Kloosterordes

Inhoud
- Voorwoord
- Benedictijnse orde
- Cisterciënzer orde
- Kartuizer orde
- Premonstratenzer orde (ofwel de Norbertijnen)
- Reguliere kannunniken en kanunnikessen
- Birgittijnen en birgittinessen
- Franciscaner orde
- Dominicaner orde
- Karmelieten en karmelietessen
- Duitse orde
- Johannieters
- Begijnen
Voorwoord
Kloostergemeenschappen (kloosters, abdijen, conventen en huizen) zijn ingericht en leven naar een bepaalde (klooster)regel die in de middeleeuwen al dan niet was aangevuld met leefregels (consuetudines) en algemene bepalingen (constituties). Kloosterorden zijn organisaties van kloostergemeenschappen die volgens een bepaalde gemeenschappelijke regel leven. Personen die wilden intreden, maakten voordat ze de drie geloften aflegden - armoede, kuisheid en gehoorzaamheid - een proeftijd door en werden gedurende die periode onder andere aangeduid als novicen. Veel middeleeuwse kloosterorden kenden suborden: de eerste orde bestond uit de mannenkloosters, de tweede orde uit de vrouwenkloosters en de derde orde uit gemeenschappen van mannen en van vrouwen die niet alle drie de kloostergeloften aflegden, maar die wel een kloosterlijk leven leidden. Deze mannen en vrouwen worden als 'leken' aangeduid.
Doordat kloosterorden van elkaar verschilden in hun opvattingen met betrekking tot het kloosterleven, kunnen ze als volgt worden onderverdeeld:
Traditionele orden
Regel van Benedictus
Benedictijnse orde
Cisterciënzer orde
Kartuizer orde
Regel van Augustinus
Reguliere kanunniken en reguliere kanunnikessen
Premonstratenzer orde
Birgittijnen en birgittinessen
Bedelorden
Franciscaner orde
Dominicaner orde
Karmelieten en karmelietessen
Geestelijke ridderorden
Duitse orde
Johannieters
Lekenorden
Begijnen
Uiteraard waren er meer kloosterorden actief in de middeleeuwen.

Benedictijnse orde
De orde dankt haar naam aan haar stichter Benedictus van Nursia. Hij leefde van 480 tot 547 en schreef zijn kloosterregel voor het klooster van Monte Cassino in het huidige Italië. De regel van Benedictus schrijft kloosterlingen een gemeenschappelijk leven voor, waarin voornamelijk gebeden en gewerkt wordt. Verder kenmerkt de regel zich door de stabilitas loci, de kloosterlingen zijn verplicht om hun leven lang in hetzelfde klooster te verblijven. Vanaf de tiende eeuw komen er hervormingsbewegingen op, die de regel van Benedictus strenger willen naleven. De orde van Cluny en de orde van Cîteaux (overigens pas ontstaan in de twaalfde eeuw) zijn de bekendste orden die een strengere observantie van de regel wilden bewerkstelligen.
Kleding vrouwen: Lang zwart habijt met wijde mouwen. Een grijze of zwarte sluier met daaronder een witte kap en een witte guimpe (halsdoek).
Kleding mannen: Een zwart lang habijt met wijduitlopende mouwen, kap en een korte zwarte mantel. Als haardracht een kruinschering (ook wel tonsuur).
Kleding van derde-ordelingen is onbekend.

Cisterciënzer orde
De orde van Cîteaux werd gesticht door Robert van Molesme, Alberic en Stephen Harding in 1098, maar de orde ontwikkelde zich pas vooral onder Bernardus van Clairvaux. Ontevreden met de manier waarop in de benedictijnse orde van Cluny om werd gegaan met de regel, probeerden de cisterciënzers onder Bernardus van Clairvaux terug te gaan naar een strengere observantie van de regel van Benedictus.
Kleding vrouwen: Lang wit habijt, zwarte sluier, witte onderkap en witte guimpe. Sommigen droegen een lange zwarte mantel. Vrouwelijke novices gaan gekleed in een wit habijt, witte guimpe en witte sluier.
Kleding mannen: Lang wit habijt, kruinschering. Sommige monniken droegen een zwart scapulier of een lange of korte zwarte mantel.
Derde-ordelingen gingen doorgaans gekleed in een grauw habijt.

Kartuizer orde
De kartuizer orde werd in 1084 gesticht door Bruno in La Grande Chartreuse bij Grenoble in Frankrijk. Bruno was afkomstig uit Keulen en het hoofd van de kathedrale school in Reims. Hoewel Bruno gezien wordt als de stichter, speelt de monnik Guigo (hij was de deken van Grenoble, levensdata onbekend) ook een belangrijke rol binnen de ontwikkeling van de kartuizer orde. In 1109 werd Guigo gekozen tot prior van het klooster. Guigo stichtte ook enkele kloosters die verbonden waren met het klooster La Grande Chartreuse, waardoor het noodzakelijk werd een geschreven regel en gebruiken (consuetudines) op te stellen voor de monniken. Guigo baseerde de regel en de gebruiken op de regel van Benedictus. Uitgangspunt van de kartuizers was het combineren van het gemeenschappelijke leven met het kluizenaarsleven. Hoewel de monniken ieder apart in hun eigen huisjes woonden kwamen ze op gezette tijden samen in de refter.
Kleding vrouwen: Het is onzeker wat nonnen droegen. Waarschijnlijk een sluier, een lang wit habijt met daaroverheen een wit scapulier met banden die de voor-, en achterzijde van het scapulier, op taillehoogte, met elkaar verbindt.
Kleding mannen: Kruinschering, lang wit of kleurloos grauw habijt met daaroverheen in eenzelfde kleur, een scapulier met verbindingsbanden.
Lekenbroeders droegen eveneens een wit of kleurloos habijt, maar het scapulier was korter en had geen verbindingsbanden. Ook hadden zij geen kruinschering en mochten zij hun baard laten staan.

Premonstratenzer orde (ofwel de Norbertijnen)
De premonstratenzers, een orde van reguliere kanunniken, staan ook bekend als norbertijnen of als witheren. De orde is vernoemd naar haar stichter Norbert van Xanten (geboren rond 1080) en naar haar eerste stichting in 1120 in Prémontré. De orde volgde de regel van Augustinus, maar doordat die regel vrij algemeen was, kon deze op verschillende manieren worden ingevuld. Om deze reden werd de regel aangevuld met de consuetudines van het benedictijnse klooster Cluny en met de consuetudines uit de Carta Caritatis van de cisterciënzers. De premonstratenzer kloosterlingen proberen een apostolisch leven te leiden, wat volgens Norbertus inhield dat de nadruk moet liggen op georganiseerde armoede en het uitdragen van het evangelie. De orde kent een tweede orde voor vrouwen. De vrouwelijke kloosters waren beschouwend van aard waardoor de kloosterlingen zich niet bezighielden met zielzorg. De vrouwenkloosters stonden, vanuit de abdij waaruit het vrouwenklooster was gesticht, onder het gezag van de desbetreffende abt.
De Ordo Canonici Regularis Praemonstratensis (O. Praem.), in het Nederlands premonstratenzers of norbertijnen, is een kloosterorde van reguliere kanunniken van de Orde van Prémontré. De orde kent ook een derde orde voor leken.
De Franse Revolutie bracht haar aan de rand van de ondergang: kloosters werden vaak opgeheven, de inwoners verdreven en de gebouwen openbaar verkocht. In de loop van de 19e eeuw kwam zij echter tot herstel.
Norbertijnen worden ook wel witheren genoemd naar hun witte habijt. De norbertijnen leven volgens de regel van Augustinus. Hun leuze luidt ad omne opus bonum paratus ("tot elk goed werk bereid"). De norbertijnen leven niet alleen contemplatief, maar richten zich meer op praktische prediking en zielzorg. Zij bedienen vaak verschillende parochies in de onmiddellijke omgeving van hun abdijen. In de volksmond werden deze pastoors daarom witte pastoors genoemd, in tegenstelling tot de zwarte pastoors (pastoors die rechtstreeks vallen onder een bisschop).
De orde vormde anno 2005 een federatie van 36 zelfstandige canonieën van mannelijke religieuzen. Samen tellen zij wereldwijd ongeveer 1300 leden, verspreid over alle continenten en 26 landen.
