Middenstand
Elk dorp en elke buurt had vroeger een kruidenier, een bakker en een slager. Daarnaast waren er diverse handeltjes in koloniale waren, manufacturen, tabak en ambachtslieden, zoals de smid en de schoenmaker. Veel van deze kleine winkels en bedrijfjes zijn verdwenen en helaas is weinig van en over deze middenstanders bewaard gebleven.
Hieronder bijzondere plaatselijke verhalen en feiten.
Inhoud
- Voorwoord
- Drenthe
- Friesland
- Gelderland
- Groningen
- Limburg
- Noord Brabant
- Noord Holland
- Overijssel
- Utrecht
- Zeeland
- Zuid Holland
Voorwoord
Vroeger maakte de middenstand deel uit van de derde stand in de standenmaatschappij, samen met boeren en de lagere burgerij. Deze groep bestond uit zelfstandige ondernemers zoals ambachtslieden en winkeliers die producten rechtstreeks aan de consument verkochten. Zij stonden hiermee tussen de lagere klassen (arbeiders) en de hogere burgerij (handelaren en fabriekseigenaren).
-
De middenstand was onderdeel van de derde stand, de 'gewone' werkende mensen, samen met boeren en andere burgers.
-
De middenstand bestond uit zelfstandigen, zoals schoenmakers die schoenen verkochten, en winkeliers die producten rechtstreeks aan klanten verkochten.
-
Ze stonden sociaal gezien tussen de arbeiders en de hogere burgerij in, die zelfstandig werkten en hun producten vaak zelf maakten of verkochten.
-
Vanaf het midden van de negentiende eeuw werd de opkomst van de middenstand een soort kleine maatschappelijke revolutie, omdat de consumenten niet langer rechtstreeks bij de maker kochten, maar bij deze nieuwe groep zelfstandige verkopers.
Allemaal van die leuke kleine winkeltjes en bedrijfjes die een eigen verhaal hadden. Het is jammer dat met de komst van de grootwinkelbedrijven, dit stukje nostalgie is verdwenen.
Drenthe
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
Friesland
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
Gelderland
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
Groningen
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
Limburg
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
Noord Brabant
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
- Erp
Erp
De inwoners van de gemeente Erp waren vroeger heel ondernemend. Langs de doorgaande weg in Erp, destijds De Straat' geheten, verdienden tientallen winkeliers en ambachtslui de kost. Vaak was de winkel een nevenbedrijf naast een andere baan.
Vrijwel alle kleine winkels en ambachtsbedrijfjes zijn na de jaren '50 uit Erp verdwenen. Supermarkten verdrongen de kruideniers in De Straat. Winkels met huishoudelijke artikelen konden niet concurreren tegen het opkomende grootbedrijf. Daardoor is het winkelaanbod in de afgelopen jaren in de voormalige gemeente Erp erg verschraald.
Noord Holland
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
- Andijk
- Kolhorn
- Andijk
De Andijker Middenstand Voor 1900 waren er op Andijk maar weinig winkels en dan nog vaak de winkel als bijverdienste. Winkelen werd door de bevolking niet als een volwaardig bedrijf gezien. Een winkelier moest immers leven van de gunst. Een beginneling, moest, met het petje onder de arm, om de gunst vragen. Als hij later wat meer gevestigd was, hoefde dat zozeer niet meer, maar de idee bleef.
Sociale zorg was er niet, alleen diaconie en die gaf niet in alle gevallen. Vrouwen, die door het overlijden van haar kostwinner, zich van inkomsten zagen beroofd en mannen, die door enig lichaamsgebrek of door ouderdom, geen zwaar werk meer konden doen, begonnen een winkeltje. Zonder enig kapitaal, zonder enige vakkennis. Ze waren daardoor volkomen afhankelijk van de grossier, die hen credit gaf en bij mislukking met de strop bleef zitten.
Zo kwamen er op den duur een menigte kleine winkeltjes, die meestal geen lange levensduur hadden. Jan Zee, die zelf van kruidenier tot winkelier/grossier was opgeklommen, leverde aan een groot aantal van zulke zakenmensen. Met een sinaasappel, een flesje slaolie en een kalken pijpje heb je een winkel, zei Dirk Uiterdijk vroeger en dat mocht dan wat overdreven zijn, het was een kleine nering. Zo heb ik een weduwe gekend, die ook winkelierster was. Zij verkocht kruidenierswaren, manufacturen en groente, alles in kleine hoeveelheden. In plaats van een kassa had ze vier portemonnees. Als ze een kilo suiker verkocht had, moest het geld daarvan in een paar jarretels in portemonnee C. Maar de winst van elk artikel moest in portemonnee D. Dat gaf aanleiding tot zeer ingewikkelde berekeningen, waarbij het geld soms weer van de ene portemonnee in de andere moest.
Op textielgebied werd door de weduwen, vaak naaisters, gewerkt met staalkaarten, wit carton met een driehoekig gevouwen lapje stof. Uit die kaarten kon dan de keus gemaakt worden en de stof bij de grossier nabesteld, want de weduwe had noch geld, noch ruimte om zelf voorraad te houden. Meestal duurde zo'n agentschap niet lang, hetzij dat de weduwe overleed of hertrouwde. Bij ruimer aanbod van de grotere manufacturiers zijn de staalkaarten verdwenen.
Van de weinige winkeliers voor 1900 was Jan Zee wel de voornaamste. Hij verkocht, zoals dat gewoonte was, kruidenierswaren en manufacturen. Toen zijn dochter met Albert van Dokkum trouwde, deed Jan Zee de lapjes aan van Dokkum over. Die begon in een nieuw pand dan ook met confectie, een artikel dat voordien op Andijk niet verkrijgbaar was. Het aanbod van de andere winkeliers was vrij beperkt. Voor iets extra's moest men naar Enkhuizen of, zeldzamer naar Hoorn. Zo was Wijven Meurs, de moeder van Minne van Heezen, de eerste die nikkelwaar, theelichtjes en theepotten verkocht in een klein winkeltje achter de smederij van haar man.
Slagerijen waren er voor 1900 vrijwel niet, het waren meer varkensslachterijen, die voor particulieren varkens slachtten. Boeren en welgestelde landbouwers lieten in November, alleen of gezamenlijk, een varken slachten. Voor arme mensen was vlees meestal te duur, die werden tevredengesteld met een varkenskop of darmen...
Jan Vriend, die ze Jan Gak noemden, omdat hij door zijn neus praatte, wou je nag g'ak? (gehakt), was wel de eerste, die vlees uitpondde. Hij begon in 1904 in een oud boerenhuis een slagerij (later Nijdam).
Groente hadden de tuinbouwers zelf, hoewel weinig gevarieerd. Er kwamen losse venters met afgevallen peren en appelen, met bloemkool, maar een echte groentenzaak was er niet. Mevrouw Singer-Reek was de eerste, die op Andijk-West een echte groentezaak begon.
Op textielgebied behoorde de familie Bootsman tot de pioniers. Vanuit een klein winkeltje oop Andijk-West ('t winkeltje van Troin de Boer), groeide de zaak uit tot drie winkels, twee op Andijk en een in Opperdoes. In April 1922 was de Dijkweg te Andijk enkele weken versperd, omdat Bootsmans woon- en winkelhuis verplaatst werd. De stenen en pannen eraf en zo werd het houten karkas in twee stukken een halve kilometer oostwaarts gewrikt, op rollen en met dommekrachten. Het staat nu nog waar Pieter Meindert Bootsman woont.
De Andijker middenstand was in de loop der jaren flink gegroeid, vooral na de eerste wereldoorlog 1914 - 1918. Op 2 April 1921 werd de Andijker Middenstandsvereniging opgericht. Pioniers daarvan waren Albert van Dokkum, Dirk Uiterdijk en Simon Scheer. Van Dokkum was een Urker en Uiterdijk een Fries. Geleidelijk breidde de middenstand zich uit: er kwamen meer slagers, meer manufacturiers. Na 1900 kwamen er rijwielen. Dirk van Heezen en Jan Sluys Pietersz. waren wel de pioniers op dat gebied. Dirk Uiterdijk breidde zijn kruidenierswinkel uit met drogisterij artikelen, later ook met optiek.
Iemand met veel handelsgeest was Pieter Dekker Kz. Hij begon een winkeltje met galanterie in de Kathoek en verplaatste die later meer westelijk, dichtbij de Bakkershoek, eerst alleen, later met Jacob en Pieter Groot als compagnons. Dekker & Co. was een van de voornaamste winkels op Andijk. Het werd daar een soort winkelgalerij: van oost naar west: slagerij Kroeb, cafe ‘de nieuwe aanleg’, Rienk Brandsma met rijwielen en motoren, Dekker & Co. galanterie en Bootsman met manufacturen. Toen in 1918 de electriciteit op Andijk kwam, was Willem Ootjes de eerste electricien in dienst van Dekker & Co.
Ongeveer in diezelfde tijd kwam de radio. Willem Peetoom had vanaf Buurtje een eigen distributienet met veel abonnees. Vaak wat primitief: mense efkes wachte, we hewwe wat trammelant, maar echt pionierswerk. Ieder had toen nog geen eigen radio. Van Dokkum, Uiterdijk en Piet Dekker waren alle drie bij Jan Zee in de leer geweest. Van Dokkum was voorzitter van de A.M.V. en aan spraakwater had hij geen gebrek Hij moest eens een voorstel van het bestuur verdedigen, waarvan hij wel wist, dat de meeste leden er tegen waren. Niettemin verdedigde hij het met vuur en vlam! Toen kwam de rondvraag: ‘tegen... teugen...teugen...tegen’. Dan ben ik er ook tegen, zei van Dokkum gnuivend. Grote hilariteit!
