Namenlijst begraafplaats Sint Petrus Banden Den Haag
Na de Reformatie restte de katholieken in Den Haag alleen nog een graf in een door protestanten gedomineerde kerk of begraafplaats. Deze ontwijdde omgeving deed de katholieke tradities geen goed en vele katholieken zochten daartoe een uitweg. In eerste instantie bood het kerkhof bij de kapel van Eik en Duinen een oplossing, maar die was voor de gegoede burgerij. Arme katholieken vonden vanaf 1715 veelal een laatste rustplaats op het Noorderkerkhof. Vanaf 1830 kon de katholieke gemeenschap in Den Haag eindelijk weer beschikken over een eigen begraafplaats.
Hoewel in Nederland vanaf 1795 de katholieken wat meer rechten kregen, zou het nog enige tijd duren voordat ze ook eigen begraafplaatsen gingen aanleggen. Los van het feit dat in de jaren daarna bestaande kerken en kerkhoven weer in handen kwamen van de katholieken, ging het met de aanleg van nieuwe katholieke begraafplaatsen in Zuid-Holland niet erg hard. Pas in 1809 werd in Aarlanderveen een nieuwe katholieke begraafplaats in gebruik genomen. In 1817 volgden begraafplaatsen in Roelofarendsveen en Zuidbuurt. In 1819 kwam in Wateringen een katholieke begraafplaats tot stand en in 1828 werd die in Naaldwijk aangelegd. In datzelfde jaar kreeg ook Leiden een katholieke begraafplaats. De plannen voor een katholieke begraafplaats in Den Haag waren in dat jaar nog pril. Eerst had de gemeente beoogd een grote begraafplaats aan te leggen met een apart katholiek deel. Nadat Koning Willem I in maart 1828 had bepaald dat “gezindten” ook zelf een begraafplaats mochten stichtten, lieten de Haagse pastoors weten dat zij op eigen kosten een begraafplaats zouden aanleggen. Onverhuld maakten ze duidelijk dat het hen ging om een plek waar de katholieke liturgie rondom het begraven volledig tot zijn recht kon komen, maar ook dat zij de inkomsten uit het begraven goed konden gebruiken.
Voordat er in Den Haag daadwerkelijk een spa in de grond gestoken kon worden voor de aanleg van een katholieke dodenakker, werd bijna heel 1828 benut voor besprekingen over de wijze waarop de katholieken zouden bijdragen aan de burgerlijke begraafplaats. Het leek erop dat zij dubbel zouden gaan betalen als ze een eigen begraafplaats gingen aanleggen. Gemeente en ook de Koning, inderhaast door beide partijen aangeschreven om het geschil op te lossen, vonden dat de aanleg van een begraafplaats niet een taak was van de pastoors. Hoewel de pastoors zich nogal geschoffeerd voelden, achten ze het beter om een commissie samen te stellen waarin ook vier leken zaten. Een van die leken was de architect Adriaan Tollus (1782-1847) die in 1822 de Willibrorduskerk in de Assendelftstraat had gerealiseerd. Tollus bleek een behoorlijke stempel te drukken op de aanleg van de nieuwe begraafplaats. Na overleg met de gemeente had hij hen ervan overtuigd de katholieken een perceel nabij de gemeentelijke begraafplaats in erfpacht af te staan. Het ging om ruim twee hectare grond, gelegen in de duinen, dus ophoging was niet nodig. Daarnaast kwam Tollus samen met de stadsarchitect Reyers tot de slotsom dat voor een afzonderlijk katholiek gedeelte op de burgerlijke begraafplaats eigenlijk te weinig ruimte was.
Begin maart 1829 had Tollus de plannen voor de begraafplaats al klaar. Dat was slechts twee weken nadat bekend was geworden wat de locatie werd. Voor de aanzienlijke kosten van de aanleg schreef de parochie een lening uit. De parochianen brachten binnen enkele weken 25.000 gulden bij elkaar. Daarvan konden de eerste werkzaamheden al snel uitgevoerd worden, het egaliseren van het perceel. Daarbij werd subtiel gebruik gemaakt van de hoogteverschillen om het midden van de begraafplaats hoger te laten dan de rest. Dat leidde tot een hoogteverschil op het terrein van bijna drie meter. Het egaliseren bleek een flink karwei, maar in het najaar van 1829 was men zover dat er gebouwd kon gaan worden.
