Namenlijst Joodse patienten

Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleven circa 250 Joodse patiënten en Joodse onderduikers voor korte of langere tijd in de Ramaer-kliniek, de kliniek Oud-Rosenburg en bij de Stichting Bloemendaal. Van hen overleefden slechts 22 mensen de oorlog.

Namenlijst is niet compleet

Alfabetisch op naam, met achtergrond informatie

V

  • Velde, Gerson van der echtgenoot van Mietje van der Velde-Hamme (1903-1943)
    geboren Den Haag, 23 mei 1915 kliniek Oud-Rosenburg 28 augustus 1942 tot
    31 december 1942 aangekomen in Westerbork op 2 januari 1943 verzoek om attesten aan dr. Rademaker (Rosenburg) deportatie naar Auschwitz op 18 januari 1943 vermoord Auschwitz, 21 januari 1943 NB Zijn echtgenote Mietje van der Velde-Hamme verbleef
    ook in Oud-Rosenburg
  • Velde-Fresco, Aaltje van der, zie: Fresco, Aaltje
  • Velde-Hamme, Mietje van der, zie: Hamme, Mietje
  • Velt, Klara echtgenote Emanuel Cosman (1887-1942) geboren Den Haag, 6 juni 1887
    Ramaer-kliniek 3 oktober 1942 tot 26 november 1942 kliniek Oud-Rosenburg 26 november 1942 tot 18 februari 1943 18 februari 1943 op bevel van de Sicherheitspolizei tegen het advies van de kliniek gedeporteerd aangekomen in Westerbork op 19 februari 1943 deportatie van Westerbork naar Sobibor op 3 maart 1943 vermoord Sobibor, 5 maart 1943
  • Verveer, Sophia (Sophie, Fietje) echtgenote van Eliazar Waisvisz (1862-1943)
    geboren Den Haag, 10 januari 1861 kliniek Oud-Rosenburg 2 februari tot 18 februari 1943 18 februari 1943 op bevel van de Sicherheitspolizei tegen het advies van de kliniek gedeporteerd aangekomen in Westerbork op 19 februari 1943 deportatie van Westerbork naar Sobibor op 2 maart 1943 vermoord Sobibor, 5 maart 1943 NB Haar echtgenoot Eliazar Waisvisz is op 26 februari 1943 in Auschwitz vermoord. Hij was musicus.
  • Viskoper, Elias echtgenoot van Roosje Poons (1871-1943) geboren Den Haag, 12 augustus 1872 Ramaer-kliniek tot 6 februari 1943 deportatie van Westerbork naar Sobibor op 9 mei 1943 vermoord Sobibor, 14 mei 1943 NB Elias Viskoper was samen met zijn echtgenote Roosje Poons ondergedoken in de Ramaer-kliniek en samen met
    haar gedeporteerd naar Sobibor.
  • Viskoper-Poons, Roosje, zie: Poons, Roosje
  • Vissers, Eugenie gescheiden echtgenote van Sander Sanders geboren Maastricht, 17 februari 1879 Ramaer-kliniek 1 december 1942 tot 23 januari 1943 waarschijnlijk kliniek Oud-Rosenburg tot 18 februari 1943 aangekomen in Westerbork op 19 februari 1943
    deportatie Westerbork naar Sobibor op 2 maart 1943 vermoord Sobibor, 5 maart 1943 NB Zij is de schoonzus van Leopold Heirsch en zuster van
  • Eva Emma Vissers. Samen met Leopold Heirsch en echtgenote Eva Emma Heirsch-Vissers was zij in de Ramaerkliniek ondergedoken. Haar ouders waren Elias Vissers en Regina Wijngaard Vles-Warendorf, Adriana, zie: Warendorf, Adriana
  • Vogel, Jozef echtgenoot van Golda Schein (1905-1943) geboren Cessanow (Polen), 11 april 1906 kliniek Oud-Rosenburg tot 31 december 1943 aankomst Westerbork op 2 januari 1943 deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 18 januari 1943 vermoord Auschwitz, 21 januari 1943 NB Zijn echtgenote Golda Schein was ook ondergedoken in
    de kliniek Oud-Rosenburg.
