Vroedvrouw

Inhoud

 

- Vroedvrouw

Bekende Nederlandse vroedvrouwen

- Geboortecultuur: van bakerpraatjes tot thuisbevalling

- Bakerpraatjes

-

 

Vroeger was de vroedvrouw een wijze en ervaren vrouw die bevallingen begeleidde, leerde door ervaring en vaak als steun en toeverlaat voor de moeder diende. Vroedvrouwen hadden een brede rol binnen de gemeenschap en deelden nieuws tussen dorpen. Het vak was niet altijd een formeel beroep; lange tijd leerde men het van moeder op dochter. Vanaf de 17e eeuw ontstonden de eerste opleidingen, maar pas in de 19e eeuw werd het vak geprofessionaliseerd met wetgeving en universitaire opleidingen. 
 
De vroedvrouw in vroegere tijden 
Het woord 'vroedvrouw' betekent 'wijze vrouw', wat verwijst naar de diepgaande kennis en ervaring die deze vrouwen bezaten. Ze waren vaak moeders met eigen kinderen die andere moeders hielpen.
Vroedvrouwen hadden een belangrijke sociale functie. Ze waren niet alleen deskundig op het gebied van bevallingen, maar dienden ook als een belangrijke bron van informatie en advies binnen het dorp, en verspreidden nieuws.
Bakers waren kraamverzorgsters die de vroedvrouw ondersteunden, vaak al voor de bevalling het huis van de kraamvrouw binnenkwamen en voor moeder en kind zorgden na de bevalling.
Bakers waren ervaren, oudere vrouwen die voor onervaren moeders een belangrijke steun en toeverlaat waren.

 

  • Eerste opleidingen:
    Het vak van de vroedvrouw werd pas rond de 17e eeuw geformaliseerd, met de opening van de eerste vroedvrouwenscholen in steden als Groningen en later Amsterdam. 
     
  • Wetgeving en medische instrumenten:
    In de 19e eeuw werd de rol van de vroedvrouw vastgelegd in de wet. Medici ontwikkelden ondertussen nieuwe instrumenten, zoals de forceps, maar vroedvrouwen mochten deze niet gebruiken. 
     
  • Toegang tot de universiteit:
    Pas vanaf 1865 startten universitaire opleidingen voor artsen, maar vroedvrouwen werden niet toegelaten tot de universiteit; ze bleven achtergesteld. 
     
  • Moderne verloskunde:
    Tegen het einde van de 19e eeuw begon de verloskunde zich verder te ontwikkelen, met de universiteit van Amsterdam die de eerste professor in de verloskunde aanstelde. 

 

Bekende Nederlandse vroedvrouwen

Bekende Nederlandse vroedvrouwen zijn onder anderen Beatrijs Smulders (oprichter van het Geboortecentrum Amsterdam) en Annie Stobbe (die 12.000 Rotterdammers ter wereld bracht) en het unieke dagboek van de 18e-eeuwse vroedvrouw Catharina Schrader geeft inzicht in haar werk. 
 

 

Nederlandse vroedvrouwen:
  • Beatrijs Smulders:
    Een van de bekendste verloskundigen van Nederland, auteur van bestsellers als "Veilig Zwanger" en oprichtster van het eerste geboortecentrum in Nederland. 
     
  • Annie Stobbe:
    Een Rotterdamse vroedvrouw uit een eerdere generatie die bekend stond als "Mejuffrouw Stobbe" en meer dan 12.000 kinderen ter wereld bracht
     
  • Catharina Schrader:
    Een achttiende-eeuwse vroedvrouw in Noordwest-Friesland, van wie een uniek "memory boeck" (dagboek) is bewaard gebleven en zich momenteel in het Allard Pierson bevindt, een waardevolle bron voor de geschiedenis van het vroedvrouwschap. 

 

Geboortecultuur: van bakerpraatjes tot thuisbevalling

Vroeger was een bevalling niet zonder risico’s. Eeuwenlang was het sterftecijfer bij moeder en kind erg hoog. De verloskundige, vroeger ‘vroedvrouw’ genoemd, had al vroeg in de geschiedenis een belangrijke rol bij de bevalling. Het beroep heeft zich met medische kennis steeds verder verrijkt. Lange tijd stond de verloskundige onder aansturing van een arts. Maar in de tweede helft van de 20e eeuw is het een zelfstandig beroep geworden. Uiteindelijk werd de rol van de verloskundige vastgelegd in de wet.