Eerst werd het terrein omheind met een houten schutting en bij de beoogde ingang werden twee gebouwtjes aanbesteed. Die waren bestemd voor een wachtruimte en een woning voor de koster-doodgraver. Het ontwerp van Tollus kende een eenvoudige en rechtlijnige opzet dat leek op een eerder door architect C. Kramm ingezonden ontwerp voor een prijsvraag. Beide ontwerpen kenden een opvallende kruisvorm met centraal een rond plein waar een kruisvormige kapel was ingetekend. Tollus koos niet voor een ontwerp in een opvallende landschapsstijl zoals die bij een aantal gemeentelijke ontwerpen uit die tijd werden toegepast, maar koos een symmetrisch geheel waarbij het kruis centraal stond. In dit ontwerp waren zeker meer graven te realiseren dan in een opvallender ontwerp en Tollus had ook rekening te houden met het feit dat de verschillende klassen er ieder hun plek konden krijgen. De eerste klasse graven werden uiteraard rondom de kapel geprojecteerd. De houten schutting was tijdelijk, want voor de bouw van de voorgeschreven stenen muur had de gemeente dispensatie gegeven vanwege de hoge kosten. Ook was het ter beschikking gesteld terrein niet geheel in gebruik genomen. Aan de zijkanten lagen nog brede stroken braak, beplanting ontbrak nog en ook de beoogde kapel was er nog niet. De weg waaraan de begraafplaats lag, de latere Kerkhoflaan, was destijds nog niet eens bestraat, maar dat hinderde de commissie niet in haar plannen. Nadat een koster-doodgraver was aangesteld, kon de begraafplaats, ondanks dat ze nog niet geheel voltooid was, in gebruik worden genomen. Het eerste graf werd gedolven op 4 januari 1830. De inwijding van de begraafplaats vond in betrekkelijke stilte plaats op 20 oktober 1831. Niet lang daarna liet de gemeente de erfpacht vervallen, waardoor het aangesteld bestuur vrijelijk kon beschikken over het terrein. De begraafplaats werd gewijd aan St. Petrus Banden, genoemd naar het feest van de bevrijding van de heilige Petrus.
In april 1833 werd gestart met de bouw van de kapel, die op het hoogste punt van de begraafplaats was gepland. De bouwkosten waren begroot op 37.000 gulden, waarmee de kosten van de aanleg van de gehele begraafplaats ruimschoots werden overschreden. De bouw duurde meer dan vijf jaar omdat de kosten werden gefinancierd uit de voortgaande ontvangsten om zodoende schulden te vermijden. Over de financiering ontstond wrijving tussen het begraafplaatsbestuur en de katholieke gemeenschap. De inzegening van de kapel in september 1838 verliep uitermate rustig, maar veel gasten kwamen niet opdagen, zelfs Tollus niet.
Voordat de kist naar het graf werd gedragen, werd in de kapel voor het zielenheil van de overledene gebeden. Onder de kapel is een crypte gebouwd waar priesters zijn bijgezet. Tussen de uitbouwen van de kapel zijn grafkelders gemetseld die met name door rijke Haagse notabelen in gebruik werden genomen. Rondom de kapel strekten zich de graven uit, hoe verder naar buiten, hoe lager de klasse. De kapel is een centraalbouw op een achthoekige plattegrond. Tegen vier hoeken is een lagere uitbouw geplaatst, alle gericht op de hoofdassen van de begraafplaats. Hiermee vormt het grondplan een kruisvorm. De uitbouwen hadden oorspronkelijk elk een eigen functie. Die aan de noordwestelijke kant bevat de ingang, de zuidoostelijke een altaar en de beide andere de sacristie en bijsacristie. De sacristie was een ruimte waar priestergewaden en altaargerei werden bewaard en waar priesters en assistenten zich konden kleden voor de dienst. De beide laatste ruimten zijn niet meer als zodanig in gebruik.
Aan de achterzijde van de kapel is de toegang tot de crypte aangebracht in de vorm van een trap naar de ondergrondse kelders. Het interieur van de kapel is verrassend, want in tegenstelling tot de buitenzijde is de binnenkant rond. De wanden en de koepel zijn gepleisterd en voorzien van een neoclassicistische afwerking. Opvallend zijn de grote epitafen op de wanden die de namen bevatten van alle priesters die onder de kapel zijn bijgezet. In het portaal is een eerbetoon aan de bouwer van de kapel aangebracht in de vorm van een granieten plaquette met in vergulde letters de tekst:
AAN WIJLEN HAAR GEACHT MEDELID = DEN BOUWMEESTER – ADRIANUS TOLLUS – VOOR ZIJNEN BELANGLOOZEN ARBEID EN IJVER – DE COMMISSIE – NAMENS DE KATHOLIEKE GEMEENTEN VAN ’S GRAVENHAGE – DANKBAAR. - MDCCCXLVII.