  • Vogel, Ludwig echtgenoot van Frieda Hermann (1881-1943) geboren Krichinie (Polen), 14 april 1872 Ramaer-kliniek tot 31 december 1942 aankomst Westerbork op 2 januari 1943 25 januari 1943: Ludwig Vogel en zijn echtgenote zijn door het Emigratieburo geregistreerd voor Palestina. Er is een telegram verzonden. deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 29 januari 1943 Westerbork 30 januari 1943: de papieren zijn binnen, maar beiden niet meer aanwezig. kunnen stukken niet uitreiken. Emigr. afd. Ludwig Vogel en zijn vrouw waren een dag eerder gedeporteerd vermoord Auschwitz, 1 februari 1943 NB Zijn echtgenote Frieda Hermann was ook ondergedoken in de kliniek Oud-Rosenburg.
  • Vogel-Hermann, Frieda, zie: Hermann, Frieda
  • Vogel-Schein, Golda, zie: Schein, Golda Voorzanger, Bloemina echtgenote van
    Isaac Levi (1886-1943) geboren Amsterdam, 28 mei 1886 Ramaer-kliniek tot 10 december 1943 kliniek Oud-Rosenburg 10 december 1942 tot 6 februari 1943
    6 februari 1943 op bevel van de Sicherheitspolizei overgebracht naar de Paviljoensgracht aangekomen in Westerbork op 10 februari 1943 deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 23 februari 1943 vermoord Auschwitz, 26 februari 1943
  • Vries, Anna Clara de echtgenoot van David Alter (1875-1942) geboren Wildervank, 25 april 1875 kliniek Oud-Rosenburg tot 4 februari 1943 zij is elders ondergedoken aangekomen in Westerbork op 9 mei 1943 deportatie van Westerbork naar Sobibor op 11 mei 1943 vermoord Sobibor, 14 mei 1943
  • Vries, Carolina Roza de geboren Den Haag, 2 juni 1925 Ramaer-kliniek 7 oktober 1942 tot 13 december 1943 aangekomen in Westerbork op 19 februari 1943 deportatie van Westerbork naar Sobibor op 20 april 1943 vermoord Sobibor, 14 oktober 1943 NB Haar vader Izak de Vries was ook in de Ramaer-kliniek ondergedoken. Zij kwam samen met haar vader aan in Westerbork en is samen met hem gedeporteerd. Sobibor. Overlevende Selma Engel-Wijnberg uit Zwolle heeft na de oorlog een verklaring over de dood van Carolina Rosa de Vries afgelegd. Zij is gefusilleerd na de opstand in Sobibor op 14 oktober 1943. Op 14 oktober 1943 waren er ongeveer 600 Arbeitshäftlingen in Sobibor, van wie meer dan de helft uit Nederland afkomstig was. 300 Joden deden op die dag een uitbraakpoging. Circa 160 van hen lukte het de bossen te bereiken. De andere 140 werden in het kamp of daarbuiten door kogels gewond of dodelijk getroffen, of stierven door ontploffing van mijnen. De achtergebleven 150 Joden, waaronder Carolina Roza de Vries, zijn op 14 oktober 1943 geëxecuteerd.
  • Vries, Fronika de echtgenote van Maurits van der Ham (1885-1943) geboren Den Haag, 18 november 1888 Ramaer-kliniek tot 5 februari 1943 aangekomen in Westerbork op 10 februari 1943 vermoord Sobibor, 30 april 1943 NB Haar echtgenoot Maurits van der Ham was ook ondergedoken in de Ramaer-kliniek. Zij is samen met hem gedeporteerd.
  • Vries, Izak de geboren Rotterdam, 1 april 1890 Ramaer-kliniek 31 augustus 1942 tot 13 november 1942 aangekomen in Westerbork op 19 februari 1943  deportatie van Westerbork naar Sobibor op 20 april 1943 vermoord Sobibor, 23 april 1943 NB Zijn dochter Carolina Roza de Vries was ook in de Ramaer-kliniek ondergedoken. Zij kwam samen met hem aan in Westerbork en is samen met hem gedeporteerd.
  • Vries, Mina de geboren Uden, 23 maart 1894 kliniek Oud-Rosenburg van 7 september 1942 tot 31 december 1942 aankomst Westerbork op 2 januari 1943 deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 18 januari 1943 vermoord Auschwitz, 21 januari 1943

 

