Rechtbank

inhoud
- Rechtbank
-
In de Middeleeuwen bestond geen eenheid van recht en bestuur. In steden werd stadsrecht toegepast en op het platte land landrecht, dat echter per stad of landstreek anders of verschillend werd toegepast en uitgelegd.
De rechtspraak van toen is nog niet te vergelijken met die van nu.
Je moest zelf maar bewijzen dat je gelijk had
In de 14e eeuw, was er nog geen sprake van het rechtssysteem zoals wij dat nu kennen. Hoe recht werd gesproken verschilde van stad tot stad. Lijfstraffen bestonden nog niet en alleen op godslastering stond de doodstraf. Recht was nog een zaak van families onderling. Als iemand bijvoorbeeld het huis van een ander in brand stak, moest hij het huis en alle verloren goederen dubbel terugbetalen. Bij diefstal, moord of doodslag moesten klager en beklaagde zelf bewijzen wie gelijk had. Als de klager hier niet in slaagde, liep hij het risico zélf bestraft te worden. Daarbij werd al wel iemand als bemiddelaar, als rechter aangewezen om erop toe te zien dat het proces eerlijk verliep.
Met de groeiende invloed van de kerk nam de rol van God in het strafproces toe. Een verdachte zou martelingen kunnen doorstaan als God hem daar als onschuldige bij hielp. Geleidelijk wordt het onderzoek naar wie nou schuld heeft steeds belangrijker. Getuigen en schriftelijke akten worden doorslaggevende bewijsmiddelen. Het eigen belang, gericht op wraak en genoegdoening, wordt ondergeschikt aan het algemeen belang. Misdaden worden steeds meer gezien als bedreiging van de openbare veiligheid, rust en orde, en daarmee als een misdaad tegen de gemeenschap. Tegelijkertijd vestigt de Staat met strenge straffen in het openbaar zijn machtsmonopolie in de samenleving.
In de 14e eeuw laten graven zich om die rust (en hun macht!) te bewaren bijstaan door ‘raadsheren’.
Steeds meer wordt rechtsuitoefening nu een taak van de overheid
De roep om cellen voor het vasthouden van verdachten wordt eveneens steeds groter. Daarom worden in datzelfde jaar 1428 in de Voorpoort, één van de drie buitenpoorten van het kasteel op het Binnenhof, twee cellen ingericht. De Gevangenpoort is een feit.
Rond 1445 wordt de raad gesplitst. Eén deel gaat zich bezig houden met de financiële kant van het bestuur, het andere deel neemt de rechtspraak voor zijn rekening. Dit deel wordt gaandeweg het Hof van Holland genoemd. Het Hof behandelt zware misdrijven, zaken van lagere rechtbanken en van groepen mensen met eigen privileges: edelen, personeel van het Hof van Holland, geestelijken, weduwen en wezen en buitenlanders. En politieke gevangenen, zoals Cornelis de Witt en Johan van Oldenbarnevelt.
De zittingen van het Hof vinden oorspronkelijk plaats op het Binnenhof, in de Rolzaal. Maar het voortdurend heen- en weer brengen van verdachten tussen de Gevangenpoort en het Binnenhof is niet handig. Daarom krijgt het Hof in 1540 bij de Gevangenpoort een eigen nieuwe rechtszaal: de Examineerkamer. Hier kunnen verdachten worden ondervraagd. Het verhoor wordt een examen genoemd, vandaar die naam. Wanneer de verdachte niet de antwoorden geeft die de rechters willen horen en er is voldoende verdenking, dan volgt het ‘scherp examen’. Ofwel: het martelen, in de pijnkamer. Net zo lang totdat de verdachte bekent.
Het Hof van Holland is vanaf dan het hoogste rechtsorgaan in Holland. Maar ook tegen vonnissen van dit Hof kunnen veroordeelden in beroep gaan: bij de Grote Raad van Mechelen. Dit is sinds 1473 het hoogste gerechtshof van de Bourgondische Nederlanden, waar ook Holland deel van uitmaakt. Bijna een eeuw later, in 1581, zweren de Noordelijke Nederlanden de Spaanse koning Philips af. Een jaar later richten ze samen een nieuw, eigen hooggerechtshof op. Deze ‘Hoge Raad van Holland, Zeeland en West-Friesland’ vestigt zich eveneens in Den Haag. Zo’n veelheid aan rechtbanken leidt natuurlijk geregeld tot problemen. Na de inlijving bij Frankrijk wordt zowel het Hof van Holland als de Hoge Raad in 1811 opgeheven. Aan het bijna vier eeuwen lange bestaan van het oudste rechtscollege van Nederland komt hiermee een einde. Pas in 1838 wordt de Hoge Raad opgericht zoals wij die nu nog steeds kennen, als hoogste rechtbank van ons land.