De canonieën worden verder ingedeeld in zes circarieën: de Boheemse, de Brabantse, de Hongaarse, de Franstalige, de Duitstalige en de Engelstalige. De Brabantse circarie omvat de abdijen en priorijen in Nederland en Vlaanderen. Tijdens de middeleeuwen waren er veel meer circarieën, zoals Brabantia, Flandria, Florreffia en Frisia in België en Nederland.
Hieronder de nog bestaande huizen van de orde in Nederland.
Abdijen:
Heeswijk, Berne
Priorijen:
Brasschaat, Sint-Michiel
Hierden, De Essenburgh
Tilburg, De Schans
Oosterhout, Sint-Catharinadal (norbertinessen)
Andere gemeenschappen:
Hierden, Mariëngaard (norbertinessen)
Kleding vrouwen: Waarschijnlijk gingen zij gekleed in een wit habijt en een zwarte (of witte) sluier. Onduidelijk is of zij ook een mantel droegen.
Kleding mannen: Kruinschering, wit habijt met daaroverheen een wit scapulier en een witte mantel met schouderstuk en kap.
Over de kleding van de derde-ordelingen is weinig bekend.

Reguliere kanunniken en kanunnikessen
De orde der reguliere kanunniken (of augustijner koorheren) zijn voortgekomen uit een hervormingsbeweging die zich afzette tegen de wereldse levenswijze van seculiere kanunniken. De aartsbisschop van Reims schreef de reguliere kanunniken de regel van Augustinus voor in 1067, waarna de regel vanaf 1100 gold als de algemene regel. De kloosterlingen legden de drie kloostergeloften af (armoede, celibaat, gehoorzaamheid aan de regel en meerderen binnen het klooster). De regel van Augustinus gaf weinig praktische richtlijnen voor de organisatie van een klooster, waardoor verschillende huizen eigen gebruiken (consuetudines) ontwikkelden. Die waren vooral gebaseerd op de regel van Benedictus en gebruiken van benedictijnse orden, waardoor in de praktijk soms moeilijk onderscheid viel te maken tussen de twee verschillende orden. Dit had ook gevolgen voor de kleding van reguliere kanunniken, want sommige kloosterlingen namen het zwarte habijt van de benedictijner orde aan, terwijl anderen het witte habijt (premonstratenzers) aannamen.
Kleding vrouwen: Zwarte sluier, witte onderkap, witte guimpe, lang wit habijt. Soms een lange zwarte mantel en soms een lange witte mantel en zwart scapulier.
Kleding mannen: Lange witte pij, kruinschering en een zwarte schouderdoek die wordt gedragen met de kwastjes over de linkerschouder (almuis).
Over derde-ordelingen is weinig bekend met betrekking tot de kleding.

Premonstratenzer orde (ofwel de Norbertijnen)
De premonstratenzers, een orde van reguliere kanunniken, staan ook bekend als norbertijnen of als witheren. De orde is vernoemd naar haar stichter Norbert van Xanten (geboren rond 1080) en naar haar eerste stichting in 1120 in Prémontré. De orde volgde de regel van Augustinus, maar doordat die regel vrij algemeen was, kon deze op verschillende manieren worden ingevuld. Om deze reden werd de regel aangevuld met de consuetudines van het benedictijnse klooster Cluny en met de consuetudines uit de Carta Caritatis van de cisterciënzers. De premonstratenzer kloosterlingen proberen een apostolisch leven te leiden, wat volgens Norbertus inhield dat de nadruk moet liggen op georganiseerde armoede en het uitdragen van het evangelie. De orde kent een tweede orde voor vrouwen. De vrouwelijke kloosters waren beschouwend van aard waardoor de kloosterlingen zich niet bezighielden met zielzorg. De vrouwenkloosters stonden, vanuit de abdij waaruit het vrouwenklooster was gesticht, onder het gezag van de desbetreffende abt.
Norbertijnen worden ook wel witheren genoemd naar hun witte habijt. De norbertijnen leven volgens de regel van Augustinus. Hun leuze luidt ad omne opus bonum paratus ("tot elk goed werk bereid"). De norbertijnen leven niet alleen contemplatief, maar richten zich meer op praktische prediking en zielzorg. Zij bedienen vaak verschillende parochies in de onmiddellijke omgeving van hun abdijen. In de volksmond werden deze pastoors daarom witte pastoors genoemd, in tegenstelling tot de zwarte pastoors (pastoors die rechtstreeks vallen onder een bisschop).
De orde vormde anno 2005 een federatie van 36 zelfstandige canonieën van mannelijke religieuzen. Samen tellen zij wereldwijd ongeveer 1300 leden, verspreid over alle continenten en 26 landen.
Abdij en priorijen in Nederland
Abdij van Berne, gesticht in 1134 te Bern, later gevestigd in Heeswijk-Dinther met de twee priorijen:
Priorij de Essenburgh in Hierden op de Veluwe en
Priorij De Schans in Tilburg.
Norbertinessen
Priorij Sint-Catharinadal in Oosterhout (1271)
Communiteit Mariëngaard in Hierden (bij Priorij de Essenburgh) is een gemeenschap van vrouwen norbertijnen.
Voormalige abdijen en kloosters
De eerste abdij in hedendaags Nederland, was de abdij van Middelburg in 1128. De abdij van Berne, werd gesticht vanuit de abdij van Mariënweerd in 1134. Naast de stichtingen door Norbertus zelf, Prémontré, Laon en Floreffe, vroegen lokale heersers ook aan andere ordeleden om een abdij op te richten op hun gebied. Zo had de orde al in het midden van de twaalfde eeuw een grote verspreiding. De meeste van deze abdijen waren in hun vroegste fase vaak dubbelkloosters. Het studiehuis van norbertijner studenten stond in Leuven.
Klooster Ter Apel (vóór 1465)
Abdij van Middelburg (1128)
Norbertijnerabdij Marienweerd bij Beesd (1129)
Klooster te Woerd bij Altforst (1135)
Abdij Mariëngaarde te Hallum (1163)
Sint-Bonifatiusklooster te Dokkum (1163)
Klooster-Lidlum bij Franekeradeel (1182)
Klooster Bethlehem te Oudkerk (1170)
Abdij van Houthem (1172)
Oldeklooster in de Marne bij Kloosterburen (1175)
Wijngaard des Heren te Pingjum (1186)
Klooster Monnikebajum te Baijum (1186)
Klooster St-Gerlach in Houthem-Sint Gerlach (vóór 1200)
Nijenklooster in de Marne (1204)
Klooster Palmaer (1204)
Priorij van St. Nicolaas te Deventer (1206)
Klooster Rozenkamp bij Jukwerd (1204)
Klooster Mons Sinaï te Oosterlee of Asterlo, later Heiligerlee (1204)
Klooster Bloemhof te Wittewierum (1209)
Mariënhof te Oldekerk (1214)
Klooster Zennewijnen (1229)
Keizerbosch bij Neer (tussen 1230 en 1246)
Buweklooster bij Drogeham (1246)
Klooster Zoetendaal in Serooskerke (Veere)
Klooster Koningsveld in Delft (1252)
Veenklooster onder Oudwoude (voor 1287)
Klooster Weerd, Templum Domini of Silva St. Mariae te Morra (voor 1204)
Klooster Onze Lieve Vrouwe ter Berge of Sionsberg onder Dantumawoude (voor 1332)
Madgalenaklooster te Nijmegen (1344)
Sint-Antonis-boomgaard te Haarlem (1484)
Bekende norbertijnen
Norbertus van Gennep (ca. 1080–1134), bisschop en stichter van de Norbertijnen
Frederik van Hallum (+1175), abt van Mariëngaarde
Emo van Bloemhof (ca. 1175-1237), abt en kroniekschrijver
Jan van Rotselaar, 13e eeuw, abt van Averbode
Adrianus van Hilvarenbeek (1528–1572), een van de Martelaren van Gorcum, pastoor in Monster
Jacobus Lacobs (1541–1572), een van de Martelaren van Gorcum
Servais de Lairuelz (1561-1631), hervormer van de orde
Johannes Moors (ca. 1581-1641), abt en onderhandelaar tijdens het Beleg van 's-Hertogenbosch
Johann Zahn (1631–1707), schreef over de camera obscura en vond een camera uit
Theodorus Ignatius Welvaarts (1840-1892), prior van de Abdij van Postel
Gerlacus van den Elsen (1853–1925), prior van de Abdij van Berne
Thomas Louis Heylen (1856–1941), bisschop van Namen van 1899 tot 1941
Josef Ludwig Brems (1870-1958), bisschop van Denemarken, geboren te Testelt
Daniël Jules Delestré (1881-1967), schreef talloze bijdragen over de geschiedenis van Grimbergen
Daniel De Kesel (1912 - 1996), "nonkel Fons" van uitgeverij Averbode
Werenfried van Straaten (1913–2003), oprichter van de Stichting Kerk in Nood/Oostpriesterhulp
Jan Feyen (1920-1993), beiaardier
Marcel van de Ven (1930-2000), abt-generaal
Ton Baeten (1931-2018), abt Abdij van Berne
Kleding vrouwen: Waarschijnlijk gingen zij gekleed in een wit habijt en een zwarte (of witte) sluier. Onduidelijk is of zij ook een mantel droegen.