De vereniging bestaat nog steeds en bracht zelfs een Andijker Jaarmarkt tot leven! Daarom hier alleen enkele van de belangrijkste veranderingen in het middenstandsleven.
Een uitwas van de handel was het cadeaustelsel, bonnen voor alles en nog wat. Bijv. de Klokzeepfabriek te Heerde, die een harde strijd moest voeren tegen Unielever, gaf cadeaux, die groter waren dan het artikel zelf. Het liep de spuigaten uit, toen sommige fabrieken textiel als cadeauartikel gingen geven. ‘VIVO deelt de lakens uit’, zeer tot ergernis en woede van de manufacturenhandel. Een andere uitwas was het grote aantal venters, vooral in de magere dertiger jaren. Ieder die werkeloos werd, begon te venten met fruit, met kaas, met zeep, met bokking, enz. enz. De winkeliers, die het in deze jaren toch al moeilijk genoeg hadden, mede door de veelvuldige wanbetaling, zagen met lede ogen een deel van hun omzet naar de venters gaan.
Om deze ambulante handel tegen te gaan, werd in 1937 het middenstandsdiploma verplicht gesteld. Zonder dat diploma mocht niemand winkeldrijven. Tegen branchevervaging werd een diploma warenkennis ingevoerd en dit werd zover doorgedreven, dat er voor iedere branche een diploma nodig was. Dat liep te pletter, toen de supermarkten opkwamen, die alles verkochten wat los en vast zat. Naast levensmiddelen verkochten deze ook ‘nonfood’ en planten.
Met de tweede wereldoorlog kwam de distributie ellende; een ware bezoeking voor de winkeliers, met stapels bonnenvellen en kleine pakjes toewijzingen en tenslotte wel bonnen, maar geen goed!
Na de oorlog kwam er op Andijk veel verandering: 500 Andijkers emigreerden naar Canada of Nieuw-Zeeland en de winkeliers zagen hun omzet dalen. Later werd dat weer wat rechtgetrokken, toen er in de nieuwbouwwijken mensen uit de grote steden kwamen wonen. Maar die waren gewoon, in grote zaken te winkelen en kochten veel buiten Andijk.
Andijk onderging in de 60er jaren een totale verandering. Dat kwam door de centrumvorming. Van een langgerekt dorp moest Andijk een komdorp worden, met de Drentse brinkdorpen als voorbeeld. De hoek Middenweg-Kleingouw werd als centrum gekozen. In 1962 werd daar een nieuw raadhuis gebouwd. Ten noordwesten daarvan kwamen de eerste woningblokken later ook uitgebreid tot over de Kleingouw, het ‘Plan-Zuid.’
Die nieuwe huizen werden ook betrokken door Andijkers, die jarenlang in de oudere huizen aan de dijk gewoond hadden. De dijk werd daardoor steeds meer ontvolkt, tot schade van de middenstand, er werden meer huizen afgebroken dan bijgebouwd. Winkels aan de dijk werden opgeheven en het dreigde daar een dooie boel te worden. In het nieuwe plan was ook een winkelcentrum geprojecteerd, maar het heeft lang geduurd, eer het gerealiseerd kon worden.
Op het terrein, dat er voor gepland was, stond alvast een winkel, maar tussen die winkel en het nieuwe politiebureau (1965) lag een open grasveld, dat wel vijf jaar braak gelegen heeft... In 1972 wist burgemeester Knorr de Beleggingsmaatschappij voor Bedrijfsprojekten te Amersfoort er voor te spannen. Die kreeg op 27 Maart van dat jaar een bouwvergunning om een winkelcentrum te bouwen. Het werden zogenaamde units, winkels zonder woning. Op 21 Maart 1973 waren er nog units te huur voor fl. 78,-- per m2 per jaar.
Op 19 mei 1973 werd de supermarkt 4 = 6 door burgemeester Knorr geopend.
De vier exploitanten waren: Uiterdijk met kruidenierswaren, Bakkerij VEA van Visser & Zoon en de slagers Groot en Nijdam. Behalve Visser ontruimden zij hun winkels aan de dijk. Zo werd geleidelijk de meeste winkelnering naar het centrum getrokken, dat tenslotte toch volkwam.
Intussen had zich ook het verschijnsel rijdende winkel voorgedaan, zowel op Oost als op West. De winkelstand aan de dijk liep steeds meer achteruit, totdat Piet van Heezen in 1968 een warenhuis opende in de oude gereformeerde kerk met pastorie. Dat werd een grote trekpleister, ook van buiten Andijk, want zijn assortiment was bijzonder groot!
Het is niet waarschijnlijk, dat op Andijk de bakker op de hoorn blies, als zijn brood gaar was. Zelfs de glazen van een etalage ontbraken in die oude tijd van plm. 1700. Maar een bakker in de hoek is er hier al eeuwen geweest.
Die hoek heette officieel Broekoorderhoek, maar in de volksmond de Bakkershoek en die was naar dat bakkerijtje vernoemd. Plm. 1700 was Buurtje de kern van Andijk, verderop woonden maar weinig mensen, alleen in de Bakkershoek was vanouds een groep huisjes: een schuitenmakerij, een herberg, een schooltje en voornoemde bakkerij. Andijk had toen nog geen duizend inwoners en veel boeren bakten zelf hun eigen gebak. Dus had de bakker in de hoek maar een sober bestaan...
De eerste was Sijmen Claesz. (1683 - 1765). Hij was een jongere broer van Reyner en Pieter Claesz., die kooiboeren waren en hun nageslacht de naam Kooyman hebben nagelaten, tegenwoordig een uitgebreid Westfries geslacht. Sijmen Claesz. werd al gauw ‘Sijmen de backer’ genoemd en zijn nageslacht heeft verder de naam Bakker aangenomen. Dat kon allemaal voor de Franse tijd, toen een familienaam nog niet verplicht was... Sijmen Claesz. trouwde in 1709 met Bregt Jans Prins. Zij kregen tien kinderen
Ook in zaken had Sijmen Claesz. veel tegenslag: het was een moeilijke tijd van 1713 tot 1719 was er veepest, waardoor veel boeren verarmden.
Dat Sijmen Claesz. niet met hart en ziel bakker was, ook door de vele moeilijkheden in huis en zaak. Het bakkerijtje leverde niet genoeg op, daarom hield hij er ook schapen bij. Als hij in 1735 de zaak aan Jan Prinsz. verkoopt, wordt het schapeschuurke uitgezonderd.
Hij begon als bakker met een knecht: Pieter Jansz. Tent, alias lange Pieter. Zij waren van dezelfde leeftijd en in hetzelfde huis geboren: de Vlaamsche Tent, (waarvan de familie Tensen de naam gekregen heeft).
1718 was voor Sijmen een crisis jaar: de bakkerij werd verhuurd aan Paulus Cornelisz. die trouwde met Aafje Roemers' uit Hoogkarspel. De verkoop aan Dirk Pietersz. Edelman ging niet door. Lang heeft de verhuur niet geduurd, in 1723 is Sijmen Claesz. weer bakker.
Maar dan volgen er nieuwe perikelen: Hij ligt overhoop met de kerkeraad, omdat hij niet ter kerk en aan het avondmaal komt. Daarom wordt hij onder censuur gesteld en verliest hij klanten! Dat duurt tot 1738. Hij is intussen boer geworden. Bregt Jans' Prins is in 1735 overleden en de bakkerij wordt verkocht aan Jan Prinsz., een oomzegger van Sijmen. Bij de inventaris, die dan gemaakt wordt, blijkt Sijmen ook een chaise (sjees) te hebben en dat duidt toch wel op enige welvaart!
In 1738 hertrouwt hij met Geertje Jacobs weduwe van meester Willem Posthumius en zij blijkt meer invloed op hem te hebben dan Bregt Jans, want de ruzie met de kerkeraad wordt beslecht en de censuur opgeheven. In 1765 eindigt zijn onrustig leven en wordt hij in Buurtjeshaven begraven. Er zijn na Sijmen Claesz. nog negen bakkers in de hoek geweest. Hier volgen alleen hun namen: Cornelis Sijmensz. Bakker, in 1735 in de Bakkershoek, daarna bakker te Wervershoof. Jan Gerritsz. Prinsz. (alias PAN), bakker tot 1763, daarna landbouwer. Gerrit Jansz. Prins, bakker tot 1786, daarna veehouder, liet de boerderij in de Bakkershoek bouwen, waarin nu Jan Spijker woont.
Teunis Vlam, bakker tot 1818, was ook veldwachter. Reinder Bakker, bakker tot 1838. Arie Koen, Arie Koen Junior, Jacob Feller, Cornelis van Otterloo.
Er zou van elk van deze bakkers nog veel te vertellen zijn, maar dat vergt teveel ruimte en tijd... Na de stormnacht van Januari 1916 en de daarop volgende dijkverzwaring is de bakkerij in de Bakkershoek onteigend en gesloopt. Cornelis van Otterloo bouwde een nieuwe bakkerij aan de Hoekweg. Nadat hij naar Enkhuizen vertrokken was, volgde zijn zwager Jacobus Bouhuis hem op. De bakker in de hoek is historie geworden...
Op een prille voorjaarsmorgen schuift de pottenschuit onder laaghangende iepenveren door, voor de stoep van het verste veldhuis. Voor het vrouwvolk op de eenzame plaats gaat een wereld open! Nieuwsgierig hurken ze op de stoep en zien vol bewondering naar alles wat de pottenman opdiept uit het geheimzinnig donker. Daar staat het op de luiken in het volle licht: kleurig aardewerk, bruin, oranje, geel of groen geglazuurd, gebiest en dooraderd. Breidskuttels, een deurhaalderskom, melkpotjes, testen, een stroopkan, comforen, voetskuttels, een groene gatemetiel. Mooi kleurt daar dat Keulse potje bij: grijs met blauw decor!