-
Rechtbanken van Eerste Aanleg (1811-1838) / Arrondissementsrechtbanken (vanaf 1838):De rechtbanken in de arrondissementen (zoals in Overijssel in 1811) deden uitspraak in grotere en complexere zaken en behandelen ook hoger beroep.
-
Kantonrechter:Dit ambt bestond ook vroeger en behandelt nog steeds vergelijkbaar werk in zaken als huur, arbeid en kleinere geldvorderingen.
-
Groeiende werklast (19e eeuw):In de negentiende eeuw nam het aantal kleine zaken enorm toe, waardoor de rechters overbelast raakten.
-
Schikkingsvoorstellen (vanaf 1922):Als oplossing hiervoor kreeg het Openbaar Ministerie (OM) de mogelijkheid om voor overtredingen een schikkingsvoorstel te doen, waardoor deze zaken sneller konden worden afgehandeld.
-
Wet OM-afdoening (vanaf 2008):De bevoegdheid van het OM werd in 2008 uitgebreid, waardoor zij ook straffen konden opleggen bij lichte misdrijven en overtredingen.
-
Ontlasting van de rechtbank:Verdere stappen om de rechtbanken te ontlasten waren onder meer de overbrenging van een deel van de verkeersovertredingen naar het bestuursrecht en de uitbreiding van de Wet OM-afdoening.
Bestraffing
Tot het begin van de negentiende eeuw werden ernstige misdrijven bestraft met onthoofden, ophangen, verbranden, wurgen, radbraken of andere drastische methoden om naar het hiernamaals af te reizen. Lichtere misdrijven werden bestraft met lichte straffen als tepronkstelling, geseling, brandmerken en verbanning voor een bepaalde tijd of voor eeuwig.
Gearresteerden werden in de Middeleeuwen, in afwachting van hun berechting, opgesloten in één van de stadspoorten of in de kelders.
Lijst van rechtbanken in Nederland
Nederland telt vanaf 1 april 2013 elf rechtbanken.
de rechtbank Amsterdam;
de rechtbank Den Haag;
de rechtbank Gelderland;
de rechtbank Limburg;
de rechtbank Midden-Nederland;
de rechtbank Noord-Holland;
de rechtbank Noord-Nederland;
de rechtbank Oost-Brabant;
de rechtbank Overijssel;
de rechtbank Rotterdam;
de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De herindeling in 2013 was zeker niet de eerste herverdeling van arrondissementen in Nederland. In de negentiende eeuw waren op Drenthe na alle provincies in meerdere arrondissementen verdeeld, alle met een eigen rechtbank. De indeling van Nederland in arrondissementen dateert uit de Franse tijd. Tijdens het Koninkrijk Holland was de indeling van de rechtspraak nog ongemoeid gebleven, na de inlijving van Nederland in 1810 volgde een jaar later de invoering van rechtbanken van eerste aanleg en vredegerechten.
Na de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden werd gewerkt aan een nieuwe indeling, waarbij in de noorden de wens was om terug te keren naar oude tijden, terwijl in het zuiden de Franse aanpak was ingeburgerd. Daardoor heeft het ontwerpen van een nieuwe indeling veel tijd gekost. Een ontwerp uit 1827[2] dat het hele rijk, inclusief Luxemburg in nieuwe arrondissementen verdeelde werd niet ingevoerd wegens de Belgische Opstand. Het zou tot 1838 duren voordat een nieuwe indeling een feit werd.
Bij de indeling van 1838 werden de vredegerechten kantongerecht en de rechtbanken van eerste aanleg werden arrondissementsrechtbank. Daarnaast kwam in iedere provincie een provinciaal gerechtshof, in het toen nog ongedeelde Holland kreeg Amsterdam een eigen hof. De indeling werd in 1841 aangepast wegens de splitsing van Holland en het opnemen van Limburg.
1838-1877
Groningen
Rechtbank Groningen
Kantons: Groningen, Zuidhorn en Hoogezand
Rechtbank Appingedam
Kantons: Appingedam en Onderdendam
Rechtbank Winschoten
Kantons: Winschoten en Zuidbroek
Friesland
Rechtbank Leeuwarden
Kantons: Leeuwarden, Berlikum, Holwerd, Dokkum, Bergum, Rauwerd en Harlingen.