W

  • Wahrhaftig, Zacharia Mozes (Zacharja Moses) echtgenoot van Rosa Stemmer (1910-1943) geboren Lezajsk (Polen), 21 februari 1905 Ramaer-kliniek tot 31 december 1942 aankomst Westerbork op 2 januari 1943 deportatie van Westerbork naar Sobibor op 27 april 1943 vermoord Sobibor, 30 april 1943 NB Zijn echtgenote Rosa Stemmer kwam op 19 februari 1943 naar Westerbork, Zacharia Wahrhaftig is samen met zijn vrouw gedeporteerd.
  • Waisvisz-Verveer, Sophia (Sophie, Fietje), zie: Verveer, Sophia (Sophie, Fietje)
  • Wallach, Maurits geboren Schiedam, 28 oktober 1924 opgenomen in kliniek Oud-Rosenburg op 14 september 1942 kliniek Oud-Rosenburg 18 september 1942 tot
    3 december 1942 oktober 1942 vlucht uit kliniek Oud-Rosenburg, maar wordt weer teruggebracht 3 december 1942 bij Joodse kennissen in Utrecht via Scheveningse gevangenis naar Westerbork aangekomen in Westerbork op 16 februari 1943 vermoord Auschwitz, 30 april 1943 NB Zoon van Levie Wallach en Engeltje de Groot. Zijn ouders zijn in 1930 gescheiden.
  • Wanderer, Beile Rosalie (Rosa) weduwe van Peretz Czopp (1882-1925) geboren Dembica (Polen), 9 april 1884 Ramaer-kliniek van 12 februari tot 18 februari 1943
    aangekomen in Westerbork op 19 februari 1943 22 februari 1943 verzoek om emigratiepapieren deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 23 februari 1943 vermoord Auschwitz, 26 februari 1943
  • Warendorf, Adriana weduwe van Robert Jacob Vles (geboren 23 mei 1870) geboren Utrecht, 3 februari 1883 Ramaer-kliniek tot 31 december 1942 aankomst Westerbork op 2 januari 1943 deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 9 februari 1943 vermoord Auschwitz, 12 februari 1943
  • Weijl, Jonas echtgenoot van Sara Catharina Horneman (1869-1943) geboren Enschede, 19 september 1873 Ramaer-kliniek of kliniek Oud-Rosenburg 19 augustus 1942 tot 17 februari 1943 hij is zeer ernstig ziek en kan niet worden gedeporteerd naar Westerbork 17 februari 1943: opname in het Ned. Isr. Oude Mannenen Vrouwenhuis aan de Neuhuyskade 92-94 in Den Haag aangekomen in Westerbork op 6 maart 1943 overleden Westerbork, 20 maart 1943 gecremeerd op 22 maart 1943 NB Zijn echtgenote Sara Catharina Horneman was ondergedoken bij de Stichting Bloemendaal tot 9 januari 1943, daarna in de kliniek Oud-Rosenburg van 9 januari 1943 tot 18 februari 1943. Na de crematie van Jonas Weijl is de urn met zijn as op 22 maart 1943 geplaatst op de Joodse begraafplaats in Diemen.
  • Weijl-Horneman, Sara Catharina, zie: Horneman, Sara Catharina
  • Weinberger (Wijnberger), Henrica (Henrika) echtgenote van Berl Sigmann (1893-1943)
    geboren Zborow (Tsjechië), 17 februari 1899 Ramaer-kliniek 15 december 1942 tot 31 december 1942 aankomst Westerbork op 2 januari 1943 deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 18 januari 1943 vermoord Auschwitz, 21 januari 1943 NB Het gezin Weinberger heeft geprobeerd onder te duiken. Moeder Hendrika Sigmann-Weinberger verbleef met zoon Jozef in de Ramaer-kliniek in Loosduinen. Zij kwam met hem met het transport van 2 januari 1943 aan in Westerbork. Moeder gaf aan een Zwitserse Heimatschein te hebben, maar kon dit niet aantonen. Zij is net als haar zonen Aron en Jozef op 21 januari 1943 in Auschwitz vermoord. Voor de kinderen Chaim en Lilly (Lea) was de Peruaanse nationaliteit geregeld. Dochter Lilly was ondergebracht in het Amsterdamse weeshuis. Zij kwamen in februari 1944 in Theresienstadt terecht. Deze kinderen hebben de oorlog overleefd.