Kleding mannen: Kruinschering, wit habijt met daaroverheen een wit scapulier en een witte mantel met schouderstuk en kap.
Over de kleding van de derde-ordelingen is weinig bekend.

Birgittijnen en birgittinessen
In 1344 stichtte Birgitta van Zweden, samen met haar dochter Catharina, de orde van St. Salvator, beter bekend als de orde van birgittijnen en birgittinessen. De orde werd in 1367 voorlopig en in 1378 definitief erkend door de paus. De regel van de orde is een uitgebreide variant op de regel van de reguliere kanunniken, die op hun beurt weer hun eigen versie van de regel van Augustinus volgen. De kloosters van de orde werden gebouwd volgens het principe van het dubbelklooster, wat in dit geval inhield dat de abdis de leiding had over het klooster en een priester de vrouwelijke kloosterlingen voorzag van spirituele begeleiding. De nonnen mochten slechts in bepaalde delen van het klooster komen en hielden zich aan de clausuur.
Birgittinessen zijn de vrouwelijke leden van een kloosterorde die is gesticht door Birgitta van Zweden. De mannelijke leden zijn birgittijnen, maar die zijn er nauwelijks meer. De officiële naam is: Orde van de Allerheiligste Verlosser (OSSS). De oude orde heeft een sterk contemplatief karakter. Bezinning op het lijden van Christus maakt daar deel van uit en ook de hoop op verlossing, die daaruit voortvloeit. De zusters zijn slotzusters. Ze leven in afzondering. Het gebed voor de medemens is een belangrijk deel van hun opgave. Daarnaast proberen ze zoveel als mogelijk is zelfvoorzienend te zijn, waar werkzaamheden zoals land- en tuinbouw bij horen. Wel is het zo dat sommige birgittinessenkloosters ook gasten ontvangen.
De nieuwe tak, door Maria Hesselblad gesticht, heeft behalve contemplatie, ook apostolische kenmerken. Ze neemt actief deel aan de oecumenische discussie met andere geloofsrichtingen.
Het eerste birgittijnse klooster was de abdij van Vadstena, die in 1384 (Morris: St Birgitta of Sweden. Boydell Press 1999:161) gesticht werd. In de regel waren de birgittijnse abdijen dubbelkloosters. Deze traditie werd na het Concilie van Trente verlaten. Na die tijd is de mannelijke orde, die der birgittijnen, vrijwel verdwenen.
Een opvallend gebruik bij deze zusters is het dragen van de Birgittijnse kroon. Deze bestaat uit een zwarte sluier die verbonden is met een muts, waarop een witte band is gestikt die om het hoofd loopt, en een kruis van witte banden die over het hoofd loopt. Op de vijf knooppunten zijn rode stippen te zien, die de vijf wonden van Christus voorstellen. Het habijt van de zusters is grijs van kleur.
Birgittijner abdijen
In de Nederlanden en omgeving hebben onder meer de volgende birgittijner abdijen bestaan:
Dubbelabdij van Coudewater (Mariënwater of Maria ad Aquas Frigidas), te Rosmalen, opgericht in 1434.
Vrouwenklooster Maria Refugie te Uden, in 1713, door de gevluchte zusters van de abdij van Coudewater. Dit klooster bestaat nog steeds en herbergt ook Museum Krona.
Abdij Maria Hart te Weert, gesticht vanuit Uden in 1843. Deze abdij bestaat nog steeds.
Abdij van Hoboken, gesticht door de gevluchte paters van de abdij van Coudewater, van 1657-1784.
Abdij van Sint-Sixtus te Westvleteren, van 1615-1784. Een mannenklooster, met nevenvestigingen in Armentiers, Dowaai, Péruwelz, Senlis en Auxi-le-Château.
Abdij Mariëntroon te Dendermonde, gesticht in 1466
Abdij Maria Compassie, Brussel (1623-1784), waarvan de Brigittinenkerk het enige overblijfsel is.
Abdij Mariënkamp te Kampen
Abdij Mariënburg te Soest
Abdij Marienbaum te Xanten
Abdij Marienforst te Bad Godesberg
Bekende birgittijnen
Birgitta van Zweden, mystica en stichtster van de orde
Catharina van Zweden (heilige), dochter van Birgitta
Maria Elisabeth Hesselblad (1870-1957), zalig verklaard in 2000, stichtster van een nieuwe tak der birgittinessen
Marie van Oss
Kleding vrouwen: Zwarte sluier met daaroverheen een witte hoofdband, waaraan nog twee, elkaar kruisende, witte banden zijn bevestigd. De banden zijn een uitdrukking van de verering voor het Kruis en zodoende in die vorm over het hoofd bevestigd. Op de banden zijn vijf rode stoffen rozen bevestigd, die de vijf wonden van Christus verbeelden. Onder de sluier dragen ze een witte kap en witte guimpe. Bruin habijt met daaroverheen een bruine mantel.
Kleding mannen: Kruinschering, bruin habijt met daaroverheen een bruine mantel met schouderstuk en kap. Op de linkerzijde van de mantel dragen de monniken een kruis, het type kruis is afhankelijk van de positie van de monnik.
Over kleding van lekenbroeders is weinig bekend. Lekenzusters droegen een witte sluier en witte guimpe, bruin habijt en een bruine mantel met daarop een maltezer-kruis.

Franciscaner orde
In 1209 werd de kloosterorde van Franciscus van Assisi (1182-1226) en zijn Fratres Minores (minderbroeders) goedgekeurd door paus Innocentius. De regel van de orde (regula bullata) werd in 1223 bevestigd door paus Honorius III. De regel verbood de broeders geld of gebouwen te hebben, maar in 1230 versoepelde paus Gregorius X de regel door iemand aan te wijzen die het gezamenlijke bezit zou beheren. De franciscanen legden de kloostergeloften af en combineerden de regel met passages uit het evangelie. Binnen de orde zijn er twee groepen, de fratres conventuales en spirituales. De eerstgenoemden wilden het armoede-ideaal aanpassen (en dus versoepelen) aan de zielzorg, de tweede groep niet. In de veertiende eeuw ontstond ook een observantiebeweging, die teruggreep op de beginselen van de regula bullata. Om deze redenen werd de franciscaner orde uiteindelijk in 1517 door paus Leo X in tweeën gesplitst in de minderbroeders-conventuelen en minderbroeders-observanten.
Clara van Assisi (1193-1253), stichtte samen met Franciscus de franciscaner tweede orde der clarissen. In 1215 ontving Clara van Franciscus de sluier. Als leidraad voor de orde herschreef Clara de benedictijner regel. Bedelen voor het levensonderhoud, zoals de minderbroeders, was voor nonnen niet toegestaan. Zij leefden in volledige afzondering. De regel van Clara werd in 1253 goedgekeurd door paus Urbanus IV, en versoepeld in 1263. Hoewel de regel in theorie van toepassing was op alle clarissen-kloosters, splitsten de clarissen zichzelf op in de 'rijke claren' of urbanisten (volgden de versoepelde regel van Urbanus) en 'arme claren' (strenge oorspronkelijke regel). De observantiebeweging (coletinen) van clarissen die in 1434 in Frans-Vlaanderen ontstond onder leiding van Coleta Boëllet (1381-1447) volgde eveneens de oorspronkelijke regel. In 1538 kwam de orde van zusters-capucinessen daar nog bij, opgericht door een derde-ordeling, die graag volgens de originele regel van Clara wilde leven. De franciscaner derde orde kende een groot aantal leden. Vooral in de vijftiende eeuw groeide het aantal tertiarissenconventen in de Noordelijke Nederlanden sterk.