‘Ho maar’, zegt de boerin. ‘geef moin dat kloinste melkpotje maar en die twei voetskuttels’ en ze tikt er keurend met haar knokkels tegen: er mocht eens een barst in zitten! Het volgende luik gaat er af en nu komt het ‘diggelengoed’ aan de beurt, het grovere steengoed voor kom-al-den-dag, kastkommen en hooierslokken en het fijne porceleinen serviesgoed voor de gastersdagen, overdadig versierd met rose en blauwe bloemetjes en ‘gouden’ randjes.
De pottenman slooft zich uit en de vrouwen haasten zich niet: het mooiste moet immers nog komen! Dat is het glaswerk, sierlijk van vorm en kunstrijk geslepen. Het fonkelt in de morgenzon en weerspiegelt het prille licht in talrijke facetten. Het is gedecoreerd met bloemen in mat en met slingers in goud en dat geeft fraaie effecten. Er is kleurig glas bij met druiventrossen in rood en engeltjes met gouden vleugels. Het is een weelde voor het oog, om lang van te genieten. Maar de pottenman wil verderop, het kristal gaat weer onder de luiken. Reeds zet hij de kloet tegen de borst om af te duwen en daar glijdt de schuit weer verder, naar de volgende stee. Eentonig is de gang van zo'n pottenman: vijf stappen heen, vijf stappen terug over de luiken. Maar bij de volgende boerderij hebben ze hem reeds gezien in het spionnetje: ‘Deer komt de potteskuut!’.
Kolhorn
Uit onderzoek bleek dat er wel dertig middenstanders zijn geweest in Kolhorn. Vaak kleine winkeltjes die door vrouwen beheerd werden als extra inkomen op het inkomen van de echtgenoot. Er zijn tot wel zes bakkers geweest in Kolhorn, een aantal kruideniers, een schoenenzaak, een snoepwinkeltje, een potten en pannenwinkel, een fietsenwinkel, een schilderswinkel, een groenteboer en slagers.
Overijssel
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
- Ommen
- Ommen
De bevolking bestond in 1874: uit 2673 zielen; 1879: 2670 zielen: 1884: 3076 zielen; 1889: 1830 zielen; 1894: 1562 zielen; 1899: 1599 zielen; 1904: 1714 zielen; 1908: 1788 zielen. De aanzienlijke daling van het bevolkingscijfer tussen 1884 en 1889 is een gevolg van de opheffing van de rijkswerkinrichting te Ommerschans gelegen in de gemeente Stad-Ommen, welke in 1889 plaats had.
De inwoners behoren voor het overgrote deel tot de boerenstand. De toestand van de landbouw bleef de laatste jaren ongeveer gelijk. Elke dinsdag wordt een veemarkt en boter- en eiermarkt gehouden. Beide markten zijn voor de gemeente van veel betekenis. De aanvoer van vee is dan ook zeer toegenomen. In 1908 werden ter markt aangevoerd: 4430 stuks rundvee, 700 paarden, 5310 schapen, 12500 varkens. Ter boter- en eiermarkt werd aangevoerd 9000 K.G. boter en 515000 eieren. Door de laatstgenoemde markt zijnde prijzen van deze artikelen zeer gestegen.
In 1903 is het traject van de Noord-Ooster Locaalspoorweg Zwolle – Ommen geopend. Een jaar daarna werd de lijn verder doorgetrokken naar Coevorden. Door een en ander is het verkeer zeer belangrijk toegenomen. In de zomer treft men een groot aantal vreemdelingen aan, die worden aangelokt door de bosrijke en heuvelachtige omgeving, en in de aangrenzende gemeente Ambt Ommen in pensions-onderdak vinden. Het goederenvervoer geschiedt behalve langs bovengemelde spoorweg ook door een tweetal marktschuiten, die elke week van Ommen naar Zwolle vice-versa varen.
In de gemeente bevinden zich 2 openbare lagere scholen, en 1 bijzondere lagere school. In de openbare school in de kom wordt tevens gelegenheid gegeven tot het genieten van onderwijs in de beginselen der Franse en Duitse taal. 1 oktober 1909 is een vaktekenschool opgericht met 30 leerlingen.
In het krediet wordt grotendeels voorzien door eigen middelen. Een enkel maal wordt tussenkomst ingeroepen van een der kassiers te Zwolle.
Er zijn 6 timmerlieden, 6 schoenmakers, 4 smeden, 12 bakkers, 5 slagers en 2 exportslagers, 4 huis- en rijtuigschilders, 1 straatmaker, patroons, 6 kleermakers, 2 molenaars, 1 riet- en stroodekker, 3 metselaars, 5 manufacturiers, 2 loodgieters en koperslagers.
Alle bakkers hebben tevens een kruidenierswinkel, terwijl er bovendien nog 7 afzonderlijke kruidenierswinkels bestaan.
Allen hebben gewoon lager onderwijs genoten. Later werd door enige zoons van sommige patroons gebruik gemaakt van de ambachtsschool te Zwolle.
Het inslaan der grondstoffen geschiedt niet coöperatief; bij kleine hoeveelheden worden deze uit naburige gemeenten betrokken.
Machines worden niet gebruikt; meestal bezit men ouderwetse machines, werktuigen en gereedschappen. De meeste ambachtslieden werken met een zoon of knecht, sommigen met 2 knechts, enkelen alleen.
Het loon van volwassen knechts wordt per uur betaald en bedraagt gemiddeld ƒ 0.10 a ƒ 0.12. De arbeidsduur bedraagt gewoonlijk tot 10 uur per dag, alleen des zomers wordt die wel eens tot 14 uur vermeerderd.
De timmerlieden vinden hun werk het meest in herstellingen, er der grond- wordt namelijk weinig bijgebouwd. Drie schoenmakers hebben een winkel van gemaakte schoenen (fabriekswerk), ook hun werk bestaat voor het merendeel uit reparaties.
De smeden houden zich bezig met hoefbeslag, ’t maken van hoepels voor wagens en verdere reparaties aan landbouwwerktuigen, kachels enz. De bakkers bakken het meest wittebrood en roggebrood; drie hunner hebben tevens een banketbakkerij op kleine schaal. Van de slagers zijn er 3 rundslagers en 2 varkenslagers. Het vee wordt in eigen huis geslacht. De exportslagers zenden hunne geslachte kalveren naar Engeland en Duitsland.
De schilders verrichten gewoon schilderwerk met bijlevering van de verf. De straatmaker is meesttijds elders werkzaam. De kleermakers verrichten arbeid voor anderen, zonder bijlevering van de grondstoffen.
De molenaars malen voor de bakkers en de boeren, zij drijven een handel in meel en voerartikelen erbij. De riet- en strodekker levert niet de nodige grondstoffen bij zijn arbeid, de metselaars doen zulks wel.
De manufacturiers verkopen hunne stoffen ook veel aan ingezetenen van de naburige gemeente Ambt-Ommen. De beide loodgieters en koperslagers hebben geen gebrek aan werk, terwijl de meeste winkeliers hunne kruidenierswaren door venters aan den man brengen.
Opgemerkt zij ook dat vanaf 1818 het ging om twee zelfstandige gemeenten: Ambt-Ommen en Stad-Ommen. Beide gemeenten maakten gebruik van hetzelfde stadhuis, later gemeentehuis genoemd. Het duurde tot 1851 dat beide gemeenten ieder hun eigen burgemeester had. Daarna was er een burgemeester voor zowel Stad- als Ambt-Ommen. Op 23 mei 1923 volgde een herindeling en gingen de gemeenten Stad-Ommen en Ambt-Ommen samen verder als één gemeente met de naam gemeente Ommen.
Utrecht
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
Zeeland
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
- Lewedorp
Lewedorp was van oudsher overwegend Katholiek. Zo waren er ooit 3 supermarkten op het dorp: 2 Katholiek en 1 Protestants. En er waren 2 bakkers: een Roomse en een Protestantse. Machiel Raas en later zoon Roel : de (brom-)fietsspecialist annex taxi bedrijf/benzinepomp en Hermes- Buise Electro. En de slagerij van Jan de Baar ( voorheen slagerij Bal). In vroeger tijden kende Lewedorp een overvloed aan voorzieningen.
Zuid Holland
Alfabetisch
Met bijzondere plaatselijke verhalen
- Papendrecht
- Stad aan 't Haringvliet
- Papendrecht
De kleine middenstanders. Op ieder stukje dijk in Papendrecht kwam je er wel een tegen. Bakkers, melkboeren, slagers en kruideniers in overvloed. Allemaal van die leuke kleine winkeltjes en bedrijfjes die een eigen verhaal hadden. Het is jammer dat met de komst van de grootwinkelbedrijven, dit stukje nostalgie is verdwenen.
In 1875 start de Gerrit Pullen een vleeshouwerij in Almkerk, later vestigt hij zich in Papendrecht aan de dijk op nr a 337, op de driesprong Veerdam-Oude Veerbosch, hij was al aardig ingeburgerd in Papendrecht, omdat hij regelmatig bij de boeren kwam slachten, en dacht dat hij hier een betere boterham kon verdienen dan in Almkerk.