 

In 1865 regelde de wet van Thorbecke dat een bevalling alleen begeleid mocht worden door mensen die daarvoor geschoold zijn. Maar ook voor die tijd bestond er een opleiding tot verloskundige. Studenten leerden in de 18e eeuw over de anatomie van de vrouw en kind door middel van een oefenpop. De pop was zo gemaakt dat de uitdrijving van het kind met de hand geoefend kon worden.

 

Om dit zo echt mogelijk te laten lijken is de pop gemaakt van zeemleer en menselijke botten. Zowel in de romp van de moeder als in de babypop zitten echte botten verwerkt. Het gebruik van menselijke resten was in die tijd normaal en had als doel het lichaam zo goed mogelijk te benaderen. Men denkt dat de Leidse arts Gottlieb Salomon (1774 - 1865) de maker is van de verlospop met baby. 

 

Wie in de tweede helft van de 19e eeuw thuis beviel, kreeg meestal hulp van bakers en vroedvrouwen. Bakers bleven een paar weken in een gezin en zorgden na de bevalling voor moeder en kind. Het waren oudere, ervaren vrouwen die zelf kinderen hadden grootgebracht en andere moeders hadden bijgestaan. Vooral voor onervaren kraamvrouwen was de baker een steun en toeverlaat. Over bakers deden wisselende verhalen de ronde. Ze zouden vaak lui, dronken en onoplettend zijn. Dergelijke bakers bestonden inderdaad, maar er waren ook toegewijde en bekwame krachten.

 

De sterfte onder pasgeborenen was rond 1900 zo groot, dat er een campagne kwam om gezinnen bewust te maken van hygiëne. In die tijd stierf 1 op de 7 kinderen voor hun eerste verjaardag. Men werd zich in die tijd bewust van het gevaar van bacteriën. Moeders en bakers werden geadviseerd hun handen te wassen. Omdat veel mensen niet konden lezen moest er middels plaatjes en praatjes voorlichting gegeven worden. Toch drong hygiëne niet voldoende door tot moeders en bakers. Goed opgeleide hulp bij de thuisbevalling was nodig.

 

Bekende bakerpraatjes

Als je in de eerste drie maanden van de zwangerschap misselijk bent, dan wordt het een meisje.

Als je veel aan je buik krabt, dan krijgt je baby veel haar

Als een zwangere vrouw schrikt, dan krijgt ze een schrikachtig kind

Als je veel azijn drinkt, dan verloopt de bevalling makkelijker

Als vreemde katten op je schoot gaan zitten, dan ben je zwanger

 

 

Door goed opgeleide verloskundigen konden vrouwen veilig thuis blijven bevallen. Begin twintigste eeuw kwam er een opleiding voor kraamverzorging. Dit heeft geleid tot wat het vak kraamzorg nu is. De combinatie van verloskunde met kraamzorg aan huis is uniek voor Nederland. Door een goede samenwerking is de thuisbevalling nog veel in gebruik. De bevallingscultuur heeft zelfs een aanmerking gekregen als immaterieel erfgoed.

 

Op zondag 12 april 1931 schonk Maria Oppermann in de Vrouwenvroedschool in Heerlen het leven aan een drieling, genaamd Maria, Regina en Wilhelmina. Met deze drie meiden erbij telde het gezin maar liefst 13 kinderen. De vreugde van de geboorte ging samen met geldzorgen over het onderhouden van grote gezin. De directeur van de Vroedvrouwenschool, dr. Clemens Meuleman, plaatste enkele dagen later een oproep in verschillende dagbladen. Hij nodigde mensen uit om op 18 april de meisjes te komen bewonderen in de kliniek. Grote giften waren hierbij welkom. Veel inwoners van Heerlen bezochten met nieuwsgierigheid de kliniek op Hooghees. Het verhaal gaat dat de zusjes heel stil in één bedje lagen. Uiteindelijk werd maar liefst een bedrag van 600 gulden gedoneerd. Ondanks het grote bedrag voor die tijd was het onvoldoende voor het gezin om rond te komen. Een tweede actie volgde en was gericht op mensen met vermogen. Mooie giften kwamen van de bisschop van Roermond, maar ook van koningin Wilhelmina, koningin Moeder Emma en prinses Juliana.