In 1228 kwamen de eerste minderbroeders naar Nederland. Het eerste klooster werd in 's-Hertogenbosch gesticht. In korte tijd ontstonden veel stichtingen, waaronder Maastricht (1234) en Utrecht (1240). In Utrecht is ook het provincialaat van de Nederlandse provincie. Dit klooster is niet de rechtstreekse opvolger van het klooster uit 1240, maar een herstichting. Als gevolg van de Reformatie en in mindere mate gedurende de Franse tijd werden bijna alle minderbroederskloosters in deze gebieden opgeheven. Anno 2010 vindt men nog franciscanen in onder meer Utrecht, Megen, Nijmegen, Delft en Amsterdam. Franciscanessen zijn er in Amersfoort, Maastricht, Denekamp en andere plaatsen in Nederland. De franciscanen in Noorwegen en Zweden vielen onder de jurisdictie van de Nederlandse provincie van de franciscanen.
In 2019 heeft het provinciaal kapittel Theo van Adrichem gekozen tot minister-provinciaal voor een periode van zes jaar. In 2023 werd bekend dat de presentie in Weert na 561 jaar wordt opgeheven.
Bekende Nederlandse franciscanen
Johannes Brugman (1400-1473), naamgever van 'praten als Brugman'
Adam Sasbout (1516-1553), minderbroeder en classicus in Leuven
Nicolaas Pieck en andere martelaren van Gorcum (1534-1572)
Johannes Knijff (?-1576), eerste bisschop van Groningen
Jacobus Schink (1748-1804), missionaris te Curaçao tijdens de opstand van Tula
Herman Schaepman (1844-1903), dichter, theoloog en politicus, was seculier priester maar is als 'oblaat' in franciscanerpij begraven
Everardus Witte (1868-1950), Het Heilig Bruurke van Megen
Borromeus de Greeve (1875-1947), vermaard volksmissionaris en boeteprediker
Leo Beaufort (Dydimus) (1890-1965), Kamerlid
Siegfried Stokman (1903-1970), Kamerlid
Frans Kramer (Constans) (1903-1998), missiebisschop in China, daarna in ballingschap
Rudolf Staverman (1915-1990), missiebisschop in Indonesië
Herman Fiolet (1920-2012), oecumenicus, secretaris-generaal Raad van Kerken in Nederland, uitgetreden bij franciscanen maar priester gebleven
Walter Goddijn (1921-2007), godsdienstsocioloog, tot 1972 manager van de Nederlandse kerkprovincie daarna hoogleraar in Tilburg
Herman Münninghoff (1922-2018), oud-bisschop van Jayapura (Indonesië)
Hans van Munster (1925-2008), filosofieprof, vicaris-generaal bisdom Utrecht, manager kerkprovincie
Carl Grasveld (1926-2012), vicaris-generaal bisdom Groningen (1969-2000)
Johannes Antonius de Kok (1930), kerkhistoricus, emeritus hulpbisschop in Utrecht
Theo Zweerman (1931-2005) hoogleraar franciscaanse spiritualiteit
Ben Bolmer (1945), priester van Bisdom Groningen en Bisdom Rotterdam
Onder de franciscaanse familie worden alle ordes en congregaties geschaard die, elk op hun eigen wijze, door Franciscus geïnspireerd zijn. De familie is opgedeeld in drie ordes.
Eerste orde
minderbroeders conventuelen
minderbroeders franciscanen
minderbroeders kapucijnen
Tweede orde
clarissen
coletienen
kapucinessen
recollectienen
annunciaten
Derde orde
franciscanessen
Anglicaanse ordelingen
evangelisch-lutherse ordelingen
Orde van Franciscaanse Seculieren (O.F.S.), voorheen bekend als de franciscaanse Lekenorde F.L.O.
Kleding vrouwen: Zwarte sluier, witte ondersluier, witte guimpe, lang bruin habijt met om het middel een wit koord met drie knopen, bruine mantel.
Kleding mannen: Kruinschering, bruine pij met wit koord, bruine schoudermantel met kap. In sommige gevallen wordt een zwarte mantel gedragen. Vrouwelijke derde-ordelingen droegen een habijt, varierend van licht tot donkergrauw van kleur, een witte sluier en ondersluier en soms een bruine mantel. Lekenbroeders gingen gekleed in een grauw habijt en grauwe mantel en hadden geen kruinschering.

Dominicaner orde
De bedelorde van de Dominicanen is gesticht door Dominicus Guzman (1170-1221), geboren in Calaruega in Spanje. Dominicus plaatste de kloosterlingen onder de regel van Augustinus, aangevuld met de gebruiken (consuetudines) van de premonstratenzers, een andere kloosterorde. Dominicus gaf de dominicaner nonnen een uitgewerkte constitutie gebaseerd op de regel van Augustinus, aangevuld met de gebruiken van de premonstratenzers. Echter, de officiële status als tweede orde, geassocieerd met de orde van de predikheren kwam pas later, met de erkenning van de noodzaak van vrouwenkloosters, van de toenmalige magister-generaal (hoogst geplaatste monnik binnen de orde) Humbertus van Romans (1254-1263) en paus Clemens IV. De derde-ordelingen van de dominicaner orde hadden een seculiere achtergrond. Voor deze orde werd een regel opgesteld door generaal-overste Munio de Zamora in 1285. Deze regel werd echter pas in 1405 pauselijk goedgekeurd. Pas vanaf 1542 kan gesproken worden van een 'reguliere' derde orde of van bijvoorbeeld 'zusters dominicanessen', omdat paus Paulus III in dat jaar een nieuwe regel goedkeurde ter vervanging van de regel van De Zamora. Hierbij werd het de zusters van de derde orde toegestaan om de kloostergeloften af te leggen, maar werden ze vrijgesteld van de clausuur (afgesloten leven van de buitenwereld).
De dominicanen of Orde der Predikheren (Latijn: Ordo Praedicatorum, O.P.) De orde werd op 22 december 1216 goedgekeurd door paus Honorius III.
Op het Vierde Lateraans Concilie van 1215 waren prediking en zielzorg genoemd als belangrijke priesterlijke taken die in die tijd van priesters onvoldoende aandacht kregen. Dominicus Guzmán richtte zijn orde speciaal ervoor op om in deze nood te voorzien. Eind 1216 verkreeg hij van paus Honorius III in diens bul Religiosam vitam goedkeuring voor zijn initiatief. Hij stuurde de eerste leden van zijn orde naar de universiteiten, speciaal naar Parijs en Bologna, om zich te bekwamen in de theologie. De dominicanen (actieven) kregen van paus Gregorius IX met de pauselijke bul Ille humani generis in 1231 de inquisitietaak opgedragen. Deze orde behoort met onder andere de franciscanen tot de bedelorden. De dominicanen volgen de Regel van Augustinus en eigen constituties. De orde van de dominicanen werd en wordt gekenmerkt door intellectuele inspanningen, grondige studie, actieve interesse in de stedelijke samenleving, prediking en missionaire activiteiten. De dominicanen verbinden contemplatie (beschouwing) met actie. In Utrecht kwam in 1232 de eerste Nederlandse vestiging van de dominicanen.
Zoals vele orden kenden de dominicanen perioden van bloei en verval. In de dertiende eeuw had de orde in Europa een enorme groei doorgemaakt. Auteurs als Jacobus de Voragine met zijn Legenda Aurea, de zeer geliefde verzameling heiligenlevens, de encyclopedist Thomas van Cantimpré en Vincent van Beauvais, die liefst drie encyclopedieën schreef, zijn slechts enkele onder vele namen. Raymundus van Peñafort, later magister-generaal van de orde, redigeerde de duizenden pauselijke decretalen tot een nieuw kerkelijk wetboek voor paus Gregorius IX, dat in 1234 verscheen. Hugo van Saint-Cher en een staf van medewerkers in Parijs ontwikkelden de eerste min of meer volledige concordantie op de Bijbel.
Al in de veertiende eeuw waren er klachten over verslapping, net als binnen andere orden, maar tegelijk bloeide de dominicaanse mystiek met namen als Meester Eckhart, Heinrich Seuse en Johannes Tauler. Magister-generaal Raymundus van Capua, eerder biechtvader van Catharina van Siëna, wist eind veertiende eeuw een observantiebeweging op gang te brengen, die in de volgende eeuw vooral vanuit Noord-Nederland vorm kreeg binnen de Hollandse congregatie waarin een aantal kloosters zich verenigde. Vincent Ferrer trok met zijn rabiaat anti-joodse boetepreken door grote delen van Europa. Ook de beruchte vijftiende-eeuwse Spaanse grootinquisiteur Tomás de Torquemada was een dominicaan. De beroemde schilder Fra Angelico was een Florentijnse dominicaan.