Slager Pullen heeft tot 1900 op de a 337 zijn bedrijf gehad, en verhuisd dan naar het Oude Veer, de eisen van de warenwet dwingen hem daar toe, die wet stond slachten op een houten vloer niet mee toe. De 2e generatie Gerrit Pullen neemt tevens in 1900 het bedrijf over. Het is 1942 als de derde generatie Gerrit pullen het bedrijf overneemt, midden in oorlogstijd, men mocht maar 2 dagen per week open zijn, en het vlees was schaars, de 2de generatie pullen kocht op de veemarkt in Rotterdam zijn koeien, die de 3de generatie dan in Papendrecht slachtte, mensen uit Papendrecht die vee hadden, konden ook bij Pullen terecht, al werd er in oorlogstijd natuurlijk ook veel illegaal geslacht. In de slagerij van Pullen maakte ze de meeste vleeswaren zelf, denk maar eens aan zure zult, rosbief, gekookte worst, leverworst, gerookt spek, en in de winter natuurlijk erwtensoep, Pullen en met name de 3de en de 4de generatie wonnen met hun eigengemaakte producten regelmatig wedstrijden, die uitgeschreven waren door de landelijke organisatie voor slagersbedrijven.
Gerrit Pullen de 2de nam zoals gezegd in 1900 het bedrijf over en heeft dit gerund tot 1942, een moeilijke tijd allemaal met de crisisjaren tijdens en net na de wereldoorlog 1, geld om iets te kopen, hadden de mensen bijna niet, dus vlees werd meestal als eerste geschrapt, men hield zelf wel enkele beesten rond het huis, zoals kippen, soms een varken, kippen slachten was meestal geen probleem, dat kon men zelf wel, een konijn lukte ook nog wel, maar een varken is natuurlijk een heel ander verhaal, hier had men echt slager pullen voor nodig, in die jaren was hij dan ook meer slachter dan slager.
Aan iedere crisis komt natuurlijk een eind, het werd weer drukker, ook de concurrentie nam toe, slager Eikelenboom kwam van Sliedrecht naar Papendrecht, de Vinkies van het Oosteind, hadden 2 zonen die allebei het slagersvak in gingen, van der toren had een slagerij in de Veerstoep, Jo Kraal in het Westeind, Pullen de 2de ging regelmatig naar de veemarkt in Rotterdam, om zijn inkopen te doen, er werden dan gewoon koeien gekocht, eenmaal op het oude veer aangekomen, ging er natuurlijk wel eens wat mis, menige koe die het even niet zag zitten om geslacht te worden, brak los en liep dan vrij op het oude veer rond.
Rond 1960 komt Gerrit Pullen de vierde bij zijn vader in het bedrijf te werken, op maandag en donderdag wordt hij er op uitgestuurd om bestellingen op te nemen, op de andere dagen worden de bestellingen bezorgd, hij helpt bij het uitbenen, verzorgde in de kelder het pekelbad en de rookkast, naarmate het in de winkel drukker werd is hij gestopt met het zelf slachten van vee, en koopt het bij de groothandel in. Eind jaren 90 sluit Gerrit Pullen de vierde zijn slagerij op het oude veer, in het pand wordt een kinderkapsalon gevestigd, nadat het bijna 100 jaar een slagerij is geweest. Zelf gaat hij wonen in de PC Hoofdlaan, en blijft hij werken bij zijn zoon Gerrit Pullen de 5de, die op de markt in Papendrecht een slagerij had geopend.
Jan Koenraad Roeloffs - Waterwerken Als opzichter van Rijkswaterstaat had Jan Koenraad Roeloffs veel te maken met het aanleggen en onderhoud van dijken, in 1890 richtte hij een handel op in basaltstenen, daarnaast startte hij ook als aannemer in waterwerken. Hij kocht het stuk grond buitendijks in de kerkbuurt ter hoogte van de grote kerk, voor opslag, hij had in Duitsland een steengroeve tot zijn beschikking, hij liet de basaltsteen met steenbonkers naar Papendrecht brengen, waar ze gelost werden op de steenplaats, na het overlijden van Roeloffs sr, wordt het bedrijf voortgezet door zijn zonen Willem en Jan. In de Kerkbuurt was het een drukte van belang, de schepen lagen te wachten tot ze geladen of gelost konden worden, steenbaas Jan van Os had hier de leiding over de steen sjouwers, meestal een man of 5 per schip anders liep men elkaar toch maar in de weg, deden het zware werk, eigenlijk was de Kerkbuurt gewoon een overslag plaats. De schepen die geladen werden gingen bij hoge uitzondering na allemaal naar de waterwerken van Roeloffs richting Zeeland, zo is de haven van Terneuzen een van zijn grote werken geweest, natuurlijk ging er wel eens wat mis, zo liep het schip van schipper van Wijnen in 1911 in een zware storm bij Stavenisse op de dijk. Roeloffs was voor Papendrechtse begrippen in de jaren 20, een groot bedrijf, die aan menig plaatsgenoot werk verschafte.
Matthijs van Rossum - Motoren Matthijs van Rossum sr. kocht in 1892 de werf aan het Westeind B94 gelegen, van Anna Pieternella van Wijngaarden, weduwe van Cornelis Verheul, zij was scheepsbouwmeesteresse en had 6 man in dienst. Het was Matthijs niet zo zeer om de werf te doen, het ging meer om het terrein, hij liet de opstallen van de werf slopen, en liet op Westeind B94, later met de omnummering is het Westeind 45 geworden, een nieuw pand bouwen, op 17 april 1893 legde zijn zoon Anthonie op 13 jarige leeftijd de gevelsteen van het gebouw, Matthijs sr. kan starten met zijn handel in scheepsmotoren, zeer vooruit strevend voor die tijd, want de meeste boten en schuiten werden nog door windkracht voort gedreven, al gauw kwam er ook een smederij bij, het geld moest tenslotte ergens mee verdient worden.Alles wat met motoren te maken had was handel voor Anthonie, hij begon een eigen bezorgdienst en leverde praktisch door het hele land, niet alleen motoren, maar ook dynamo's, spanningsregelaars, verstuivers, brandstofpompen en natuurlijk de inruil en 2de handsmotoren vonden hun weg in Nederland en Belgie. Op 1 van die bezorgroutes gebeurde op 27 september 1937 een vreselijk ongeluk, zijn jongste zoon Anthonie, inmiddels ook bij zijn vader in het bedrijf, reed op een onbewaakte spoorwegovergang in Nootdorp onder een trein, en was op slag dood, je zal dat nieuws maar op je bedrijf en thuis krijgen. De oorlogsjaren komt van Rossum net zoals zoveel Papendrechtse bedrijven goed door.
Eind jaren 40 had van Rossum samen met Duimel een fietsfabrikant uit Dordrecht een handelsmaatschappij DURO genaamd, DURO is een naam die afkomstig is van DUimel en van ROssum deze verkocht onder andere fietsen met hulpmotor, de Durofiets werd bij Cedudor (=Coen Duimel Dordrecht) gemaakt , de hulpmotor werd in Duitsland en Frankrijk ingekocht, de handelsmaatschappij DURO was gevestigd in de Voorstraat 167 te Dordrecht Het begon steeds drukker te worden op het Westeind B94, Anthonie was in de zaak gekomen, en trouwde op 28 januari 1903 met Maria Pieternella Visser, het gezin kreeg in de periode 1903 t/m 1918, 7 kinderen, Anthonie was een bezig baasje want 6 maanden na de trouwerij kwam de eerste al, Matthijs, vernoemd naar zijn vader, vervolgens kwamen Maria Anna in 1904, Jan Anthonie in 1907, Annigje in 1909, Heiltje in 1911, Anthonie in 1913, en Nellie Catharina in 1918, genoeg monden om te vullen, Anthonie woonde met zijn gezin naast de fabriek in een mooi herenhuis Ook in de fabriek werkte er inmiddels al een man of 10, waarvan natuurlijk een paar krullenjongens die het vak moesten leren, er liep een echte smid rond, Gerrit Veth, die overigens later voor zich zelf begon, er werd het nodige werk gedaan voor de agrarische sector, er werden zelfs paarden beslagen, naarmate de tijd vorderde zag je het bedrijf groeien, van het smederij gedeelte werd stil aan afscheid genomen, zodat er alleen de machinefabriek overbleef, de Bucher motorgrasmaaiers met een Bernard of een Conrad motor, waren een topper, Anthonie heeft in die tijd goed ingespeeld op de vraag naar motoren die er toen was, waar zijn vader begon met scheepsmotoren, pakte hij gewoon van alles waar het woord motor in voorkwam aan.
Anthonie van Rossum moet gedacht hebben, wat ik in Dordrecht met Duimel doe, kan ik ook in Papendrecht met mijn kinderen, in september 1951 volgt de inschrijving in het handelsregister bij de kamer van koophandel, Anthonie wordt op 72 jarige leeftijd, hij was van 1879, directeur van de Avaros, een bedrijf naar hem vernoemd A VAn ROSsum, zijn mede directeuren waren Matthijs en Jan van Rossum, de nog overgebleven zonen van Anthonie, beide aan de Veerdam woonachtig.
De grond naast de Avaros bleelf braak liggen, 1 keer per jaar werd er wat mee gedaan, als de kermis in Papendrecht langs kwam werd het verhuurt, voor dat braak liggen was een reden, Jan woonde aan de Veerdam tegenover het politiebureau, Matthijs woonde aan de Veerdam bij de hoek met de Eilandstraat, als die het terrein vol liet bouwen, was hij het prachtige uitzicht wat hij had op de rivier de Merwede kwijt.
Avaros maakte zijn brommers niet zelf maar assembleerde in Papendrecht, Flandria's uit Belgie, Avaros plakte er alleen zijn eigen Avarossticker op, en verkocht ze, niet aan de particulier maar aan de handel, die ze vervolgens aan het publiek aanbood.
De Avaros, een leuk brommertje of scootertje natuurlijk, alleen de jeugd was er niet zo gek op, die hadden liever een Kreidler of een Puch, die gingen allemaal wat sneller, de bejaarden bleven er ook af, daar gingen ze veel te snel voor, en zij zaten natuurlijk vastgeroest op hun Solexje, maar voor de man des huizes was de Avaros ideaal om op zijn werk te komen, om over moeder de vrouw maar niet te spreken, voor zover al ge-emancipeert reden ze trots door hun dorp. reken maar dat er veel verkocht zijn.