 

Eerste keizersnede in 1796

Bij de 42-jarige Haasje Been was het bij twee zwangerschappen al fout gegaan. Beide keren kwam het kindje dood ter wereld. Om zeker te zijn van een goede afloop, had zij bij de derde zwangerschap de hulp ingeroepen van de arts Coenraad Kerbert. Deze stond bekend als een zeer kundige vroedmeester. Maar Haasje had last van de Engelse ziekte (rachitis), was klein en had door invallende heupen een mismaakt bekken. Vooral dit laatste maakte een natuurlijke geboorte onmogelijk. 

 

 

i

Wrede operatie was enige optie

Dokter Kerbert was niet gerust op een goede afloop. De keizersnede stond aan het einde van de achttiende eeuw bekend als ‘doodsgevaarlijk’ en als de ‘ijselijkste, ruwste en wreedste van alle operaties’. 

 

Op woensdag 28 september 1796 begonnen bij Haasje Been de weeën. Kerbert bekende in zijn latere publicatie “huiverig” te zijn voor de bevalling “hoewel ik daar niets van liet blijken”. Zijn inwendig onderzoek deed het ergste vrezen voor een normale bevalling. Na een ruim veertien uur durende marteling liet Kerbert zijn collega Pieter van der Smissen halen voor advies. Samen kwamen ze tot de conclusie dat de keizersnede de enige methode was om het kind te redden. Maar toen ontpopte echtgenoot Jacob Dovis zich als de storende factor. Hij weigerde toestemming te geven voor zo’n riskante ingreep. Pas uren later, na een smeekbede van zijn vrouw, stemde hij toch toe. 

 

Operatie op een uitklaptafel

Haasje werd op een uitgeklapte tafel gelegd en Kerbert maakte een insnijding van 24 centimeter. Opmerkelijk is dat Haasje de ingreep onderging zonder verdoving. Haasje gaf geen krimp, maar overleefde de ingreep niet. Zij overleed twee dagen later, op 30 september. Met het meisje liep het wel goed af. Zij kreeg later vier zonen en twee dochters en overleed in 1866, bijna 70 jaar oud.

 

Vroedvrouwen zijn door historici in het verleden geregeld afgeschilderd als ongeschoolde vrouwen die zelfs bijdroegen aan de hoge kindersterfte in de vroegmoderne wereld. Vanwege deze link met kindersterfte trokken veel historici vanaf de achttiende eeuw de conclusie dat vroedvrouwen in de vroegmoderne tijd (1453-1789) vaak werden gezien als heksen. Recent historisch onderzoek in verschillende Europese landen en de Verenigde Staten heeft echter aangetoond dat het beeld van de domme vroedvrouw-heks niet klopt en dat deze vrouwen in hun gemeenschap een hoog aanzien genoten. Toch is de moderne stereotype-link tussen vroegmoderne vroedkunde en hekserij nog niet verdwenen.

 

Vroedvrouwen zijn vrij onbekende figuren. Ze lieten zelf weinig tot geen bronnen na, bevallen en verloskunde waren nu eenmaal vrouwenzaken en vrouwen bewaarden hun geheimen. Toen aan het einde van de achttiende eeuw de vroedmeesters ten tonele verschenen, bleken de vroedvrouwen niet opgewassen tegen de mannelijke wetenschappen waar ze geen toegang tot kregen. De belangstelling van de hogere klassen voor deze “hoogopgeleide” wetenschappers was de definitieve doodsteek voor het beroep van de vroedvrouwen. 

 

De belangrijke rol van de vroedvrouw als expert in de rechtbank was tegen het begin van de zeventiende eeuw stevig verankerd. Spijtig genoeg is de kennis van deze belangrijke schakel in het gerecht verloren gegaan in de tijd. Buitenechtelijke kinderen, geslachtsgemeenschap voor het huwelijk en kindermoord waren in de vroegmoderne tijd strafbare misdaden in Europa. Wie anders dan de vroedvrouw, de eerste getuige bij alle bevallingen, kon beter verklaren wat er in de kraamkamer gebeurde? De vroedvrouw stond dan ook in voor de controle op immoreel gedrag en werd ingeschakeld door seculiere en religieuze rechtbanken bij gerechtelijke onderzoeken.