Begin zestiende eeuw traden de dominicanen sterker naar voren. Maarten Luther raakte als augustijn juist met dominicanen als de Thomaskenner Thomas Cajetanus, Johann Tetzel en Johannes Eck in conflict. In Spanje becommentarieerden theologen als Bartolomé de las Casas en Francisco de Vitoria de theologische en juridische implicaties van de veroveringen in de Nieuwe Wereld. Zij staan tot op zekere hoogte mede aan de oorsprong van het volkenrecht en de mensenrechten. Zij en andere dominicanen in de School van Salamanca vormen de boegbeelden van de Spaanse scholastiek. Vele dominicaanse bisschoppen en theologen namen deel aan het Concilie van Trente dat de Contrareformatie inluidde. Paus Pius V stelde de traditie in dat de pausen het witte gewaad van de dominicanen dragen, echter zonder de zwarte mantel. Aan de dominicanen is sinds eeuwen de functie van magister palatii toevertrouwd, de huistheoloog van de paus. Ook in Latijns-Amerika waren de dominicanen al snel aanwezig. De dominicanes Rosa van Lima werd in de zeventiende eeuw zelfs de eerste heilige van dit continent. De heilige Martinus van Porres doorbrak als mulat de grenzen van een blanke Europese orde.
Tegen 1800 bezat de orde dertien staties in het gebied van de Hollandse Zending: twee in Amsterdam (Het Stadhuis van Hoorn en Het Torentje); verder telkens één in Rotterdam (Het Steiger), Schiedam (Dam), Leiden (Bakkersteeg), Leeuwarden (Speelmanstraat), Groningen (Caroli-weg), Alkmaar (Banegracht), Nijmegen (Jodengas), Utrecht (Walsteeg), Tiel (Sint-Walburg’s Kerkhof), De Goorn en Neerbosch.
Met name de ontwikkelingen in Frankrijk waren door de eeuwen heen van groot belang voor de ontwikkeling van de dominicanen. Na de Franse Revolutie en golven van antiklerikalisme waren er in Europa bijna geen dominicanen meer. In de negentiende eeuw slaagden Henri-Dominique Lacordaire en Victor Jandel erin de orde feitelijk te herstichten in een nieuwe vorm, wat ook andere orden en congregaties inspireerden tot nieuwe vestigingen. Vanaf midden negentiende eeuw is de orde over de gehele wereld verbreid. In het Heilige Land stichtte Marie-Joseph Lagrange in 1890 de fameuze École Biblique te Jeruzalem, het eerste internationale onderzoeksinstituut voor de archeologie van het Midden-Oosten. Ook in de twintigste eeuw oefenden dominicaanse theologen als Marie-Dominique Chenu, de latere kardinaal Yves Congar en de Vlaamse theoloog Edward Schillebeeckx grote invloed uit op de ontwikkeling van theologie en kerk, met name tijdens het Tweede Vaticaans Concilie en de stroming van de Nouvelle Théologie. De Belgische dominicaan Dominique Pire kreeg in 1958 de Nobelprijs voor de Vrede. Een van de bekendste bevrijdingstheologen is de in 2004 ingetreden dominicaan Gustavo Gutiérrez. Ook van de Engelse oudmagister-generaal Timothy Radcliffe worden de boeken in vele talen vertaald. In Nederland speelde de dominicaan Jan van der Ploeg, hoogleraar Hebreeuws, Oud-Syrisch en archeologie en emeritus rector magnificus van de Katholieke Universiteit Nijmegen, een belangrijke rol. Dominicanen besturen wereldwijd nog altijd een aantal van oorsprong katholieke universiteiten en onderzoeksinstituten, zowel op het vlak van natuur- als theologische wetenschappen.
Behalve een mannelijke tak bestaan er ook dominicanessen. Ook zijn er lekendominicanen. Dominicus stichtte zelf al in 1207 te Prouille in de Languedoc een eerste klooster voor vrouwelijke contemplatieve religieuzen. Onder zijn opvolger Jordanus van Saksen is er al sprake van leken (tertiarissen) van de orde. In 1285 keurde Munio van Zamora, de toenmalige magister van de dominicanen, een leefregel voor dominicaanse leken goed. Wereldwijd zijn er lekendominicanen die zich verbinden met de orde op grond van de Regel van Montréal die in 1987 van kracht is geworden. In Nederland werd in 1999 de "Dominicaanse Lekengemeenschap Nederland" opgericht. In Vlaanderen komen dominicaans geïnspireerde leken reeds geruime tijd samen op verschillende plaatsen, maar op 8 augustus 2018 legden 14 leken voor het eerst officiële geloften af, waardoor ze een echte dominicaanse lekenfraterniteit vormen. In Wallonië gebeurde dit reeds vroeger. De Vlaamse lekengfraterniteit komt samen in de dominicanenkerk in Knokke (Het Zoute).
Een aantal bekende en belangrijke heiligen behoorden tot de orde van de dominicanen. Thomas van Aquino (1225-1274) en Albertus Magnus (circa 1200-1280) kregen van pausen de rang van kerkleraar. De heilige Catharina van Siëna (1347-1380), een lekendominicaan die zich actief in de politiek mengde, met veel mensen correspondeerde en mystieke geschriften schreef, verkreeg in 1970 als eerste vrouwelijke heilige deze eer. Vier pausen behoorden tot de dominicanen: Innocentius V, Pius V, Benedictus XI en Benedictus XIII.
In vele plaatsen In Nederland en België zijn of waren er kerken naar St. Dominicus vernoemd (Alkmaar, Amsterdam, Leeuwarden, Maastricht, Nijmegen, Rotterdam, Tiel, Utrecht; Antwerpen, Brussel, Het Zoute, Kraainem [aan de Heilige Dominicuslaan], Oostende).
De Nederlandse benaming predikheren is in verschillende straatnamen overgeleverd. Te Gent bevindt zich een dominicanenklooster (nu omgevormd tot een ontmoetingscentrum van de Universiteit Gent) aan de Predikherenlei. Zowel in Brugge als in Utrecht heet er een straat Predikherenstraat en in Utrecht heet er bovendien een Predikherenkerkhof.
Het Latijnse Ordo Praedicatorum werd in de middeleeuwen ook als predikbroeders weergegeven. In sommige plaatsen, zoals in Zutphen (klooster vermoedelijk vanuit Vlaanderen gesticht in 1288) en Zwolle (15e eeuw, afsplitsing van het Zutphense termijngebied), herinnert de benaming Broe(de)renkerk hieraan.
Een andere zeer verbreide naam is Jacobijnen. Dit sloeg op het Parijse dominicanenklooster aan de Rue Saint-Jacques. Kerken die Jacobijnenkerk heetten of heten, waren dus kerken van de dominicanen. Te Leeuwarden bevindt zich naast een Dominicuskerk ook de Grote of Jacobijnekerk. Daar is er ook een Jacobijnerkerkhof. In Utrecht is er een Jacobijnenstraat en in Haarlem een Jacobijnestraat.
De dominicaanse spiritualiteit neemt zeer verschillende vormen aan. Er is in deze orde geen sprake van een uniform karakter. Belangrijke elementen zijn de grote aandacht voor intellectuele vorming en studie, een kritische houding ten opzichte van kerk en samenleving en de inzet om de vruchten van studie en beschouwing door te geven aan anderen. De uitdrukking contemplari et contemplata aliis tradere van Thomas van Aquino, "beschouwen en het beschouwde aan anderen overdragen", wordt in dit verband vaak en terecht geciteerd. Als een orde die speciaal voor de verkondiging is bedoeld, leidde de intensieve bestudering van de Bijbel haast vanzelf tot een passie voor waarheid. Een van de lijfspreuken van de orde luidt dan ook Veritas, waarheid. De tweede taak van de orde, zielzorg, leidde ertoe dat zij vaak de biecht gingen afnemen. Al vroeg kwam de schaduwzijde hiervan in zicht toen de grote theologische kennis van de dominicanen hen bij uitstek geschikt leek te maken om aan de pauselijke inquisitie mee te werken. Enerzijds vertegenwoordigt deze orde zodoende de kern van de kerk, anderzijds bevindt zij zich feitelijk vaak heel letterlijk aan de rand van de kerk en maatschappij. Dit geeft aan het werk van dominicanen tegelijk ook een missionaire dimensie. Een verder motto luidt: laudare, benedicere, praedicare: loven, zegenen, verkondigen.