De Avaros stopt in 1965, de machinefabriek bleef nog wel bestaan, van Rossum doet deze in de jaren 80, over aan Masa Aggregaten in Oud Gastel, een bedrijf dat min of meer voortgekomen is uit van Rossum Techniek in Papendrecht, het pand Westeind 45 wordt verkocht aan de Gemeente Papendrecht, die er na een grondige verbouwing, een bedrijfs verzamel gebouw voor startende ondernemers van maakt.
Lucas Schorer - Drankenhandel In 1894 opent Lucas Frederik Schorer in Papendrecht een handel in drank, hij was gehuwd met Neeltje Nijman, het gezin had meerdere kinderen, waarvan er 1 op zeer jonge leeftijd overleed aan de Spaanse griep, zijn zoon Frederik Hendrik neemt later het bedrijf over. Lucas komt er al gauw achter, dat hij met alleen drankverkoop een karige boterham kon verdienen, en besloot allerlei bij-artikelen te gaan verkopen, zo kreeg hij in 1898 het agentschap van de Wiljes theehandel, hij kreeg in 1900 de alleenverkoop in Papendrecht van briketten en Engelse antracietkolen, rond 1910 begon Lucas ook als rijwielverkoper en reparateur.in 1936 kreeg hij een tapvergunning, niet dat hij een kroeg had, maar hij liet zijn klanten wel eens een glaasje proeven, en daar was immers een vergunning voor nodig,
in 1939 behaald zijn zoon Frederik Hendrik zijn middenstandsdiploma, en komt in de zaak, in dat zelfde jaar trouwt hij met marigje stoker in 1940 wordt hun 1ste kind Bastiaan geboren. in 1944 midden in de oorlogsjaren bestaat het bedrijf 50 jaar, dit wordt uitbundig gevierd in de blauwe zaal in het Westeind, in Nederland was zachtjes aan een voedsel tekort aan het ontstaan, en daar op dat feest kon echt alles, mijn moeder die met haar zussen serveerde in de blauwe zaal, bewaarde alle restjes en het werd verdeeld onder de mensen die niet veel te eten hadden zo kon het gebeuren dat er aan het eind van de oorlog, opeens een aangebroken fles bessenjenever in de Boesemsingel terecht kwam, en zalm op de Hogendijk. het feest was overigens alleen voor genodigden. Lucas heeft ook de nodige tegenslager gekend, in de strenge winter van 1929 was Lucas betrokken bij een eenzijdig auto ongeluk, ter hoogte van het molenpoldertje botste hij door de gladheid tegen een boom, waardoor de auto kantelde en van de dijk afrolde, wonder boven wonder bleef Lucas ongedeerd, de auto was totaal los, de vracht kon hij weggooien. Lucas had een zeer groot sociaal leven, zo werd hij rond 1923 voorzitter van de muziekvereniging Excelsior, C van Genderen was hiervan directeur of dirigent, het korps telde toen 35 leden, mede door de inbreng van Schorer en van Genderen groeide het korps in enkele jaren tot ruim 60 leden, de prijzen die Excelsior won op concoursen, werden altijd tentoongesteld in de etalage van Schorer aan het Westeind nr 13.
in 1927 komt hij op de kandidatenlijst van de liberale kiezers voor de gemeenteraad van Papendrecht, hij stond hier op plaats 6, en werd niet gekozen. Lucas zat in de kascommissie van het plaatselijke Groene kruis, hij was voorzitter van de Oranjevereniging, mede door zijn toedoen zijn de 2 Oranjeverenigingen, op het Oosteind was er namelijk ook een, samen gegaan, dat hij hierdoor het voorzitterschap, dat naar buis van het Oosteind ging, moest opgeven was geen probleem. in 1935 wordt hij secretaris van de middenstandsorganisatie in Papendrecht. in 1954 besluit de familie Schorer een eind te maken aan de zakelijke activiteiten, het bedrijf wordt verkocht aan Theo Romeijn, een zoon van een kaas en wijnhandelaar, en eigenaar van een limonadefabriek in Dordrecht.
Bakker Jan Boer had voor 1900 al een bakkerij op het Oosteind, rond 1915 verhuisd hij naar het oude veer waar zijn zoon Teun ook in het bedrijf komt werken, dochter bab komt later in de winkel voor de verkoop. Bakker boer had gewoon een drukke winkel, en stond bekend om zijn krentenbollen en eierkoeken, klanten van de Hogendijk kwamen gewoon naar het oude veer om ze daar te halen, ze waren onderweg al 4 bakkerijen voorbij gereden, maar dat maakte niet uit, hij had gewoon de lekkerste. Naast de winkel had hij ook, net zoals de andere bakkers een bezorgwijk, kris kras door Papendrecht, de bakkers hadden dat vroeger nooit verdeeld in gebieden, men reed gewoon zijn klantjes af, eerst met de hondenkar, later toen kees de zoon van Teun in het bedrijf kwam werd er een bakfiets aangeschaft. 's Winters was dit wel een probleem, de stoep tussen de bakkerij en fietsenmaker Verheuvel was zo steil, dat men bij gladheid niet de dijk op kwam, hij werd dan bij Boerman of punt op het erf gestald, die hadden ruimte genoeg en de stoep was veel minder steil.
De winkel aan het Oude Veer nr 12, heeft altijd op dezelfde locatie gezeten, al heeft het pand wel de nodige verbouwingen ondergaan, tot en met een hele nieuwe voorgevel toe, een woongedeelte werd erop gezet, zodat er beneden in het onderhuis een hele grote oven gebouwd kon worden.
Bakker Boer heeft tijdens en net na de 2de wereldoorlog ook meegedaan met het bakken van het Zweedse wittebrood, nee geen afbakken, maar van meel boter en water gewoon een brood maken, het Zweedse rode kruis had eind 44 begin 45, 3 scheepsladingen meel en boter aan Nederland geschonken, daar het transport in de oorlogsjaren niet zo snel ging, kwam dit pas in maart in de haven van Delfzijl aan, na gelost te zijn werd het over het hele land dat nog niet bevrijd was verdeeld, voor Papendrecht was bakker boer de aangewezen bakker, hij had immers de grootste capaciteit, al heeft hij ook veel verdeeld onder de andere bakkers. Met de komst van het winkelcentrum de meent, waar een coop en de gruiter zaten die ook brood verkochten, werd het voor bakker Boer ook veel minder, de winkel verkocht hij aan Ko Goudriaan, zelf werd Kees broodbezorger bij bakker Goudriaan en werkte daar tot zijn pensionering.
Adrianus Verbree - Bakker Adrianus Verbree geboren in 1866 te Benschop leert zijn vrouw, Aaltje Verspuij uit Giessen Oudekerk kennen, het stel trouwt in 1893 in Giessendam en vestigt zich in Papendrecht, waar Adrianus in de Veerstoep een bakkerij begint, het paar krijgt 2 kinderen, die beide in Papendrecht geboren worden, in 1901 wordt dochter Josina geboren en in 1905 zoon Govert. Adrianus was al een tijdje bezig in de Veerstoep, en vond dat hij daar niet lekker zat, de concurrentie was moordend, bakker van Asperen zat in het Westeind, bakker Visser zat daar een paar huizen vandaan en bakker Boer verhuisde van het Oosteind naar het Oude Veer, 4 bakkers op nog geen 100 meter van elkaar, Adrianus slim als hij was, dacht wegwezen hier en deed zijn bakkerij over aan van Gend.
Adrianus, niet op zijn achterhoofd gevallen natuurlijk, haalde vervolgens een meesterzet uit, hij huurde het pand Vissersbuurt 98, en begon daar een bakkerij, de Vissersbuurt wat heb je daar nu te zoeken, Adrianus had dat al lang gezien, de laatste bakker in de Kerkbuurt was Hardam die net naast de grote kerk zijn winkel had, vervolgens was Verkerk die de bakkerij van Boer ver op het Oosteind over genomen had, de volgende bakker die je tegen kwam, Adrianus ging daar precies tussen in zitten, en ging op kleine schaal ook kruidenierswaren verkopen, goed gezien allemaal, hij had een braak liggend stuk dijk van de Kerkbuurt tot achteraan het Oosteind om zijn brood te verkopen, daar komt nog bij dat hij recht tegenover de scheepswerf van te Veldhuis, waar in de toptijd zo'n 300 man werkte, en echt niet allemaal brood van huis meekregen, zijn bakkerij en winkel had.
In 1916 krijgt hij een klant in zijn winkel die hij 2 ons witte suiker verkocht tegen een prijs van 45 cent per halve kilo, terwijl de door de regering vastgestelde maximumprijs 27 cent per halve kilo was, de koper bleek een controleur van de distributiewet te zijn, Adrianus kreeg dus een proces verbaal aan zijn broek, voor de rechtbank verklaarde hij, dat de verkochte suiker, garneersuiker was en geen gewone suiker, en die valt niet onder de bepaling van de maximumprijzen, Adrianus kwam met de schrik vrij, er volgde geen boete.
in 1921 wordt Adrianus verplicht om bij de gemeente een vergunning aan te vragen om tussen 8 uur des namiddags en 6 uur voormiddags werkzaamheden te mogen verrichten in zijn bakkerij, de zogenaamde bakkersnachtarbeid-regeling, hier kon natuurlijk bezwaar tegen gemaakt worden, zijn buren deden dat niet, want Verbree had zijn bakkerij in het onderhuis waar de oven dag en nacht brandde, het hele blok huizen werd hier door verwarmd, het scheelde ze gewoon een paar mud kolen per jaar.
in 1928 besluit Adrianus zijn bakkerij over te doen aan zoon Govert, die al een tijdje bij zijn vader knecht was, Adrianus verhuisd naar een woning iets verder in de Vissersbuurt, hij overlijdt in 1947.