Rechtbank Sneek
Kantons: Sneek, Bolsward, Hindeloopen en Lemmer
Rechtbank Heerenveen
Kantons: Heerenveen, Beetsterzwaag en Oldeberkoop
Drenthe
Rechtbank Assen
Kantons: Assen, Meppel en Hoogeveen
Overijssel
Rechtbank Zwolle
Kantons: Zwolle, Kampen, Vollenhove en Steenwijk.
Rechtbank Deventer
Kantons: Deventer, Ommen, Raalte en Goor.
Rechtbank Almelo
Kantons: Almelo, Delden, Enschede, Oldenzaal en Ootmarsum
Gelderland
Rechtbank Arnhem
Kantons: Arnhem, Zevenaar, Wageningen, Nijkerk, Elburg, Apeldoorn en Harderwijk
Rechtbank Nijmegen
Kantons: Nijmegen, Wijchen, Elst en Druten
Rechtbank Zutphen
Kantons: Zutphen, Lochem, Groenlo, Aalten, Doetinchem, Doesburg en Terborg
Rechtbank Tiel
Kantons: Tiel, Geldermalsen, Culemborg en Zaltbommel
Utrecht
Rechtbank Utrecht
Kantons Utrecht, IJsselstein, Maarssen en Loenen.
Rechtbank Amersfoort
Kantons Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Rhenen.
Noord-Holland
Rechtbank Amsterdam
Kantons: Amsterdam 1-4, Nieuwer-Amstel, Weesp en Naarden
Rechtbank Alkmaar
Kantons: Alkmaar, Schagen en Den Helder
Rechtbank Hoorn
Kantons: Hoorn, Enkhuizen, Medemblik, Purmerend en Edam
Rechtbank Haarlem
Kantons: Haarlem, Beverwijk en Zaandam
Zuid-Holland
Rechtbank 's-Gravenhage
Kanton: 's-Gravenhage, Delft, Voorburg en Naaldwijk.
Rechtbank Leiden
Kantons: Leiden, Noordwijk, Woubrugge, Alphen aan den Rijn en Woerden.
Rechtbank Rotterdam
Kantons: Rotterdam 1-2, Vlaardingen, Schiedam, Hilligersberg, Gouda en Schoonhoven
Rechtbank Dordrecht
Kantons: Dordrecht, 's-Gravendeel, Oud-Beijerland en Ridderkerk
Rechtbank Gorinchem
Kantons: Gorinchem, Sliedrecht en Vianen
Rechtbank Brielle
Kantons: Brielle en Sommelsdijk
Zeeland
Rechtbank Middelburg
Kantons: Middelburg, Vlissingen, Sluis en Oostburg
Rechtbank Goes
Kantons: Goes, Heinkenszand, Kortgene, Axel en Hulst
Rechtbank Zierikzee
Kantons: Zierikzee, Brouwershaven en Tholen
Noord-Brabant
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Kantons: 's-Hertogenbosch, Oss, Grave, Heusden, Tilburg, Boxtel, Waalwijk, Veghel en Boxmeer.
Rechtbank Eindhoven
Kantons: Eindhoven, Asten, Helmond en Oirschot
Rechtbank Breda
Kantons: Breda, Ginneken, Oosterhout, Oudenbosch, Zevenbergen en Bergen op Zoom
Limburg
Rechtbank Maastricht
Kantons: Maastricht, Meerssen, Heerlen, Sittard en Gulpen
Rechtbank Roermond
Kantons: Roermond, Venlo, Weert en Gennep
1877-(1923)-1934
Vrij snel na de invoering van provinciale gerechtshoven, arrondissementsrechtbanken en kantongerechten in 1838 werd geklaagd over het grote aantal gerechten in Nederland. De verschillende regeringen deden meerdere pogingen om het aantal gerechten in te krimpen, maar stuitten steeds op forse tegenstand in de kamer. Pas in 1877 kon een reorganisatie worden doorgevoerd. Dat was wel een forse reorganisatie. Alle provinciale hoven, 11 rechtbanken en 44 kantongerechten werden opgeheven. De rechtbanken die werden opgeheven waren: Appingedam, Sneek, Deventer, Nijmegen, Amersfoort, Hoorn, Leiden, Brielle, Gorinchem, Goes en Eindhoven. De indeling naar resorten werd:
Leeuwarden
Rechtbank Leeuwarden
Kantons: Leeuwarden, Berlikum*, Dokkum, Bergum, Harlingen, Bolsward en Sneek, in 1921 uitgebreid met Heerenveen, Beetsterzwaag en Lemmer.