Aan de dominicaan Alanus de Rupe wordt de invoering in de vijftiende eeuw van het gebruik van de rozenkrans toegeschreven. In de kunst behoort de rozenkrans tot de vaste attributen van een aantal dominicaanse heiligen. De instandhouding en bevordering van deze volksdevotie contrasteert met het intellectuele imago van de dominicanen.
Van oudsher heeft hun orde verder een democratische traditie in de keuze van de magister-generaal, provinciaals en priors en in het bestuur van provincies, kloosters en communiteiten. De dominicanen voerden al zeer vroeg het principe van beslissing bij meerderheid van stemmen.
Het generalaat van de dominicanen is gevestigd te Rome bij de Santa Sabina, de vijfde-eeuwse basiliek op de Aventijn. Eertijds was de Santa Maria sopra Minerva te Rome de hoofdkerk van de dominicanen.
Motto's
Laudare, Benedicere, Praedicare Loven, Zegenen, Verkondigen
Veritas Waarheid
Contemplare et Contemplata Aliis Tradere Eén in Geloof, Hoop en Liefde
Bekende dominicanen
13e - 19e eeuw
Petrus van Verona, bijgenaamd 'de Martelaar' († 1252), Italiaans zoon, bestrijder en slachtoffer van de katharen;
Thomas van Aquino, (1225-1274), Italiaans filosoof;
Jacobus de Voragine, (1228 of 1229-1298), Italiaans theoloog, aartsbisschop van Genua, auteur van de Legenda aurea (Gouden Legende, heiligenlevens);
Meester Eckhart, (1260-1328), filosoof, theoloog, mysticus;
Bernard Gui, (1261-1331) grootinquisiteur, bestrijder van de katharen;
Fra Angelico (1395 - 1455), Italiaans kunstschilder;
Heinrich Kramer (1430-1505) Duits inquisiteur en auteur van de Heksenhamer, Malleus Maleficiarum, succesvol handboek voor heksenvervolging;
Girolamo Savonarola (1452-1498) Italiaans theoloog, voorloper van de Reformatie, dictator van Florence, brandstapel;
Bartolomé de las Casas (1484-1566), Spaanse dominicaan, de eerste die werd uitgezonden naar de Nieuwe Wereld en de eerste bisschop van Chiapas. Las Casas wordt gezien als een groot beschermer van de indianen en als een van de eerste voorvechters voor de mensenrechten;
Giordano Bruno (1548-1600) Italiaans filosoof, theoloog, wetenschapper, humanist, ketter; in Rome op de brandstapel;
Michael Ophovius (van Ophoven) (1570-1637) bisschop van 's-Hertogenbosch;
Juan Bautista Maíno (1581-1649), Spaans kunstschilder;
Matthias van Lierop (16e eeuw-1621), schrijver in de Spaanse Nederlanden
Henri Lacordaire (1802-1861), was een Frans dominicaan, predikant, journalist, parlementslid en activist in dienst van de katholiek-liberale gedachten.
20e en 21e eeuw
J.V. de Groot (1848-1922) Nederlands hoogleraar Thomistische wijsbegeerte;
Placide Bernardus Haghebaert (1849-1905), Belgisch dominicaan, lector, vertaler en letterkundige. Was bekend als vertaler De goddelijke komedie van Dante in het Nederlands;
Georges Rutten (1875-1952) vooraanstaand figuur binnen de Christelijke Arbeidersbeweging in Vlaanderen en België;
Réginald Garrigou-Lagrange (1877-1964) Frans theoloog, invloedrijk;
Reinier Welschen (1877-1941) Nederlands hoogleraar Thomistische wijsbegeerte;
Roland de Vaux (1903-1971) Frans expert van Dode Zeerollen;
Yves Congar (1904-1995) Frans dominicaan, theoloog. Hij behoorde tot de stroming van de progressieve Nouvelle Théologie;
Joannes De Petter (1905-1971) Belgisch filosoof en hoogleraar;
Jan van der Ploeg (1909-2004) Nederlands hoogleraar, taalkundige, apologeet en archeoloog;
Dominique Pire (1910-1969) Nobelprijs voor de Vrede 1958, stichter Vredeseilanden;
Edward Schillebeeckx (1914-2009) theoloog, adviseur voor het Nederlandse episcopaat tijdens het Tweede Vaticaans Concilie;
Jean Jérôme Hamer (1916-1996) Belgisch theoloog, curieofficiaal en kardinaal;
Jacques Pohier (1926-2007) Frans auteur onder andere over God en euthanasie;
Gustavo Gutiérrez (1928-2024) Peruaans bevrijdingstheoloog;
Soeur Sourire (Jeanine Deckers) (1933-1985) korte tijd gevierd Belgisch chansonnière (Dominique-nique), uitgetreden, met vriendin zelfmoord gepleegd;
André Lascaris (1939-2017) Nederlands theoloog en vredesactivist. In het Nederlandse taalgebied behoort hij tot de degenen die bekendheid gaven aan het werk van René Girard;
David van Ooijen (1939-2006) Nederlands Kamerlid voor de PvdA;
Henk Jongerius (1941-2024) Nederlands prior en dichter van kerkliederen
Frei Betto (Carlos Christo) (1944) Braziliaans bevrijdingstheoloog, vriend van president Lula en Fidel Castro;
Christoph Schönborn (1945) aartsbisschop van Wenen, kardinaal;
Johan Leman (1946) professor in de sociale en culturele antropologie en in België vooral bekend als voormalig directeur van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (CGKR);
Erik Borgman (1957) leken-dominicaan en hoogleraar.
De kerkelijke heraldiek en de Dominicanen
Priesters die behoren tot de Orde van de Dominicanen, kunnen volgens de regels van de kerkelijke heraldiek een leliekruis of "croix Fleury" achter hun eventuele wapen plaatsen.
Op 30 mei 2022 zijn de Nederlandse en Belgische provincie gefuseerd. De Nederlandse provincie is sindsdien een vicariaat van de Belgische provincie. Daarmee kwam er een einde aan de zelfstandige Nederlandse Dominicanenprovincie die in 1515 werd gesticht en lange tijd ook België en het noorden van Frankrijk omvatte. Sinds 1860 was Nederland een aparte provincie.
Anno 2015 waren er in België nog 72 dominicanen: 40 Vlaamse (waarvan er 10 in een woonzorgcentrum verblijven) en 32 Franstaligen. Vanaf de jaren 1950 was de orde in België gesplitst in een Vlaamse en een Franstalige provincie. Iedere provincie moet minstens drie kloosters tellen met ieder minstens zes broeders. Na de sluiting van het klooster in Genk was dit niet meer het geval in Vlaanderen. Daarom werden de Belgische provincies opnieuw samengevoegd.
In 2001 werd in Brussel een Internationale Gemeenschap Sint-Dominicus opgericht waarin 10 broeders wonen en werken. In Louvain-la-Neuve richtten de Franstalige dominicanen in 2005 de pub The Blackfriars op. De uitbating is in handen van de dominicanen, samen met lekendominicanen en studenten.
In Nederland bevinden de broeders Dominicanen zich in priorijen in Berg en Dal, Huissen, Rotterdam en Zwolle. Het vicariaat (tot 2022 provincialaat) van de Dominicanen bevindt zich in Berg en Dal. Vicaris (tot 2022 provinciaal overste) is sinds 13 maart 2013 pater René Dinklo, OP.
Zusters Dominicanessen (actieven) bevinden zich in Nijmegen, Thorn, Boxmeer en Delft. Sinds eind 2014 zijn in Sittard Amerikaanse Dominicanessen gevestigd.
De Nederlandse dominicanen waren jarenlang werkzaam in vele parochies in binnenland maar ook in de missiegebieden zoals de voormalige Nederlandse Antillen, Puerto Rico en Zuid-Afrika. Daarnaast waren broeders betrokken bij de opleiding van leken in de kloosters van Huissen en Zwolle.
Kleding vrouwen: Zwarte sluier, witte onderkap, witte guimpe. Verder dragen de nonnen een lang wit habijt met daaroverheen een wit scapulier en een lange zwarte mantel die aan beide zijden van het lichaam openvalt. In sommige gevallen zijn zij afgebeeld zonder mantel.