De steen is aangebracht in het sterfjaar van Tollus.
De begraafplaats bleek te voorzien in een grote behoefte, want al snel werden jaarlijks honderden mensen hier begraven. Daarvan bleek slechts een gering deel een graf te krijgen in de eerste klasse. Het merendeel van de begrafenissen was voor de lagere klassen en de armen, waaronder bijna de helft jonggestorven kinderen. De kosten voor een koopgraf waren hoog en zelfs voor een gewone werkman lag een graf in de vierde klasse niet altijd in het verschiet. Omdat de derde klasse het meest gewild was en men de duurdere klassen in eerste instantie links liet liggen, breidde de derde klasse zich snel uit ten koste van de tweede klasse. Toch werd het beeld van de begraafplaats bepaald door de grafmonumenten op de hogere klassen, want op de goedkoopste klassen verschenen hooguit simpele kruisen die op hun beurt weer snel verdwenen. Dat gold niet voor de koopgraven die in veel gevallen voor de eeuwigheid waren aangeschaft. In de eerste decennia was het bestuur van de begraafplaats weinig vooruitstrevend in haar ideeën rondom de grafcultuur. Neoclassicistische grafmonumenten, zonder christelijke symboliek waren tegen hun smaak en hoewel katholiek, heerste ook bij deze katholieken de geest van de Hollandse soberheid. Het streven was er lange tijd op gericht om het plaatsen van grafmonumenten met opsmuk of grafkapellen tegen te gaan. En als men het al toestond, dan mocht het niet in de buurt van de kapel, maar op een verder weg gelegen veld.
In 1830 werd niet het gehele perceel dat de gemeente ter beschikking had gesteld, in gebruik genomen. Aan de straatzijde was niet de gehele ruimte in gebruik genomen, zodat hier een strook resteerde. Deze werd in 1864 ingezegend en bestemd voor de vijfde klasse. Gezien vanuit de kapel was dat een logische keuze, want hoe groter de afstand tot de kapel, hoe lager de klasse. Ook zal de nood om graven in die laagste klasse destijds het hoogst zijn geweest. Een jaar later werd nog een strook langs de weg bij de begraafplaats getrokken, dit keer een perceel dat in erfpacht werd genomen van de gemeente.
In 1884 werd gestart met een volgende uitbreiding, dit keer aan de zuidzijde. Hier had het bestuur van de begraafplaats in 1866 een flink stuk grond van een buitenplaats gekocht met het oog op latere uitbreiding. De aankoop van deze grond bleek zeer fortuinlijk voor het bestuur, want in het volgende decennium breidde de stad zich uit in de richting van de begraafplaats. Door delen van de grond weer als bouwgrond te verkopen, maakte de begraafplaats een winst van maar liefst 63.500 gulden. Een bedrag dat vandaag de dag neer zou komen op zo’n 700.000 euro. De begraafplaats zelf leverde rond die tijd ook jaarlijks steeds meer inkomsten op, waardoor het bestuur zich voor de begraafplaats wel wat kon veroorloven. Nadat bleek dat er een tekort was ontstaan in de koopgraven hakte men in 1883 de knoop door. Het bestuur liet de gedachten uitgaan naar een bescheiden galerij met keldergraven. Als voorbeeld diende de galerij van de katholieke begraafplaats in Rotterdam die zo’n twintig jaar eerder was gebouwd. Het bestuur vroeg architect W.B. van Liefland (1857-1919) om met het Rotterdamse voorbeeld in gedachten een ontwerp te leveren. Voorwaarde was wel dat de galerij in gedeelten gebouwd moest kunnen worden, want het zou gaan om een kostbaar project. .
Het eerste ontwerp van Van Liefland uit 1884 moest zo’n 20.000 gulden kosten, maar het vertrouwen in het ontwerp en de rijke uitstraling ervan leidde tot kostbare wijzigingen. Nadat het werk voor bijna 32.000 gulden was aanbesteed, voerde van Liefland op verzoek van het bestuur nog een aantal wijzigingen door waardoor het plan op bijna 37.000 gulden uitkwam. Voor dat geld kreeg de begraafplaats aan de zuidzijde een langgerekte galerij in neo-romaanse trant met aan de Byzantijnse architectuur ontleende invloeden.
De katholieke gemeenschap profiteerde sterk van de winstgevende begraafplaats. Vanaf 1866 werd een deel van de winst van de begraafplaats bestemd om andere doelen te subsidiëren, zoals het katholieke onderwijs en de medische zorg.