Rechtbank Heerenveen
Kantons: Heerenveen, Beetsterzwaag, Lemmer en Steenwijk
Rechtbank Groningen
Kantons: Groningen, Zuidhorn, Appingedam en Onderdendam
Rechtbank Winschoten
Kantons: Winschoten en Zuidbroek
Rechtbank Assen
Kantons: Assen, Meppel, Hoogeveen en Emmen
Arnhem
Rechtbank Arnhem
Kantons: Arnhem, Wageningen, Nijmegen, Elst, Doesburg en Terborg
Rechtbank Zutphen
Kantons: Zutphen, Apeldoorn, Deventer en Groenlo
Rechtbank Tiel
Kantons: Tiel, Geldermalsen, Zaltbommel, Druten en Vianen
Rechtbank Zwolle
Kantons: Zwolle, Kampen, Ommen en Harderwijk, in 1921 uitgebreid met Steenwijk.
Rechtbank Almelo
Kantons: Almelo, Enschede en Goor
Amsterdam
Rechtbank Amsterdam
Kantons: Amsterdam en Hilversum
Rechtbank Alkmaar
Kantons: Alkmaar, Schagen, Den Helder, Hoorn en Medemblik.
Rechtbank Haarlem
Kantons: Haarlem, Zaandam, Purmerend en Haarlemmermeer
Rechtbank Utrecht
Kantons: Utrecht, Breukelen, Amersfoort, Wijk bij Duurstede en Woerden.
's-Gravenhage
Rechtbank 's-Gravenhage
Kantons: 's-Gravenhage, Delft, Leiden en Alphen aan den Rijn.
Rechtbank Rotterdam
Kantons: Rotterdam, Schiedam, Gouda, Schoonhoven, Brielle en Sommelsdijk.
Rechtbank Dordrecht
Kantons: Dordrecht, Oud-Beijerland, Gorinchem en Sliedrecht
Rechtbank Middelburg
Kantons: Middelburg, Oostburg, Goes, Terneuzen en Hulst. In 1921 Zierikzee toegevoegd
Rechtbank Zierikzee*
Kantons: Zierikzee en Tholen
's-Hertogenbosch
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Kantons: 's-Hertogenbosch, Oss, Heusden, Waalwijk, Veghel, Eindhoven, Boxmeer en Oirschot.
Rechtbank Breda
Kantons: Breda, Tilburg, Zevenbergen, Oosterhout en Bergen op Zoom, in 1921 uitgebreid met Tholen.
Rechtbank Maastricht
Kantons: Maastricht, Heerlen, Sittard en Gulpen
Rechtbank Roermond
Roermond, Venlo, Weert en Helmond.
* De rechtbanken Heerenveen en Zierikzee werden in 1923 opgeheven. Het kantongerecht Berlikum werd in 1911 opgeheven
Een tweede ingrijpende reorganisatie was voorzien in de jaren dertig. Van de nog resterende 21 rechtbanken zouden er nog vijf opgeheven worden:Winschoten, Tiel, Zutphen, Dordrecht en Roermond. Uiteindelijk worden slechts Winschoten en Tiel gesloten.
1934 tot 2013
Ressorten en arrondissementen in Nederland, situatie in 2010
Nederland telde vanaf 1934 tot 1 januari 2013 negentien rechtbanken. Bij de oprichting van de provincie Flevoland was nog het idee dat Lelystad een eigen rechtbank zou krijgen, maar uiteindelijk moest Flevoland het doen met een nevenlocatie van Zwolle. De rechtbanken:
Alkmaar
Almelo
Amsterdam
Arnhem
Assen
Breda
Dordrecht
's-Gravenhage
Groningen
Haarlem
's-Hertogenbosch
Leeuwarden
Maastricht
Middelburg
Roermond
Rotterdam
Utrecht
Zutphen
Zwolle-Lelystad
Rechtbanken Overijssel
In 1811 voerde Napoleon zijn rechtssysteem in Nederland in en in 1838 hervormde Nederland dit systeem. De rechtbankarchieven veranderen dus ook door de tijd heen.
Rechtbank van Eerste aanleg / Arrondissementsrechtbank
Overijssel werd in 1811 opgedeeld in drie arrondissementen: Almelo, Deventer en Zwolle. Elk arrondissement kreeg een Rechtbank van de Eerste Aanleg. De rechter van deze rechtbank deed uitspraak bij grote of moeilijke zaken. Als iemand in beroep ging, moest hij of zij ook naar de Rechtbank van Eerste Aanleg. Vanaf 1838 heetten deze rechtbanken ‘arrondissementsrechtbanken’.