Kleding mannen: Kruinschering en een lang wit habijt. Over het habijt dragen ze een wit scapulier en een lange openvallende mantel. Soms zijn ze afgebeeld zonder mantel.
Over de kleding van de derde orde is weinig bekend.

Karmelieten en karmelietessen
De karmelieten danken hun naam aan de berg Karmel in Jeruzalem, waar de orde in 1200 is gesticht. In 1226 werd de regel van de karmelieten door de paus goedgekeurd en in 1247 werden de karmelieten door de paus als bedelorde erkend. In 1271 koos de orde pas echter definitief voor het bestaan als bedelorde, nadat er intern een conflict was ontstaan. Dit conflict had betrekking tot de keus voor een contemplatief of een mendicantenbestaan. De regel van de karmelieten is gebaseerd op de teksten uit de bijbel. De vroegste consuetudines laten zien dat de orde zich organiseerde naar het model van de dominicaner orde. In 1452 ontstond de orde van karmelietessen (Vrouwebroerissen) toen een pauselijke bul het de orde toestond om vrouwen op te nemen in een tweede orde (deze was contemplatief) en een derde orde voor leken te stichten. In de dertiende eeuw werden de monniken vanwege hun gestreepte mantel aangeduid als fratres barrati. Tijdens een kapittelvergadering in 1287 in het franse Montpellier werd besloten de gestreepte mantel te verruilen voor een witte mantel. Tegen het einde van de zestiende eeuw wordt de orde onderscheiden in de geschoeide (calceati) en ongeschoeide (discalceati) karmelieten. De geschoeide karmelieten staan voor een soepele regel, terwijl de ongeschoeide karmelieten een strenge richting op zijn gegaan.
De mannelijke tak van de Karmelietenorde, officieel genaamd de Broeders van de Heilige Maagd Maria van de berg Karmel (O.Carm.) werd in de dertiende eeuw in Israël gesticht . In de tijd van de kruistochten vestigde een groep kluizenaars zich in navolging van de profeet Elia op de berg Karmel. Nadat de Europeanen uit Palestina waren verdreven verspreidden de Karmelieten zich in een snel tempo over Europa . In de vijftiende eeuw, nadat de paus toestemming had gegeven voor enige verzachting van de regel, splitste de orde zich in een gematigde en een strenge tak. De eerste noemde zich Geschoeide Karmelieten, de observanten Ongeschoeide Karmelieten omdat zij geen schoeisel droegen. Zij volgden een strengere leefregel. De orde is in Nederland gevestigd sinds 1249. Tijdens de reformatie verdwenen in Nederland alle kloosters. Wel ontstonden in Boxmeer, dat niet tot de Republiek behoorde, in de zeventiende eeuw twee kloosters voor resp. Karmelieten en Karmelietessen. Vanaf 1840 maakte de orde in Nederland een nieuwe start wat in 1890 tot een Nederlandse provincie leidde .
Vanaf het einde van de negentiende eeuw deden de Karmelieten ook aan missiewerk. De eerste missie was die onder de Indianen aan de Missisippi (Verenigde Staten). Deze werd beëindigd toen de Indianen werden overgebracht naar een reservaat.
Al in 1580 arriveerden de eerste karmelieten in Brazilië, maar door een restrictieve overheidspolitiek was de orde aan het eind van de negentiende eeuw bijna uitgestorven. De Braziliaanse provincie deed aanvankelijk een beroep deed Spaanse karmelieten, maar toen die in Brazilië niet konden aarden, wendden de Brazilianen zich tot de Nederlanders. De Nederlandse provincie beschikte over voldoende leden om de leegstaande Braziliaanse kloosters te kunnen bevolken. In 1904 vertrokken dan ook de eerste Nederlanders naar de Braziliaanse ordesprovincie Fluminense, in de deelstaten Rio de Janeiro en São Paulo. De taken van de Nederlanders bestonden uit het bemannen van vervallen kloosters, deze te restaureren, bijbehorende parochies te bedienen, onderwijs te geven en Braziliaanse roepingen te stimuleren. In vergelijking met andere orden en congregaties stuurden de karmelieten hun leden op jonge leeftijd naar Brazilië, namelijk voor hun noviciaat en verdere opleiding. Het karakter hiervan was overigens zeker in de eerste decennia overwegend Nederlands. Hoewel er geen gebrek aan roepingen was, deed pas na 25 jaar Nederlandse karmelitaanse aanwezigheid de eerste Braziliaan zijn grote professie. Wel genoten veel Brazilianen het door Karmelieten aangeboden onderwijs, maar tijdens het noviciaat of de daarop volgende hogere studies haakten de meeste studenten af. In 1960 werkten de Karmelieten niet alleen in gebieden van de Karmelietenprovincie in Brazilië, maar ook in de prelatuur Paracatú (Minaes Geraes) dat hen door de Heilige Stoel was toegewezen. Deze zogenaamde vrije prelatuur -zelfstandig niet onder een bisschop vallend gebied- was een afscheiding van de bisdommen Uberaba en Montes Claros. De prelatuur was het eerste gebied in Brazilïe dat aan een bepaalde groep Nederlandse religieuzen werd toevertrouwd. Zij kregen daardoor de volledige zeggenschap over het gebied.
Missiewerk in Nederlands-Indië was een lang gekoesterde wens van de Nederlandse provincie. In 1923 droeg de Congregatie De Propaganda Fide een deel van Java, namelijk de zogenaamde Oosthoek en het eiland Madoera, aan hen op. De Karmelieten werkten hier onder Javanen, Madoerezen, Chinezen, andere 'oosterlingen' en ook onder Europeanen. Door middel van onderwijs trachtten zij inheems onderwijzend personeel op te leiden. Daarbij speelde de gedachte een rol dat zij eveneens een bijdrage konden leveren aan de catechisatie. Voor onderwijs en gezondheidszorg werkten de Karmelieten samen met onder meer de Zusters van het Kostbaar Bloed uit Aarle-Rixtel, de Zusters van Amersfoort, de Zusters der Christelijke Scholen uit Boxmeer, de Zusters van het Arme Kind Jezus uit Maastricht, de Ursulinen van de Romeinse Unie en de Fraters van Tilburg. In 1960 waren de Karmelieten verantwoordelijk voor het apostolisch vicariaat Malang, waar zij onder meer de verantwoordelijkheid droegen voor een katholieke school in Malang en Djember. In Malang werkten zij ook samen met de Fraters van Utrecht, de Ursulinen, de Zusters van Amersfoort, de Zusters van het Arme Kind Jezus en de Zusters van het Kostbaar Bloed, die eveneens de leiding van enkele katholieke scholen in handen hadden.
De Karmelieten waren sinds 1957 ook actief op de Filippijnen.
De orde werd bestuurd een prior-generaal, bijgestaan door vier assistenten en een procurator-generaal. Zij werden door het generaal-kapittel om de zes jaar gekozen. Het generalaat bevindt zich in Rome. In 1890 werd een Nederlandse provincie gevormd. Iedere provincie werd weer bestuurd door een provinciaal-overste ondersteund door vier assistenten, definitoren genaamd, één assistent-provinciaal en één custos provinciae. Zij werden om de drie jaar gekozen door het provinciaal kapittel. De missie-procuur bevond zich in 1890 in Oss. De Nederlandse provincie van de orde omvatte zowel uit paters- als zusterkloosters. In 1934 telde de orde in Nederland 264 leden (115 paters, 74 fraters, 20 novicen en 55 broeders). Er waren toen kloosters in Boxmeer, Zenderen, Oss, Hoogeveen, Aalsmeer, Merkelbeek, Oldenzaal, Nijmegen en Mainz. Een beroemde karmeliet is de in 1942 omgekomen pater Titus Brandsma. De Nederlandse rechtspersoon was de Karmelstichting.
De Nederlandse Karmelieten die in 1904 naar Brazilië vertrokken vielen onder de al bestaande Braziliaanse provincie Fluminense van de orde. De leiding van die provincie was voorbehouden aan een Braziliaan, tenzij een Nederlandse kandidaat bereid was zich tot Braziliaan te laten naturaliseren. De enig overgebleven Braziliaanse confrater was tot die tijd officieel de provinciaal-overste In 1919 overleed de laatste Braziliaanse karmeliet van de provincie Fluminense, maar aangezien het tot 1930 duurde voor de eerste Nederlander zich tot Braziliaan liet naturaliseren (en dus provinciaal-overste kon worden) werd de provincie in de tussentijd bestuurd door de Nederlandse provinciaal-vicaris. In 1927 werd Malang verheven tot apostolische prefectuur, in 1939 tot apostolisch vicariaat. De huidige bisschop van Malang is nog steeds een Karmeliet.