 

\

Vroedvrouwen in de geschiedenis

Officieel erkende vroedvrouwen zijn de enige bekende vroedvrouwen in de geschiedenis, dankzij de geschreven bronnen die de verschillende autoriteiten die hen benoemden over hen bijhielden. Sommige vroedvrouwen hielpen af en toe bij bevallingen, maar zagen het niet als een voltijds beroep. Zij waren niet erkend en bleven doorheen de geschiedenis in de obscuriteit. Deze vrouwen liepen het gevaar als kwakzalvers of heksen bestempeld te worden, veelal door hun erkende vroedvrouw-collega’s die natuurlijk klanten en geld misliepen door hun ongeregelde optredens bij bevallingen. Anderen waren officieel benoemd door religieuze of seculiere autoriteiten en stelden hun diensten voltijds beschikbaar aan alle vrouwen in de regio waarin ze woonden en werkten. Hun opleiding was informeel. Het beroep werd aangeleerd via een leertijd bij ervaren vroedvrouwen, aangezien ze als vrouw werden geweerd uit de officiële educatieve instellingen. Toch was hun vorm van onderwijs erkend door zowel de seculiere als religieuze autoriteiten, die belang hechtten aan de ervaring die een vroedvrouw opdeed tijdens haar leertijd.

 

 

Vanwege het apprenticeship (stage) opleidingssysteem kwam het vaak voor dat het beroep van generatie op generatie werd doorgegeven. Uit onderzoek komt naar voor dat vroedvrouwen een hoog aanzien hadden in hun gemeenschap, niet alleen omwille van hun medische kennis, maar ook als vertegenwoordiger van goede zeden in de rechtbanken. Dit gaat in tegen het beeld van de heks-vroedvrouw dat tijdens de Verlichting naar voren werd gebracht door mannelijke wetenschappers, medici en historici.

Vroedvrouwen kwamen uit verschillende lagen van de bevolking, zowel de armere als de rijkere klassen. Ze waren meestal van middelbare leeftijd, getrouwd of weduwe en hadden zelf al dan niet volwassen kinderen. Een vroedvrouw die zelf geen kinderen had gebaard, kon in het vroegmoderne denkbeeld niet zorgen voor kinderen, laat staan moeders tijdens de bevalling goed met raad en daad bijstaan. Vroedvrouwen waren ook zeker zakenmensen. Ze rekenden hun patiënten aan volgens een flexibele schaal die zij zelf bedachten. Zo konden de kosten bij een rijker gezin hoger oplopen dan bij een armer gezin en hielpen ze de armsten gratis bij de bevalling. Voor deze laatste groep werden de vroedvrouwen vergoed met een jaarlijkse wedde door de autoriteiten die hen benoemden. Succesvolle vroedvrouwen konden dan ook een substantiële bijdrage leveren aan het gezinsinkomen.

 

In de Nederlandse Republiek moesten vroedvrouwen een stedelijke vergunning krijgen om hun beroep uit te oefenen. Deze verkregen ze na…

een opleiding van vier jaar te hebben gevolgd bij een erkende vroedvrouw;

theoretische anatomielessen bij te hebben gewoond;

succesvol een examen te hebben afgelegd;

de eed voor vroedvrouwen te hebben afgelegd;

en de registratiekost te hebben betaald, die jaarlijks herhaald werd.

 

De Nederlandse vroedvrouwen werden zelfs onderdeel van het gilde van de chirurgijns. Dit was nodig om een beter netwerk uit te bouwen voor vroedvrouwen en hun opleiding, maar ook voor het bestuur was dit belangrijk om beter controle te kunnen uitoefenen. De opleiding tot vroedvrouw werd hierdoor een formeel instituut en hiermee vormde Nederland een uitzondering in de vroegmoderne tijd.

 

Vrouwen die doodgeboren kinderen ter wereld brachten, hadden een middel nodig om te bewijzen dat hun kinderen inderdaad doodgeboren waren en niet het slachtoffer waren van kindermoord. Bewijs dat de vroedvrouw (of, nogmaals, de oudste aanwezige vrouw) tijdens dergelijke bevallingen de juiste procedure had gevolgd, was de enige manier om enige vorm van wettelijke bescherming te bieden aan vrouwen die onder dergelijke omstandigheden bevielen.