Vredesrechter / kantongerecht
Elk arrondissement was onderverdeeld in kantons. Elk kanton had een Vredesrechter. De vredesrechter kon uitspraak doen over kleine vorderingen en overtredingen. Vanaf 1838 heten deze rechtbanken ‘kantongerechten’.
Hof van Assisen en andere rechtshoven
In 1811 kreeg de provincie ook een Hof van Assisen. Dit Hof beoordeelde misdrijven die werden toegewezen door het Hooggerechtshof in Den Haag. Vanaf 1838 nam de arrondissementsrechtbank die taak over. Ook bestonden er in de eerste periode na 1811 bijzondere hoven waar bepaalde misdrijven en bepaalde categorieën personen werden berecht. Deze werden in 1814 afgeschaft.
Arrondissementsrechtbank Deventer is opgeheven in 1877.
Rechtbank van Utrecht
Als een stad in de middeleeuwen stadsrechten kreeg, dan mocht de stad ook een eigen rechtbank hebben, een ‘stadsgerecht’. De schepenen, vergelijkbaar met de wethouders nu, waren dan de rechters. Een stadsgerecht had de ‘hoge jurisdictie’ en dat betekent dat zij ook lijfstraffen mochten geven. Dorpen hadden ook wel rechtbanken, maar die hadden alleen de ‘lage jurisdictie’, die mochten geen lijfstraffen geven. Dus als iemand beschuldigd werd van moord buiten de stadsgrenzen, moesten ze naar de landsheer, de bisschop. En die had als strengste straf excommunicatie, uitsluiting van de kerk. Dat hield in dat je niet kon trouwen en dat je niet begraven mocht worden in je gemeenschap. Voor gelovigen natuurlijk een regelrechte ramp. In een grote stad was er ook nog eens een rechtbank van de gilden, die zich bezig hield met zaken die met bedrijven te maken hadden.
In 1528 vroeg de bisschop van Utrecht aan keizer Karel V hulp omdat hij ruzie had met het stadsbestuur. Karel V hielp maar al te graag, maar dat had voor de bisschop wel gevolgen. De keizer vond dat de bisschop zich voortaan alleen met kerkelijke zaken moest bemoeien. De rest deed hij wel. Hij schafte de rechtbank van de bisschop en de rechtbank van de gilden af en in 1530 stelde hij het Hof van Utrecht in. Het Hof van Utrecht was de rechtbank voor de inwoners van de dorpen en boerenbuurten in het Sticht. Het was ook de rechtbank waarbij burgers van steden in beroep konden gaan als zij het niet eens waren met het vonnis van hun eigen stadsgerecht.
In de eerste jaren van haar bestaan maakte het Hof van Utrecht gebruik van een ruimte in het huis Hasenberg, een deel van het stadhuis van Utrecht. Aan het einde van de zestiende eeuw verhuisde het Hof naar de voormalige Paulusabdij aan de Hamburgerstraat. Het Hof van Utrecht maakte geen gebruik van het stedelijke schavot op de Neude, maar het had een eigen schavot. Eerst op het Vredenburg en later op het Paardenveld. Hier werden veroordeelden gegeseld, gebrandmerkt, gewurgd, opgehangen en soms zelfs onthoofd. Niettemin, de favoriete straf bleef verbanning uit de provincie.
Spraakmakende zaken die voor het Hof van Utrecht kwamen waren de processen uit 1595 tegen de gezinsleden van Volcker Dircksz uit Hoogland bij Amersfoort, die beschuldigd werden van hekserij; de vele processen tegen landlopers en ‘heidenen’ aan het begin van de achttiende eeuw zoals ‘heydinne Hendrikje’ in 1733; het proces tegen de moordenaressen van Lambertje Overbeek in Hoevelaken in 1732; de processen na het belastingoproer in 1748.
In 1795 werd Nederland veroverd door de Fransen. Dat betekende dat er allerlei Franse regels en wetten werden ingevoerd. Er veranderde veel op het gebied van de rechtspraak. Zo kwam er een einde aan de rechtspraak door stadsbesturen en dorpsbesturen. In 1809 werd in heel Nederland en landelijk wetboek van strafrecht ingevoerd en in 1811 kwam het einde voor het Hof van Utrecht. De rechtspraak werd overgenomen door de Arrondissementsrechtbank.