Oorspronkelijk doel van de orde was contemplatief leven. Later zijn daar ook actieve werken in de zielzorg aan toegevoegd. Wijziging van de regel in die trant in 1246 leidde tot opname van de orde in de bedelorden. Tot de actieve doelstellingen gingen ook onderwijs en missiewerk behoren
Kleding vrouwen: Zwarte sluier, witte ondersluier en guimpe. Bruin habijt met daaroverheen een lange openvallende witte mantel.
Kleding mannen: De monniken hebben een kruinschering, maar in sommige gevallen wordt een zwart hoofddeksel gedragen. Een bruine pij met om het middel een koord en daaroverheen een openvallende lange witte mantel met schouderstuk en kap.
Over de kleding van de derde orde bestaat onzekerheid.

Duitse orde
De Duitse orde is gesticht in 1190 in het Heilige Land zelf, tijdens de vierde kruistocht, door Duitse kooplieden uit Bremen en Lübeck. Deze stichters bouwden, na een belegering, een veldhospitaal bij Acre om te zorgen voor de gewonden. Uiteindelijk werd dit een permanente vestiging, financieel gesteund door Frederik van Schwaben en paus Hendrik VI (paus van 1190-1197). De regel voor de orde werd in 1198 goedgekeurd door de paus en is afgeleid van de regel van de tempeliers, die geschreven werd door de cisterciënzer monnik Bernardus van Clairvaux. De Duitse orde bestond uit ridders, priesters en broeders. Hoewel vrouwen geen non konden worden binnen de orde, was er wel ruimte voor lekenzusters en koorzusters. Ook waren er waarschijnlijk geassocieerde leken die tot de orde behoorden, dit waren mensen die niet de geloften aflegden, maar zichzelf wel inzetten voor de orde.
In Schelluinen kwam je in de middeleeuwen gedrongen zwarte kruizen tegen. Het teken van de Duitse Orde, een broederschap van ridders. De in 1189 gestichte orde beschermde aanvankelijk de heilige plaatsen in het door kruisvaarders veroverde Palestina en verzorgde en verpleegde gewonde kruisvaarders. In 1220 schonk Diederik van Altena het patronaatsrecht van de St. Nicolaaskerk in Schelluinen aan de Duitse Orde. Mogelijk was hij zelf op kruistocht geweest en ondersteunde hij zo het werk van de orde.
Groot was de commanderij in Schelluinen niet. In goede jaren bestond deze uit een commandeur die het hoofd van de orde was, een ridderbroeder, een knaap, een priesterbroeder - de pastoor - en twee lekenbroeders, die als knecht op het land werkten. Voor de huishouding zorgde een moeder die werd bijgestaan door één of twee meiden. De orde bepaalde het kerkelijk leven in Schelluinen, waar de zestig kerkgangers waren aangewezen op de kapel, die naast het commandeurshuis in het centrum van het dorp lag. Het geloof bood houvast en zekerheid. Van ver zag men de kerktorens uitsteken boven de dorpjes en steden in de waard.
De middeleeuwers kenden drie standen: de geestelijkheid, die zich bezighield met bidden, de adel, die bescherming moest bieden door te vechten, en de boeren - de werkers - en later ook de burgerij. Van de geestelijken was de paus de onbetwiste leider. Na hem kwam de bisschop, zoals die van Utrecht. Voor de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden had de bisschop van Utrecht een deel van zijn taken gedelegeerd aan het aartsdiaconaat van Tiel en later Arnhem. Vanuit die plaatsen werden de priesters in de dorpen en steden aangestuurd. De priesters hadden veel voorrechten en één plicht: bidden voor het zielenheil van het volk, zodat men in de hemel terecht zou komen.
De monniken en nonnen woonden in kloosters, waar ze, zoals de nonnen in het Gorcumse Agnietenklooster (gesticht in 1401) in armoede leefden en God gehoorzaamheid en toewijding hadden beloofd. De nonnen, die de kloosterregels van Sint Franciscus volgden, lieten in 1449 voor 25 zusters in Arkel het klooster Mariënhage bouwen. Tegenover de Gorcumse Broerensteeg, aan de Arkelstraat, hadden de Minderbroeders vanaf 1454 hun klooster. Ook zij volgden de sobere leefregels van Franciscus van Assisi. Onder Brandwijk stond het vrouwenklooster Maria Ten Donk van de Cisterciënzerorde.
In de zomer van 1572 maakten de Geuzen die de streek van de katholieke Spanjaarden bevrijdden, een einde aan de macht van de katholieke geestelijken. Vaak werden kerken en kloosters geplunderd en vernield. In Schelluinen bijvoorbeeld werden de kerk en het commandeurshuis in de as gelegd. Toch zou het nog tot 1594 duren voordat de priesterbroeder de kansel overgaf aan een protestantse predikant. Daarmee was Schelluinen de laatste gemeente tussen de rivieren die overging tot het protestantisme.
Kleding ridders: Geen kruinschering, een lange witte pij met aan de linkerzijde het kruis van de Duitse orde.
Over de kleding van leken is niets bekend.

Johannieters
De orde van St. Jan van Jeruzalem, ook wel johannieters, Jansheren of hospitaalorde genoemd, werd rond het midden van de elfde eeuw gesticht in Jeruzalem en had als taak het verzorgen van zieke pelgrims. De regel van de johannieters werd gebaseerd op de regel van Augustinus en de orde volgde de regel naar het voorbeeld van de reguliere kanunniken. Hoewel de orde in het begin geen militair karakter had en vooral gericht was op het verzorgen van de zieke pelgrims, nam Raymond du Puy later de beslissing om een militaire functie aan te nemen om zo het Heilige Land te kunnen verdedigen tegen heidenen.
Kleding vrouwen: Hierover is niets bekend.
Kleding mannen: Geen kruinschering, lange zwarte pij met daaroverheen een lange zwarte mantel waarbij het ordekruis op de borst en de linkerarm staat afgebeeld.
Over de kleding van de lekenorden is niets bekend.

Begijnen
In de elfde en twaalfde eeuw was er in de steden sprake van religieuze vrouwen die met grote regelmaat bij elkaar kwamen, maar verspreid over de stad in hun eigen woning woonden. Vanaf de dertiende eeuw kwam het voor dat deze vrouwen bij elkaar gingen wonen. Dit was bijvoorbeeld omstreeks 1230 het geval in steden als Aken, Keulen, Leuven, Gent en Namen. De vrouwen legden geen geloften af, maar werden wel verplicht om celibatair te leven zolang zij binnen de gemeenschap woonden. Daarnaast moesten zij een sober en nederig bestaan leiden. Anders dan bij andere vrouwelijke orden, gingen de vrouwen wel de straat op om armen en zieken te helpen. Als verzamelnaam voor dergelijke organisaties voor devote vrouwen ontstond de term begijn. Doordat de status van deze organisaties niet duidelijk was en het voor onrust zorgde werd er door het Concilie van Vienne (1311-1312) een verbod ingesteld op de begijnenbeweging. De begijnen begonnen zich hierna aan te sluiten bij derde orden van verschillende kloosterorden. Toen in 1318 het verbod versoepeld werd ontwikkelde de begijnenbeweging zich snel los van deze kloosterorden en breidde zich uit. Opmerkelijk aan de begijnenbeweging is dat de beweging als enige orde in de monastieke geschiedenis, gecreëerd werd voor en door vrouwen en ook nooit door een mannelijke orde werd begeleid of overgenomen. Hoewel de beweging veel vrouwelijke leden kende, ontstonden er wel mannelijke gemeenschappen, waarvan de leden begarden werden genoemd, die volgens het principe van de begijnen leefden. Door hun onduidelijke semi-religieuze status viel (meer dan bij de begijnen), vanuit de kerkelijke autoriteiten, de verdenking van ketterij op hen, waardoor een aantal begardenconventen, om aan vervolging te ontkomen, zich aansloten bij de derde orde van de franciscanen.
Kleding vrouwen: Lange witte sluier, lange witte guimpe, lang habijt in een donkere grauwe kleur.
Kleding mannen: Onbekend. Vermoedelijk een pij in een donkere grauwe kleur.