waar boeren hard getroffen waren door de crisis in de jaren dertig. De NSB was ook actief met de Jeugdstorm en had een NSB'er als Commissaris der Provincie. Na de bevrijding werden veel NSB'ers gearresteerd en geïnterneerd in kampen, zoals de Korenbeurs in Groningen.
De economische crisis van de jaren dertig zorgde ervoor dat de NSB een relatief grote aanhang had in Groningen, vooral in de zuidelijke Veenkoloniën en Westerwolde.
De NSB-jongerenorganisatie, de Jeugdstorm, organiseerde bijeenkomsten met de Duitse Hitlerjugend, bijvoorbeeld op de Grote Markt in Groningen.
Naast gewone leden waren er ook hogere functionarissen, zoals Jacob Maarsingh die gemachtigde voor de Noordelijke provincies was, en een NSB'er als Commissaris der Provincie.
Na de bevrijding van Groningen op 15 april 1945 werden veel NSB'ers gearresteerd.
Internering: De arrestanten, zowel foute leden als actieve handlangers, werden in kampen zoals de Korenbeurs in de stad Groningen opgesloten.Sommigen werden berecht door de Bijzondere Rechtspleging, zoals het Tribunaal Groningen.
NSB'ers die na Dolle Dinsdag naar Duitsland waren gevlucht en later weer terugkeerden, werden ook wel Lüneburgers genoemd.
Meteen na de bevrijding op 16 april begonnen in de Stad de arrestaties van politiek verdachte personen. Daarbij was sprake van een grote mate van willekeur. Het merendeel van de gevangenen was onbetwist fout, maar dan wel in verschillende gradaties: van actieve handlangers van de Sicherheitsdienst tot gewone leden van de NSB. Ook vrouwen die een relatie hadden met een Duitser werden opgepakt. Daarnaast werden sommige Stadjers het slachtoffer van roddel, rancune en jaloezie van hun plaatsgenoten. Tot de gevangenen hoorden zelfs enkele verzetsmensen die als dekmantel NSB-lid waren.
Rijp en groen door elkaar werden de arrestanten opgesloten. Voor de zware gevallen waren het Huis van Bewaring en de Stafgevangenis aan de Hereweg bestemd. Daarnaast fungeerden onder meer schoolgebouwen, fabrieken, het verenigingsgebouw van de Grönneger Sproak aan de Akerkstraat en de Korenbeurs als voorlopige interneringskampen. Speciaal voor de opsluiting van vrouwen en kinderen waren Huize De Beurs, het pakhuis van de firma Albino aan het Winschoterdiep en de Plantsoenschool. Op het Winschoterdiep was zelfs een interneringsboot voor foute baby’s waarvan de ouders gevangen zaten.
De bewaking van de uitpuilende kampen bestond uit leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Die waren niet opgewassen tegen hun taken. De BS hadden aanvankelijk te weinig manschappen en stelde daarom kort na de bevrijding haar gelederen open. De nieuwe aanwas die toestroomde, betekende wel een kwantitatieve maar geen kwalitatieve verbetering. Meer dan incidenteel maakten bewakers misbruik van hun machtspositie. Gevangenen werden meer dan incidenteel mishandeld, vernederd of seksueel lastig gevallen.
Commandant van de Korenbeurs werd een student Indisch Recht. Hij had enige ervaring met het reilen en zeilen in een kamp, omdat hijzelf in Amersfoort opgesloten had gezeten. In de Korenbeurs was – net als in de meeste andere kampen – desondanks sprake van wantoestanden. Dat kwam mede doordat aan haast alles gebrek heerste. Zo’n zevenhonderd gevangenen moesten op stro slapen. De slechte hygiënische omstandigheden zorgen er voor een uitbraak van dysenterie.
Wanneer de geïnterneerden buiten kwamen, was dat om gelucht te worden. Ook moesten ze puin ruimen en affiches met nationaalsocialistische propaganda afkrabben. Daarbij werden ze doorgaans uitgejouwd en bespuugd door belangstellende Stadjers.
Verzoeken om verbetering van de leefomstandigheden, konden rekenen op afkeer in de publieke opinie. Zo kwam het de kranten in juni ter ore dat de gevangenen in de Korenbeurs – door middel van hun eigen gekozen blokhoofden – om meer en beter eten hadden gevraagd. Op het verzoek werd misprijzend gereageerd: Wie zelf in de afgelopen jaren in een Duits kamp heeft doorgebracht en zich herinnert hoe daar de voedselvoorziening was, wie gelezen heeft, hoe in de beruchte kampen van Dachau, Belzen enz. honderd duizenden mensen, die niets oneervols verweten kon worden, letterlijk zijn uitgehongerd, zal zich over de vrijpostigheid van deze N.S.B.-ers in hoge mate verbazen. Hoe zouden de Duitsers gereageerd hebben op een dergelijk gemeenschappelijk optreden in onze kampen.’\
Vanaf de zomer van ’45 werden de kampen in de stad Groningen opgeheven, uitgezonderd die aan de Hereweg. De resterende gevangenen werden in afwachting van hun berechting overgebracht naar interneringskampen in de provincie. Daarvan zijn die in de Carel Coenraadpolder bij Finsterwolde, De Beetse bij Sellingen en De Slikken bij Westernieland wel de bekendste. Ook belandde een aantal Groningers in het doorgangskamp Westerbork, terwijl de laatste Joden daar nog verbleven. Aan de wantoestanden kwam daarmee geen einde. Hiernaar stelde de regering pas in 1949-1950 een onderzoek in. De Enquêtecommissie rapporteerde: Het onderzoek heeft evenwel uitgewezen (…) dat nagenoeg alom bewakers zich niet hebben ontzien weerloze mensen te kwellen en te mishandelen, waarbij door de Duitsers gedurende de bezetting toegepaste methodes zijn overgenomen. De mishandelingen hebben plaats gevonden, zowel als op zich zelve staande handelingen van bewakers als door de kampleiding goedgekeurde, althans toegelaten feiten.
Na de bevrijding werd de Korenbeurs één van de plekken waar NSB'er en de zogenaamde Moffenhoeren werden vastgezet. Iedere dag werden ze gelucht op de Vismarkt, waarbij ze door een menigte bespuwd en bespot werden.
Landelijk werden er meer dan 120.000 mensen gearresteerd van wie het vermoeden bestond dat ze 'fout' waren geweest in de oorlog. In Groningen werden er relatief veel aangehouden: 18.000. In Drenthe en Friesland ging het om 10.000 aanhoudingen. Maar onder de achttienduizend in Groningen zaten ook zesduizend zogeheten Lüneburgers, NSB’ers die na Dolle Dinsdag naar Duitsland waren gevlucht en later weer terugkeerden.