Rechtbank Prinsengracht Amsterdam
Het Paleis van Justitie heeft ver voordat het gebouw de huidige bestemming kreeg en sinds de ingebruikname als gerechtsgebouw in 1836 tal van verbouwingen en uitbreidingen meegemaakt. Een aantal van deze ingrepen was van geringe omvang, doch enkele andere hebben het karakter van het oude gebouw totaal veranderd. Ten behoeve van de diverse bouwkundige ingrepen en ook voor andere doeleinden is bouwhistorisch onderzoek toegepast. Uit de onderzoeksgegevens en uit andere publicaties is ruimhartig en brutaal geput teneinde dit opstel te realiseren. Beschouw het opstel als een pretentieloos, allerminst verantwoord cultuurhistorisch stuk dat slechts beoogt de lezer een globaal inzicht te verschaffen in de gebouwelijke historie van het Amsterdamse Paleis van Justitie.
De eerste tekenen van vestiging van een nederzetting aan de monding van de rivier de Amstel dateren van voor het begin van de dertiende eeuw. De bewoners waren niet slechts vissers, doch hielden zich ook bezig met de koophandel. Het jaar 1275 geldt als het tijdstip waarop Amsterdam officiële status verkreeg. De Heer Gijsbrecht IV verkreeg van graaf Floris V voor zijn stad het privilege van tolvrijheid. De macht die Gijsbrecht uitoefende in zijn gebied, was dermate bedreigend dat Floris in 1280 de stad verwoestte en de kasteelheer gevangen nam. In 1300, na de wederopbouw van de stad, verkreeg Amsterdam stadsrechten. Deze werden in 1304 weer afgenomen. Pas in 1317 werd Amsterdam tot de Hollandse steden gerekend. Vanaf deze tijd kwam er een proces op gang, waarbij de stad geleidelijk begon te groeien.
In 1609 besloot de stadsregering over te gaan tot drastische uitbreiding van het grondgebied, hiertoe gedwongen door de onverwacht snelle bevolkingsaanwas. Er werd een ambitieus opgezette verdedigingslinie ontworpen (waarschijnlijk door Hendrik de Keyser), die de begrenzing zou gaan vormen van een oppervlakte die driemaal zo groot was als het tot dan bestaande stadsgebied. In 1612 ving men aan met de werkzaamheden, doch spoedig kwam men tot de conclusie dat de gehele opzet te omvangrijk was om in één keer uit te voeren. Men besloot tot de aanleg van het gedeelte tot aan de huidige Leidsegracht, waarbij volgens plan het eerste gedeelte van Heren-, Keizers- en Prinsengracht tot stand kwam. In 1658 werd een begin gemaakt met alweer een uitbreiding die zou voortduren tot het einde van de negentiende eeuw. Voortbordurend op het plan van 1609 worden de drie grachten naar de oostzijde van de stad verlengd en werd de verdedigingslinie voltooid.
In 1662 verrezen de eerste huizen op de Herengracht nabij de Huidenstraat. In de volgende jaren werd de omgeving van de Leidsestraat bebouwd. De stadsarchitect Daniël Stalpaert (geboren 1615, stadsarchitect in 1648) heeft aan de ruimtelijke ordening van dit uitbreidingsplan veel bijgedragen. Het gebied werd binnen enkele decennia nagenoeg volgebouwd.
Voor 1658 was de plaats waar het Aalmoezeniersweeshuis, het latere Paleis van Justitie, gebouwd zou worden agrarisch gebied. De Leidsestraat was toen nog een vaart met aan weerszijden huizen en enkele molens. Op 29 augustus 1663 vervaardigde de stadsregering een decreet uit, waardoor de overdracht van de gronden geregeld werd. De onteigeningen verliepen kennelijk voorspoedig, want op 12 december 1663 startten de heiwerkzaamheden ten behoeve van het Aalmoezeniershuis.
De zorg voor ouderloze kinderen was tot 1613 vooral toebedeeld aan speciaal daarvoor ingerichte (aan kerkgenootschappen gebonden) weeshuizen. De vondelingen vormden een categorie apart. Meestal waren deze kinderen in de kerk achtergelaten, ondanks de zware straf die sinds 15 december 1491 op deze daad was gesteld. Een moeder, die op deze daad betrapt werd, moest 'tot hare correctie en tot haar lieden beschaemtheyt' een jaar lang uit de stad gebannen worden.
Door het toenemen van de bevolking en de vestiging van duizenden vluchtelingen in de stad nam het probleem van het te vondeling leggen dermate toe dat de vroedschap (de stadsregering) op 29 januari 1613 een college van Aalmoezeniers of Armenvaders oprichtte. De taak van dit college was vooral zorg te dragen voor de opvang van vondelingen en van ouderloze kinderen.