 

De geboorte van een kind was in de Europese en koloniale cultuur een sociale gebeurtenis. Vijf tot acht vrouwelijke vrienden en familieleden van de zwangere vrouw waren tijdens en na de bevalling aanwezig om haar te helpen. De vroedvrouw werd pas geroepen als de eigenlijke bevalling aanbrak. De aanwezigheid van deze vrouwen verzorgde naast steun ook een getuigensysteem, vooral de aanwezigheid van een vroedvrouw maakte dat de rechten en plichten van de moeder beter gecontroleerd konden worden.

 

In geval van buitenechtelijke zwangerschappen was het achterhalen van de vader zeer belangrijk. De burgerlijke autoriteiten moesten weten wie er instond voor het onderhoud en welzijn van het kind, terwijl de kerkelijke autoriteiten wilden weten welke man boete moest doen voor het onwettig kind. De vroedvrouw ondervroeg de moeder tijdens de bevalling, omdat men geloofde dat deze tijdens de bevallingspijnen niet kon liegen. Bovendien zou de moeder haar eigen onsterfelijke ziel en die van haar kind op het spel zetten indien ze tijdens de bevalling toch loog. De kans om tijdens of vlak na de bevalling te sterven en/of om een doodgeboren kind ter aarde te brengen, waren in de vroegmoderne tijd dan ook zeer groot.

 

De meeste rechtszaken voor vroegmoderne vroedvrouwen aan beide kanten van de Atlantische Oceaan hielden rechtstreeks verband met ongeoorloofde seksuele ontmoetingen, zowel buitenechtelijk als voorhuwelijks. Bij verdachte kindersterfte, kindermoord en doodgeborenen was de vroedvrouw ook een belangrijke getuige, want alhoewel de kindersterfte in de vroegmoderne tijd zeer hoog lag, werd een verdacht overlijden altijd serieus genomen door alle autoriteiten.

 

De status van de verloskundige in de gemeenschap was een van de belangrijkste eigenschappen die naar de geboortekamer werden gebracht. Of het nu ging om langdurige, moeilijke bevallingen of het dwingen van ongehuwde moeders om de namen van de vaders van hun kinderen te noemen, vroedvrouwen wilden dat hun bevelen zonder twijfel werden gehoorzaamd. Sociale klasse en familiebanden waren de snelste manier om dit doel te bereiken in de hiërarchische samenleving van de Europese en koloniale gemeenschappen. Iemand met een hoger sociaal aanzien werd al sneller aanvaard als een autoriteit, zo ook in de kraamkamer.

 

In de periode hierna schilderden verschillende historici de vrouwen eveneens op een dergelijke manier af en werd hen geregeld de verantwoordelijkheid voor de hoge kindersterfte in de schoenen geschoven. Daarbij ging men gemakzuchtig voorbij aan het feit dat de kindersterfte in ziekenhuizen veel hoger lag. De negatieve stereotypering van de vroedvrouw werkt tot op de dag van vandaag door.

De laatste tijd kiezen vrouwen steeds vaker voor een thuisbevalling, waardoor vroedvrouwen weer belangrijker worden. De beroepsgroep blijft echter kampen met de historisch gegroeide negatieve stereotypering.

Bakerpraatjes

Bakerpraatjes zijn (van oorsprong) onjuiste beweringen die bakers deden betreffende conceptie, zwangerschap, bevalling en babytijd. Bakerpraatjes berusten vaak op bijgeloof.

 

Soms werden echter bewust onjuiste dingen verteld, om bijvoorbeeld vragende kinderen niet "wijs" te maken. Ook dit zijn bakerpraatjes.

Kindertjes komen uit de boerenkool.

Kindertjes worden door de ooievaar gebracht.

Tegenwoordig kennen we nog steeds bakerpraatjes. Veel van deze bakerpraatjes gaan over het voorspellen van het geslacht van de baby.

 

Bij een spitse buik krijg je een zoon. Bij een bolle buik een dochter.

Indien je erg misselijk gedurende de zwangerschap bent dan krijg je een meisje.