De opvolger: Govert Verbree Zoals het zo vaak gaat in de gezinnen van de middenstanders, ging het bedrijf van vader op zoon, Govert geboren in 1905 was natuurlijk de beoogde opvolger, zijn zus die 4 jaar ouder was had geen trek in het bakkers bestaan. Na het voldoen van de leerplicht komt Govert bij zijn vader te werken, hij wordt gewoon op pad gestuurd met de hondekar, en met de opmerking : ga maar verkopen, nu hij kan er wat van, de hondekar was al gauw te klein, er volgden steeds grotere vervoersmiddelen, zijn bezorgwijk werd ook steeds groter, hij had het gewoon goed voor elkaar.
Govert trouwt in 1928 met Adriana Margretha Troost, en neemt in datzelfde jaar de bakkerij over, het stel krijgt 7 kinderen, geboren tussen 1930 en 1949, Govert moet gedacht hebben, leuk een groot gezin en makkelijk voor later, want als je als kind van een middenstander boven de keukentafel uitkwam , mocht je mee helpen, in het begin leuk natuurlijk, je was zo trots als een pauw, je mocht immers grote mensen werk doen, op een wat latere leeftijd werd het vervelend, je vrienden en vriendinnen gingen spelen en jij moest klusjes doen, het woord mocht was opeens veranderd in moest, als je wat mondiger werd, vroeg je wat heb ik verdiend als die ouwe dan een goede week had gedraaid, kreeg je wel eens wat, maar meestal was het, nee, met de opmerking erachter je betaald toch ook geen kostgeld, zo ging dat vroeger nu eenmaal, reken maar dat ze bij Verbree allemaal hun steentje hebben bij gedragen.
In 1930 krijgen Govert en zijn vrouw te maken met een oplichter, lekker allemaal, pas getrouwd, net voor jezelf begonnen, en een kleine van een paar maanden over de vloer dat schiet niet op, Govert was er snel bij, en schakelde de marechaussee in, die toen in Papendrecht liep, het bleek om de Dortenaar P.D. te gaan, die ze voordat hij de pont opging al te pakken hadden, en bij de fouillering de spullen door oplichting verkregen nog in zijn bezit had, en die aan Govert terug gegeven werden.
in 1932 schaft Govert een deegkneedmachine aan, want het werd hem allemaal een beetje te veel om dat met de hand te blijven doen, hij vroeg bij het gemeentebestuur een hinderwet vergunning aan, en krijgt deze, al was de machine volgens zijn kinderen op het Nanegat nog te horen, zo'n herrie maakte dat ding, zo tussen neus en lippen door behaald hij in een 2 jarige cursus ook zijn E.H.B.O. diploma.
1935 wordt een belangrijk jaar voor Govert, hij krijgt de kans om het pand dat hij huurde te kopen, het hele blok inclusief de huisjes achter Verbree kwamen in een openbare verkoping, die meestal het gevolg is bij het overlijden van de eigenaar, zo'n veiling wordt door een notaris gehouden, en bestaat uit 2 delen, namelijk de opbod en het afslag deel, er was voor de Vissersbuurt 98 een bedrag van 1600 gulden geboden door L Blokland, Govert mijnde op 450 gulden hoger af, hij wilde het pand graag hebben, en werd zodoende eigenaar van Vissersbuurt 98 voor 2050 gulden, toen een hoop geld, tegenwoordig een maandsalaris, de continuiteit van zijn bakkerij en prive leven waren veilig gesteld.
Govert komt de oorlogsjaren ongeschonden door, zijn bakkerij en winkel blijven gewoon open
- Stad aan 't Haringvliet
Het aan particulieren verkopen van producten is een oud beroep. De winkeliers van weleer verkochten producten als zout, zeep, koffie en thee en spek en vlees. Ook het tappen van bier en het slijten van brood behoort tot de klassieke middenstand. In vroeger tijden liepen kasjesventers (marskramers) langs ’s heren wegen. Zij verkochten garen en band, stof (sajet), maar ook potten en pannen, paraplu’s en allerhande gesnor. De kramers waren een reizende winkel van Sinkel. In Stad aan ‘t Haringvliet vonden rondreizende kooplui een slaapplaats in een schuur bij boerderij Aan ’t Vlot; een inscriptie bij de deur van het woonhuis getuigt van deze gastvrijheid. In dit artikel, dat gedeeltelijk is gebaseerd op mondelinge informatie, beperken we ons tot de kleine winkels. De grotere bedrijven, zoals een zand- en grindhandel, transportbedrijven en een brandstoffenhandel blijven buiten beschouwing. Het tijdbestek varieert. Een deel van de genoemde winkeltjes, bedrijven en middenstanders begon met de negotie rond 1900. Er was sprake van kleinhandel, eenmansbedrijven en bijverdienste. Het verhaal van de soms ten onrechte geromantiseerde winkeltjes van Stad eindigt circa 1945. Af en toe wordt de lezer in vogelvlucht meegenomen naar onze tijden.
Een van de oudste vermeldingen van een winkelierster in Stad aan ’t Haringvliet betreft Lena Breesnee (1797-1854). Ook Klaasje van Dijk (1826-1912), Johannes Maliepaard, Willemtje Gebuijs (1829-1907), Jannetje van Nierop, Marinus Borgdorff (1874-1908) en zijn vrouw Lauwerijntje Kreeft (zij vertrokken in 1911 naar Gouda) waren winkeliers van het eerste uur. Jan van Zuuren (1860-1909) verkocht manufacturen. De oudste melding van een kruidenier is die van horlogemaker/nachtwaker C. Plokhooij. Hij overleed in 1898. Ook Laurientje de Wit verkocht grutterswaren; Thomas Verhey (geb.1888-1943) en zijn tweede vrouw Gerritje de Wit (1900-1979), een dochter van Laurientje, handelden in een huis op de Achterdijk in kruidenierswaren. In het huis van vrouw Fris op de Molendijk, tegenover het Dijkhof, werden in de jaren dertig kruidenierswaren en snoep verkocht. Deze winkel was duidelijk herkenbaar doordat op de zijgevel reclameplaten waren aangebracht. Het ‘winkeltje’ van Arjaantje Fris werd in 1933 overgenomen door kaashandelaar Wouter Verwoerd (1913-1984) uit Waddinxveen. Hij en zijn broer Chris hadden op het Dijkhof een kaaspakhuis en gingen met hun producten tot in de wijde omtrek langs de deuren. Later werd de winkel een Spar. De Voorstraat telde voor 1930 tenminste twee winkels die kruidenierswaren verkochten. In 1922 begon Piet Snijder een winkel in de Voorstraat; een Jamin. Na zijn overlijden zette zijn vrouw, Arentje Korvink, de winkel voort. Maarten van Dijk (1878-1949) had schuin aan de overzijde van dezelfde straat een kruidenierswinkel. Een kleine gevelsteen uit 1908 en de grote ramen herinneren aan deze winkel.
Op de Achterdijk (nr. 67) woonde de blind geworden Arij Keijzer (1844-1922), begeleid door een jongen ging hij met zijn handel, o.a. ‘vloerverrekes’, langs de deuren. Arij Keijzer, die getrouwd was met de weduwe Geertruida Abrahamse (1845-1896), had aan huis ook een snoepwinkeltje. Voor de zekerheid liet hij alle muntstukken door zijn hand glijden. Zijn oudste zoon Leendert kwam in december 1937 door een ongeval op zijn schip om het leven. Een ‘kleinzoon’ van blinde Arij, Cornelis (Cees) Vink (1902-1970), had later op hetzelfde adres aan de Achterdijk een kruidenierswinkel. Hij trok er met de hittekar op uit en verkocht in het pand aan de Achterdijk kruidenierswaren. Cees Vink was getrouwd met de in Rotterdam geboren onderwijzeres Engelina Wilhelmina Kuijpers (1901-1981). Zij legde in 1937 de eerste steen voor het ‘nieuwe’ pand. Joost Johannes Kamerling (1910-1974), een zoon van Mattheus Kamerling begon met zijn vrouw Johanna Arensman een kruidenierszaak in de Nieuwstraat. Tijdens de inundatie in 1944/45 bleef de winkel, die alleen via plankieren bereikbaar was, geopend.
Jan Cees van Neuren (1903-1977) deed hetzelfde. Zijn vader was een kruidenier die zijn waren per kruiwagen aan de man bracht. In de Nieuwstraat had Van Neuren een winkel in levensmiddelen en manufacturen. Hij was de eerste op het dorp die met een auto de boodschappen thuis bezorgde. Zijn zoon Adrie volgde hem op. Naast de winkels die levensmiddelen verkochten waren er tal van kleine middenstanders die voor de dagelijkse boodschappen als: brood, melk, boter, kaas en eieren, vlees en vleeswaren zorgden. Bezorgden is beter gezegd, de meeste winkeliers bezorgden aan huis. Cornelis Jacob van Nierop (geb. 1836) was koopman, zijn zoon Petrus Johannis was kleermaker. Zijn zoon Adrianus Martinus van Nierop liet na de afbraak (in 1928) van een groot gebouw op de hoek van de Achterdijk en de Zeedijk een winkelpand bouwen. Hij begon er een kruidenierszaak. De zus van deze Van Nierop was de in 1900 geboren Pietertje, zij was handwerkjuffrouw op de openbare lagere school.