Het bestaande Aalmoezeniersweeshuis werd in de loop der jaren te klein. Vijftig jaar na de instelling van dit tehuis verzocht het college van Armenvaders aan de vroedschap een nieuw gebouw te mogen oprichten. Het terrein aan de Prinsengracht werd daartoe aangewezen. De financiële middelen voor de stichting van het gebouw werden onder meer gevormd door de revenuen uit de verkoop van het oude Aalmoezeniershuis. Met een grote mate van zekerheid kan gesteld worden, dat Daniël Stalpaert verantwoordelijk was voor de vormgeving van het Aalmoezeniersweeshuis.
Aanvankelijk werd het gebouw aan de Prinsengracht Aalmoezeniershuis genoemd; na 1682 wordt — na een functiewijziging — gesproken van het Aalmoezeniersweeshuis. Stalpaert werd in 1615 in Amsterdam geboren. Hij kreeg in 1648 opdracht de bouw van het nieuwe stadhuis op de Dam te begeleiden en hierbij het ontwerp van Jacob van Campen nauwgezet te volgen. Stalpaerts eigengereide handelwijze zorgde ervoor dat Van Campen zich later terugtrok uit de leiding van de bouw van het stadhuis. Als stadsarchitect (vanaf 1648) ontwierp Stalpaert enkele grote gebouwen, waaronder 's-Lands Zeemagazijn (het huidige scheepvaartmuseum) en de Grote Synagoge aan het Jonas Daniël Meijerplein.
Zoals gezegd werd op 12 december 1663 de eerste paal van het nieuwe Aalmoezeniershuis geslagen. De bouw verliep voorspoedig, getuige het feit dat op 1 januari 1666 de eerste kinderen in het nieuwe gebouw ontvangen konden worden. De grootte van het weeshuis was gebaseerd op een bevolking van 800 personen. Enkele decennia later was het aantal tot meer dan 1300 gestegen, waardoor uitbreiding noodzakelijk werd. In de loop der jaren werd het gebouw steeds verder uitgebreid. In 1783 werd de grootste uitbreiding gerealiseerd onder leiding van de toenmalige stadsarchitect Abraham van der Hart. De zijvleugels werden met twee verdiepingen verhoogd waardoor er 500 personen meer konden worden gehuisvest. Na deze uitbreiding zijn er tot aan de opheffing van het Aalmoezeniersweeshuis in 1825 geen duidelijke wijzigingen meer tot stand gekomen.
Er werden slechts interne veranderingen aangebracht om de leefomstandigheden van de kinderen en het inwonend personeel te verbeteren. Desondanks was de situatie verre van gezond te noemen. C.J. Nieuwenhuis schreef in 1820 in zijn boek ‘Proeve eener geneeskundige plaatsbeschrijving ...’:
‘Bijna alle kinderen zijn te klein van gedaante, zijn niet tot volle wasdom gekomen en hebben een verzwakte maag. Ze zijn bleek van kleur, hebben last van huidziekten en hoofdzeer. Er slapen drie tot vijf kinderen in een krib, de kamers zijn niet afdoende gelucht en er zijn te veel kinderen in een vertrek. Het eten is te zwaar en er is te weinig, met als gevolg, dat er schrokkerig wordt gegeten om genoeg te krijgen.’
Tussen 1801 en 1820 was het sterftecijfer van inwonende kinderen 1 op 30.
Tijdens het Franse bewind werd de situatie zeer slecht. Dalende inkomsten en een stijgend kindertal. Het hoogste aantal bewoners werd bereikt in 1807. In dat jaar woonden er 2554 kinderen in het Aalmoezeniersweeshuis. Na de val van het Franse keizerrijk in 1813 werd de situatie geleidelijk beter. De oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid (1818) luidde het einde in van het functioneren van het Aalmoezeniersweeshuis. In het laatste jaar van functioneren (1824) herbergde het weeshuis 550 kinderen. Na 1824 werd de taak volledig overgenomen door de Maatschappij voor Weldadigheid en op 4 augustus 1824 trad het college van regenten af. Het Aalmoezeniersweeshuis was op 1 mei 1825 geheel ontruimd.
Gerechtsgebouw Leeuwarden
Eeuwenlang, tot 1811, werd de rechtspraak in Friesland uitgeoefend in 'De Kanselarij' te Leeuwarden. Tot dat jaar heeft het monumentale gebouw aan de Turfmarkt gediend als onderkomen voor het Hof van Friesland.