Eind negentiende eeuw werd op de begraafplaats een dagelijks bestuur van drie leken aangesteld die de bemoeienis van de pastoors van de vele Haagse parochies verminderde. Ook werden allerlei oneigenlijke taken afgestoten die beter gedaan werden door de opkomende uitvaartondernemers. De kosten van de graven kwamen daardoor in een betere verhouding, waardoor eigen graven relatief meer gingen opleveren.
In 1911 meldde de directeur aan het bestuur dat er gewoekerd werd met ruimte. Aan de zijde van de Riouwstraat was nog een strook met ruim 300 graven toegevoegd, maar er bleek nog maar voor enkele jaren ruimte. Uitbreiding ter plekke was niet meer mogelijk door de bebouwing die de begraafplaats nu aan drie zijden omringde. Vanaf 1913 werd daarom gezocht naar een nieuwe locatie voor een begraafplaats. Die werd uiteindelijk in de polder ten westen van Den Haag gevonden. Die polder was pas in 1907 aan de gemeente Den Haag toegevoegd ten koste van Voorburg. Hier, langs de Binckhorstlaan, werd in 1920 de nieuwe katholieke begraafplaats in gebruik genomen. Het aantal begravingen op Sint Petrus Banden daalde daarna drastisch omdat alle algemene begravingen nu op de nieuwe begraafplaats plaatsvonden.
Begrafenissen waren doorgaans grootse en spectaculaire gebeurtenissen die veel toeschouwers trokken. Priesters werden steevast onder de kapel in de crypte begraven, terwijl de keldergraven in de galerij vaak het schouwtoneel vormde voor het bijzetten van beroemde of bekende Nederlanders. Overigens werden de hier bijgezette doden nadien wel in een eigen graf begraven.
De begraafplaats kwam relatief onbeschadigd uit de Tweede Wereldoorlog. Glasschade en achterstallig onderhoud waren de grootste posten waar na de oorlog mee afgerekend moest worden. Maar er was ook schade aan de galerij die na de oorlog aangepakt werd, waarbij tegelijk de gelegenheid aangegrepen werd om enkele versoberingen door te voeren. Elders vonden enige verbouwingen plaats maar alle bescheiden van aard. De gebouwen bij de ingang hadden inmiddels een andere functie, want in 1935 had de administratie van de katholieke begraafplaatsen hier zijn plek gekregen.
De toepassing van grafmonumenten op Sint Petrus Banden is in de afgelopen twee eeuwen sterk veranderd. In eerste instantie werden alleen op de eigen graven grafmonumenten geplaatst en op de algemene graven verschenen nauwelijks grafmonumenten. Naar mate het aantal eigen graven toenam, nam ook het aantal grafmonumenten toe. In de loop der tijd zijn veel grafmonumenten ook weer verdwenen, maar een deel laat nog de rijkdom van de negentiende-eeuwse grafcultuur zien. Een voorbeeld daarvan is het grafmonument van de familie M.J. Delboy. De kelder onder het monument werd in 1884 uitgegeven aan Martinus Johannes Delboy, vergulder van beroep en familie van de gebroeders Delboy die als fotografen naam zouden maken in de stad. De eerste bijzetting in de kelder was voor een kleindochter van Delboy. Hijzelf overleed in 1891 en is hier ook bijgezet.
Er zijn ook meer moderne grafmonumenten te vinden met typisch katholieke signatuur zoals het grafmonument voor de familie Bakker-Maas. Het zandstenen monument dateert uit 1920 en werd gemaakt door beeldhouwer J.C. Altorf. Hij maakt een voor die tijd moderne weergave van de pelikaan die haar jongen voedt met haar bloed, een symbool voor de opoffering van Christus voor het geloof. Als eerste werd hier broodbakker Wilhelmus Jacobus Antonius Bakker bijgezet. Hij was in 1896 al op jonge leeftijd overleden en zijn weduwe vond haar rustplaats hier in 1923.
Er zijn nog talloze andere bekende en minder bekende Nederlanders hier begraven, zoals politicus Jo Cals (1914-1971), acteur Bert Dijkstra (1920-2003), politicus Joseph Luns (1911-2002), actrice Guusje Nederhorst (1969-2004), de schilder Jan Toorop (1858-1928), striptekenaar Jaap Vegter (1934-2003) en zanger, schrijver en acteur Robert Long (1943-2006).
Uit de Eerste Wereldoorlog zijn ook nog enkele graven van geallieerde soldaten bekend, waarbij ook nog een opvallend grafmonument voor een jonge Nederlandse vrouw.