Een van de bekendste winkeltjes was het snoepwinkeltje van Alida (Daatje) Pas. Zij en haar zus Cornelia waren ongehuwd en bewoonden met nicht Elisabeth (Betje) een huis aan de Achterdijk (nr. 51). Zij verkochten ook kruidenierswaren. Het winkeltje was een van de snoepwinkeltjes met het bekende ‘cent-van-het-blad’. Onder een glazen plaat lagen de verschillende heerlijkheden uitgestald zoals: polkabrokken, stukjes zoethout, spekjes of een schepje drop. Als de keuze was gemaakt, werd het gevraagde à 1 cent overhandigd. Een halfje terug kon ook. Een van de mogelijkheden was het kopen van een ‘gelukstoffee’. Het nummer op de wikkel gaf kans op iets extra’s: een bromtol, een snoepje of iets dergelijks. Er waren meer snoepwinkels in het dorp. Op de Molendijk (nr.55) verkocht Stijntje Kamerling, een tante van de eerder genoemde Mattheus Kamerling, in de jaren twintig van de vorige eeuw zoete heerlijkheden. Schoenmaker Corstiaan Knape, (geb. Middelharnis 1870) die omstreeks 1900 in ‘t Hoagerhuus’ woonde, verkocht snoep in een winkeltje met een ronde ruit op de hoek van de Voorstraat en de Zeedijk. Later moest zijn woning aan de Achterdijk wijken om de doorgang naar de Burg. Sterkstraat mogelijk te maken. De schoenmaker zag zijn naam officieus verbonden aan de nieuwe straat, maar uiteindelijk is de naam Knaepestraete in de vergetelheid geraakt.
Brood, melk en vlees. Van deze klassieke middenstanders zijn er een aantal geweest. Melk was een product dat tot begin jaren negentig huis-aan-huis werd bezorgd. Rond 1910 verkocht Adriana Arensman-Kastelein (1876-1967) melk in een slop aan de Voorstraat. De melkhandel van Cas van Gurp, aan de Weel, die in 1947 naar Canada emigreerde, werd voortgezet door Catharina van Keulen-de Buck (1902-2001), afkomstig uit Koudekerke. Zij verloochende haar geboortegrond niet en liep alledag in Walcherse klederdracht. In 1954 zetten dochter Nel en haar man Hans Maliepaard de zaak voort. Zij hadden, naast een ambulante melkhandel, een winkel op de Voorstraat. In de loop der jaren breidde het assortiment zich steeds meer uit. Ook het landbouwbedrijf van Cees Arensman en Zoon, op de hoek van het Dijkhof, had als nevenactiviteit het verkopen van melk. Het verhaal van ‘Cees met den ezel’ hoort bij deze Arensman die op een dag het dorp naderde met een op de markt in Rotterdam gekochte ezel. Er circuleren trouwens verschillende versies van dit verhaal. In de jaren twintig telde de Voorstraat vier bakkers. Een van hen, J.H. Simons, was van 1897 tot 1905 lid van de gemeenteraad. Adrianus Both had ook een bakkerij in de Voorstraat. Hij kwam in 1902 uit Rotterdam. Ook Aren Joh. Christiaan Silvius (1863-1922) was bakker. Bakker Aren Jaques Braber had een vaste knecht, Huib van Wezel, in dienst. Zoon Jan (geb. 1900) zette het bedrijf voort. In die tijd, rond 1920, kon je bij de bakkers ‘mekkebrood’ en op hoogtijdagen masteluinbrood laten bakken. Nadat bakker Both was gestopt maakte bakker Jan Cornelis Koppenaal (1875-1922) het legendarische viertal compleet. Zijn zoon Abram Cornelis (1906-1963) volgde hem op. Diens zoon Gerrit (1936-1992) opende naast zijn bakkerij in de Nieuwstraat een snackbar, een teken dat de tijden veranderd waren. De zaak van Simons werd overgenomen door Adrianus van de Meeberg en na hem door Jacobus Steenhart. Daarna werd deze winkel overgenomen door (banket)bakker Teun Nipius (Teun Niep). Hij verkocht de bakkerij in 1964 aan de in Herkingen geboren Pau Looij. Gerrit Koppenaal zou in 1973 met bakker Looij, op de plaats waar vanouds een bakkerij zat, één bedrijf vormen: bakkerij Loko. Nipius verloochende het banketbakker zijn niet, zijn bedrijf aan de haven groeide uit tot een gerenommeerde koekjesfabriek (N.B.F.).
Natuurlijk waren er ook slagers in het dorp. De namen De Wachter en Van der Pijl zijn aan deze vorm van detailhandel verbonden. Teun Jacob de Wachter (geb.1851) was huisslachter en slager. Hij overleed plotseling in 1922. Zijn zoon Teunis de Wachter (1892-1967) was ook slager. Op een foto is zijn zoon Simon de Wachter (geb. 1929) te zien als hij op pad gaat om aan huis een varken te slachten. De slagerij bevond zich in de Voorstraat alwaar ‘Siemen’ tot in de jaren negentig, met zijn vrouw Maartje, de dorpsbewoners voorzag van verse worst en andere heerlijkheden. Aren van der Pijl (geb.1831) was slager; in de rubriek plaatselijk nieuws van de Maas- en Scheldebode van november 1913 werd de ’81-jarige grijsaard’ kras genoemd omdat hij op die leeftijd een varken slachtte. Zijn zoon A.J. van der Pijl (1860-1949) had met zijn vrouw Antje van Pijl-Hoedemans (1862-1936) in de Voorstraat (nr. 13) een slagerij. In 1902 werd dochter Antje geboren, de jonge vrouw stierf in december 1936. Zoon Leendert van der Pijl (geb. 1898) zette het bedrijf voort. Hij huwde in 1930 met Lydia van Heemst, er werden twee kinderen geboren: Adriana en Jan.
Kleermakers, schoenmakers en manufacturen. Onder deze weidse verzamelnaam kende het dorp voor de oorlog verschillende winkels en middenstanders. Op de kade woonde Gabriël (Gaap) Trouw, hij kwam in 1909 op Stad wonen en was kleermakersknecht bij Pieter Johannis van Nierop op de Achterdijk. Ook Teun Snijder (Snier) op de Achterdijk, naast de smederij van Nipius, kon goed met naald en draad omgaan. Hij maakte in een uur tijd een werkbroek van zogenaamde pilo, een grove bruine stof. Hij overleed in 1930. Er waren meer kleermakers zoals Jaques Braber (geb. 1879.) die met twee broers, Lieven en Marinus, op de Oude Jonker in de Voorstraat woonde en Willem van de Ree (Steenbergen, 1872). Hij kwam in 1898 van Nieuwe-Tonge naar Stad. Klompenmaker Marinus van de Steenhoven werd in 1899 in Oud Heusden geboren, hij woonde aanvankelijk in bij de zojuist genoemde Teun Snijder. Later woonde hij op de Achterdijk, hij maakte niet alleen klompen, maar verkocht ook schoenen. Schoenmaker Cors Knape, de man met de markante kop, hebben we al ontmoet. Schoenmaker Corstiaan Knape, (geb. Middelharnis 1870) woonde omstreeks 1900 in ‘t Hoagerhuus’. Knape was kofjekokertje maar werd na een schermutseling aan boord zodanig aan zijn hiel geraakt dat hij niet meer kon varen. Hij kwam in 1895 naar Stad en trouwde in 1898 met Elizabeth Koningswoud. In 1940 verloor de schoenmaker zijn vrouw; hij overleed in 1961 en werd begraven op Stad. David van As, op de Achterdijk, verkocht klompen en sigaretten. Deze kleine neringdoende was in 1870 geboren in Scherpenisse en kwam in 1903 naar Stad. Hij vertrok in 1926 naar Rotterdam. In mei 1927 vestigde Bastiaan van der Meide zich in de Voorstraat. Hij was oorspronkelijk veldarbeider, maar staat op Stad als schoenmaker geregistreerd. Zijn zoon Krijn zette de zaak voort. Op de Achterdijk woonde Melgert Dale sr., hij was, net als zijn zoon Jan Cornelis (1886-1966), schoenmaker. Mel sr. was geboren in Herkingen, hij overleed in 1933. Voordat het schoenmakersgezin zich in 1912 op Stad vestigde woonden zij in Dreischor (Dereister). Jan Cornelis Dale en diens zoon Melgert hebben nog enige tijd in het voormalig café van Lena Kaptein aan de Nieuwstraat gewoond en gewerkt. Daarna verhuisden ze naar de timmermanswerkplaats van Aren Korvink op de Achterdijk. Vrijwel tegenover hun oude stekkie. Mel Dale (geb. 1925) was tot zijn overlijden op zondag 14 november 2004 schoenmaker én beeldend kunstenaar. Een beeldje op de hoek van de Achterdijk en de Nieuwstraat herinnert aan deze markante Stadtenaar die in de etalage van zijn werkplaats ‘beeldende kunst’ en zelfbedachte aforismen ten toon stelde.
Op de hoek van de Achterdijk en de Nieuwstraat stond de winkel van de zussen Jobje (1845-1923) en Maria (Maree) (1850-1907) van Biert. De ‘ongelokkige’ gezusters van Biert, die ‘Jobje de meisjes’ werden genoemd, verkochten garen, spelden en band. Jacobus van Splunter (1878-1950) en zijn vrouw hadden op de Achterdijk (nr. 17) een winkel met textiel en kruidenierswaren; daarnaast had hij in de jaren dertig een taxi. Huibrecht Trommel (1879-1965) had op de Achterdijk (65) een manufacturenzaak. Ook verkocht hij linoleum en matten.