Na 1811, tijdens de Franse overheersing, werd bij een reorganisatie van de rechterlijke macht onder Napoleon het voormalige Hof van Friesland vervangen door een Hof van Assisen en een Rechtbank in eerste aanleg. De rechtscolleges werden ondergebracht in het voormalige Landschaphuis (Lands Huys) op de hoek van de Tweebaksmarkt en het Droevendal (nu: Ritske Boelema Gasthuis).
In 1837 bleek deze huisvesting echter zo bouwvallig geworden dat men erover ging denken om naar 'De Kanselarij' (toen gevangenis) terug te keren. Dit gebouw bleek echter niet meer aan de eisen van Justitie te voldoen, waarna men al snel aan een totaal nieuw gerechtsgebouw ging denken op de plaats van het oude 'Landschapshuis'.
Paleis van justitie
In 1845 werd door de gemeenteraad besloten het terrein van de Oudegracht (Heerengracht) en landen in het Ruiterskwartier en Zaailand aan de provincie ter vergoeding af te staan. De bedoeling was om daar na het dempen van de gracht een paleis van justitie te bouwen. Voor de provincie was de bouw van groot belang, omdat één van de zalen voor de vergaderingen van Provinciale Staten (die toen in principe slechts eenmaal per jaar plaatsvonden) gebruikt kon worden. Op de openbare aanbesteding werd het gebouw gegund aan de metselaar en timmerman D.M. Postma voor c.s. 174.500 gulden. Het paleis van justitie werd onder toezicht van de hoofdingenieur van Waterstaat A.C. Kors, en naar het plan van de stedelijke architect Thomas Romein gebouwd.
Stijl
Er ontstond een imponerend, groot bakstenen complex met centraal in de voorgevel een portiek met acht Korintische zuilen en bekroond met een fronton. De streng gelede gevels zijn aan de bovenzijde voorzien van een kroonlijst met attiek. Het geheel is een duidelijk voorbeeld van Nederlands neoclassicisme. Deze bouwstijl werd in het begin van de vorige eeuw zeer geschikt geacht voor overheidsgebouwen, zeker die voor de rechterlijke macht. De strenge eenvoud is namelijk onder meer bedoeld als verwijzing naar het strenge maar onpartijdige gezag.
Gebruik
Meerdere instellingen en instanties bevolkten aanvankelijk het paleis van justitie, zoals de Provinciale Bibliotheek, de Raad van Beroep inzake ongevallenverzekering en de zogenaamde scheidslieden der Centrale Landbouw Onderlinge (een assurantiemaatschappij). Het gerechtshof en de arrondissementsrechtbank (nu: rechtbank) deelden de belangrijkste vergaderzalen voor hun zittingen. De audiëntiezaal van het hof werd in de 19e eeuw periodiek als vergaderzaal van de Provinciale Staten van Friesland gebruikt.
Pas in 1890 werd het gebouw door het Rijk in eigendom overgenomen en dienden Provinciale Staten het gebouw te verlaten. De nieuwe statenzaal (het provinciehuis) werd aan de Tweebaksmarkt gebouwd. Op deze plaats had het College van Gedeputeerde Staten reeds sinds 1580 vergaderd in het voormalige patershuis van het Bergumer-klooster. Provinciale Staten behielden nog tot 1895 de gelegenheid in het paleis van justitie te vergaderen.
Zaailand
De plaats waar het huidige rechtbankgebouw staat behoorde in de 15e eeuw toe aan een vooraanstaande Leeuwarder familie en werd Heenthiamafenne genoemd. Volgens oude archiefstukken moeten we de Heenthiamafenne zoeken 'tussen de stadsgracht en het Sneekerdijkje, dat van Winiaherne naar het Galgerak leidde'. Hoewel de precieze omvang niet meer is te achterhalen, wordt het gebied ten zuiden van de Nieuwe of Heeregracht met zekerheid tot de Heenthiamafenne gerekend.
Bij de bouw van het paleis van justitie in 1848 werd deze gracht gedempt. Pas bij de bouw van de parkeerkelder onder het nieuwe rechtbankgebouw op het Zaailand was goed te zien waar de gracht vroeger liep. De naam Zaailand is waarschijnlijk afgeleid van de bouw- en zaaigronden welke vroeger ten zuiden van de 'vesten' waren. Hoewel het toen ontstane plein later officieel Wilhelminaplein werd genoemd, heet het in de volksmond nog altijd 'Zaailand'.