Het dorp had vanouds een smederij. In de Voorstraat was een smederij; tot zijn overlijden in 1884 was P. Snijder er smid. Daarna werd Willem Nieuwland (geb. 1857) uit Stellendam eigenaar. Deze smid verloor in 1905 tengevolge van een tragisch ongeval zijn vrouw. Terwijl zij een waston schilderde werd de vrouw dodelijk getroffen door een steen die uit de muur viel. Nieuwland verkocht het bedrijf in 1912 aan Cornelis Jan Hendrikse (geb. Kerkwerve ) uit Scherpenisse. Zijn zoon Thijs zette het bedrijf voort. Hij overleed als evacué in 1945. Zijn vrouw, Pieternella Kamp, keerde terug naar Stad en zette het bedrijf voort tot 1951. Zij hertrouwde met Ary Jongejan. Daarna werd de smidse een winkel in huishoudelijke artikelen en ijzerwaren. In de muur van deze smederij zat een tegeltableau met de tekst: ‘Paarden beslaan, is haast gedaan. Maar de voeten te vegen, daar is de kunst in gelegen’. Op de Achterdijk (nr.61) was de smederij van Nipius. Voor hem was Hendrikus (Rikus) Paulussen afkomstig uit Zierikzee de eigenaar. In 1906 werd de smederij gekocht door Jacobus Johannis Nipius (1881-1973). Hij was gediplomeerd hoefsmid en dreef met zijn zoon Arie Johannes (1908-1988) het bedrijf. Zijn zoon Teun werd bakker. Wegens vertrek naar elders verkocht Nipius in 1910/1 de smederij aan Johannes Nieuwland, een zoon van hiervoor genoemde Willem Nieuwland. Deze verkocht het bedrijf in 1914 aan smid Pieter van Houte uit Stavenisse. In 1918, na het overlijden van zijn vrouw Hester Vroegindeweij, kocht Nipius het bedrijf aan de Achterdijk weer terug. Van Houte vertrok naar Nieuw-Helvoet. Later werd Daniël Ottevanger eigenaar. De tijden waren inmiddels veranderd, Daan repareerde wasmachines e.d. Menig Stadtenaar zal zich het tasje met gereedschap van ‘de smid’ nog herinneren. Er was meer ambachtelijke bedrijvigheid. Het bedrijf en het woonhuis van wagenmakerij van Machiel (Chiel) van den Boogert (geb. 1878) bevond zich waar nu het beeldje van Mel Dale staat. Chiel trouwde in 1906 met Chieltje Braber, zij overleed in 1920. In dit bedrijf werkten ook zijn zoons Hans en Cor en broer Izak. Leentje Gebraad was de huishoudster van vader Chiel van den Boogert. Zij vertrok in 1937 naar Middelharnis. Op foto’s zijn de wagenwielen duidelijk zichtbaar.
Jan Holleman aan de Vrouwtjesweg verkocht peterolie. Hij is bekend omdat zijn paard, ‘de hit van Jan Tap’, de kar trok waarmee het huisvuil werd opgehaald. De bijnaam ‘Tap’ komt van taptemelk, die Holleman in de oorlog vervoerde. Jacobus Ghijsels was binnenschipper en vervoerde o.a. kolen. Hij begon in de Burg. Sterkstraat een brandstoffenhandel die later werd voortgezet door zijn zoon Jan. Jan Trommel begon later in dezelfde straat een transportbedrijf annex brandstoffenhandel. Op de hoek van de Achterdijk en de Nieuwstraat bevond zich de kolenhandel van schipper Jan Haksteen (1869-1942), zijn vrouw Dingena in ’t Veld (1867-1945), die eerder was getrouwd met schipper Leendert Breesnee, was winkelierster. De kolenhandel bleef in handen van de familie. Een (stief)zoon, schipper Johannis Breesnee (1890-1969) en zijn vrouw Cornelia van den Ouden (1893-1967) zetten, toen hun zoon Leendert Jan het schip had overgenomen, de brandstoffenhandel voort.
Ambachten, dienstverlening, galanterieën en huishoudelijke artikelen. Onder dienstverlening behoren niet alleen taxi’s en bodediensten, maar ook de kapper. We zetten het verhaal voort met een ouderwetse vorm van pakketservice. De al genoemde Plokhooy voerde met een ezelkar een bodedienst uit op Middelharnis. Mattheus Kamerling (1879-1939) had onderaan het oprel van de Achterdijk/Nieuwstraat lorrenschuurtjes, een mooi voorbeeld van commercie en dienstverlening. Ook oud ijzer werd door Kamerling opgekocht. Recycling dus, in een tijd dat het woord nog niet bestond. Handel drijven zat dit geslacht in het bloed. De vader van Mattheus, Joost Kamerling, staat als koopman in het bevolkingsregister vermeld. Mattheus onderhield, net als zijn overbuurman op de Achterdijk, Jacobus Donkersloot, een zoon van de weduwe Maria Hartman, een bodedienst op Middelharnis. De laatste, een zoon van Lambertus Donkersloot, werd naar zijn overleden vader ‘Jaap van Bert’ genoemd en handelde ook in lompen. Gezonde concurrentie zullen we maar zeggen. Gerrit Kardux, was (in de avonduren) stoelenmatter. Hij werd geboren in 1860 en kwam in 1887 uit Amerika naar zijn geboortedorp en overleed aldaar in november 1900. Volgens een spreuk ‘mat hij stoelen uit de kunst, verzoekt een ieder om zijn gunst’. Ook Hendrik van Sprang werd genoemd als stoelenmatter. Klompenmaker Marinus van der Steenhoven (Opheusden, 1899) kan, alhoewel er later sprake was van een klompenfabriek, beschouwd worden als een ambachtsman. Hij vond aanvankelijk onderdak bij kleermaker Teun Snijder aan de Achterdijk.
Er zijn tenminste twee schildersbedrijven bekend. In de Voorstraat (nr.9) zat Piet Dorsman geb.1879). Zijn vader Leendert (geb. 1838) was ook schilder. In 1921 namen de in Ouddorp geboren Jan Hendrik van Asperen (1894-1970) en zijn in Goedereede geboren vrouw Beatrix Marie den Eerzamen (1892-1982) het schildersbedrijf van Wim Vis van Heemst aan de Achterdijk over. Zijn knecht was de in Dirksland geboren Aren Kaslander. Later werd in de Burg. Sterkstraat een woonhuis annex schilderswerkplaats gebouwd. Piet van Asperen (geb. 1934) zette het bedrijf tot in de jaren negentig voort. Op 12 november 2004 overleed hij plotseling.
De oudste’ scheerwinkel is die van M. Melaard in het zogenaamde bruidsslop. Knippen, à 3 cent, was mogelijk op dinsdag- en vrijdagavond. Scheren, à 2½ cent, deed deze barbier op woensdag- en zaterdagmorgen. Op een foto uit 1911 wordt de scheerwinkel van L. Keijzer in de Nieuwstraat genoemd. De tarieven waren laag, het hoogste tarief was 5 cent, en het aantal modellen was beperkt tot twee. Kaal of met een kuifje, het verschil bedroeg 2 cent. In de Voorstraat zit vanouds een kapperszaak. Het was de scheerwinkel van Adr. Melaard, in het huis rechts naast het gemeentehuis. Een bordje vermeldde destijds barbier. In 1945 werd de in Den Bommel geboren Piet Bakelaar de coiffeur van Stad. Hij volgde Toppers op en nam diens winkel in de Voorstraat over. Knippen en scheren kan er sinds 2001 niet meer, maar Piet, ook bekend als Piet de Kapper, en zijn vrouw Marie van der Plaat verkopen anno heden rookwaar, snoep en allerhande zeep, geurtjes en shampoo.
De ‘eerste’ fietsenmaker op het dorp was Jan van Rossum. Deze in zekere zin kleurrijke figuur hield zich ook bezig met het zetten van fuiken en aanverwante zaken. Ook een goede borrel was aan deze middenstander besteed. Hij had ook een taxi, d.w.z. dat hij particulier vervoer naar vooral Middelharnis verzorgde. In zijn werkboekje van 1940 staan de door hem gereden ritten tot zaterdag 22 juni vermeld. Tot de Duitse inval had hij gemiddeld drie keer per week overdag een rit van een uur. Jan van Rossum overleed in 1976. De fietsenmakerij werd overgenomen door Koos van der Waal, een knecht van fietsenmaker Koppenaal uit Middelharnis. In 1970 werd Geerus Kamp uit Ooltgensplaat de rijwielhersteller aan de Molendijk. Hij verkocht in de loop van de tijd o.a. speelgoed en ook kleding werd vanuit de fietsenzaak verkocht. Anno 2006 is hij een klassieke fietsenmaker die al sinds jaar en dag autobrandstof verkoopt (in 2012 stopte Geerus en werd zijn zaak omgebouwd tot De Knusse Schuur. Het tankstation bleef). Het verkopen van huishoudelijke artikelen behoort tot de oudere middenstand. Annetje van den Boogert had zo’n honderd jaar geleden in de Nieuwstraat een winkel waar ze potten en pannen verkocht. Marinus van Damme (1889-1989), een zoon van koopman/bode Jan van Damme, had op de hoek van de Voorstraat en de Nieuwstraat een winkel in galanterieën (snuisterijen). Hij en zijn vrouw Elisabeth van Rossum verkochten huishoudelijke artikelen, ‘van alles en nog wat’ en nog veel meer. Aan de zijkant van de winkel hingen reclameborden; de plaats hiervoor verhuurde de winkelier voor circa vier gulden per jaar. J. Admiraal had naast de smederij in de Voorstraat een manufacturenwinkel. Hij overleed in 1908. Wij sluiten af waar we mee begonnen. Een vluchtige ontmoeting met twee reizende kooplieden, de Joodse handelaren: Elias Hartogs en Abram Polak. Zij verkochten (in de dorpen ambulant) goud, sieraden en galanterieën.