  • Weismann, Piroska geboren Budapest (Hongarije), 8 mei 1895 kliniek Oud-Rosenburg 30 september 1919 tot 18 februari 1943 deportatie van Westerbork naar Sobibor op 10 maart 1943 vermoord Sobibor, 13 maart 1943
  • Westerborg, Johanna Maria Catherina van geboren Den Haag, 8 oktober 1899 kliniek Oud-Rosenburg 29 augustus 1942 tot 18 februari 1943 aankomst Westerbork op 17 maart 1943, barak 67 deportatie van Westerbork naar Vught terugkeer vanuit Vught in Westerbork vermoord in Auschwitz op 17 maart 1944
  • Wijnberg, Salmon echtgenote van Sophia Kellerman (1874-1943) geboren Hoogeveen, 8 februari 1890 Ramaer-kliniek of kliniek Oud-Rosenburg 28 oktober 1942 tot 17 februari 1943 hij is elders ondergedoken aankomst Westerbork op 17 juli 1943 deportatie naar Sobibor op 20 juli 1943 vermoord Sobibor, 23 juli 1943 NB Hij is op 28 oktober 1942 samen met zijn echtgenote Sophia Kellerman bij de Stichting Rosenburg ondergedoken.
  • Wijnberg-Kellerman, Sophia, zie: Kellerman, Sophia
  • Wijnberger, Henrica (Henrika) zie: Weinberger, Henrica (Hendrika)
  • Wijnman, Heijman Hartog echtgenoot van Ruth Tina Süsskind (1912-1943) geboren Amsterdam, 3 november 1913 Ramaer-kliniek tot 18 februari 1943 aankomst Westerbork op 19 februari 1943 vermoord Auschwitz, 30 april 1943 NB Zijn echtgenote Ruth Tina Süsskind was ondergedoken bij de Stichting Bloemendaal en verbleef nadien samen met haar echtgenoot tot 18 februari 1943 in de Ramaer-kliniek.
  • Wijnman-Süsskind, Ruth Tina, zie: Süsskind, Ruth Tina
  • Witmont, Morris echtgenoot van Johanna Maria Jagtman (1886-1961) geboren Amsterdam, 17 juli 1887 Sint Jorisgasthuis in Delft 26 juni 1923 tot 30 augustus 1934 kliniek Oud-Rosenburg 1934 tot ca. 1942 kliniek Apeldoornsche Bosch ca. 1942 tot 22 januari 1943 deportatie van Apeldoornsche Bosch naar Auschwitz op 22 januari 1943 vermoord Auschwitz, 25 januari 1943 NB Zijn echtgenote Johanna Maria Jagtman is rooms katholiek. Hun kinderen hebben geen religie. Johanna Maria Jagtman is na de opname van haar man
    Morris Witmont in 1934 als huisnaaister in de kliniek Oud-Rosenburg gaan werken. Zij heeft de oorlog overleefd en ging in augustus 1945 opnieuw in Oud-Rosenburg werken. Zij is op 7 november 1961 overleden.
  • Wittman, Ethel (Ettel) echtgenote van Israël Marcus Kupferschmiedt (1884-1943) geboren Narol (Polen), 22 januari 1889 Ramaer-kliniek tot 31 december 1942 aankomst Westerbork op 2 januari 1943 deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 16 februari 1943 vermoord Auschwitz, 19 februari 1943 NB Ook haar echtgenoot Israël Marcus Kupferschmiedt
    was ondergedoken in de Ramaer-kliniek. Samen met hem is zij naar Westerbork gedeporteerd.
  • Wolf, Alberdina weduwe van Hartog Reijmers (ca. 1861-13 juni 1928) geboren Arnhem, 30 mei 1864 kliniek Oud-Rosenburg 23 oktober 1941 tot 1 8 februari 1943 18 februari 1943 op bevel van de Sicherheitspolizei gedeporteerd aangekomen in Westerbork op 19 februari 1943 opname in het ziekenhuis van Westerbork deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 23 februari 1943 vermoord Auschwitz, 26 februari 1943 NB Op 16 maart 1943 ontving de Joodse Raad een bericht over de gezondheidsproblemen van Alberdina Wolf. Zij is dan al gedeporteerd en vermoord.
  • Wolf, Estella (Stella) echtgenote van Rudolph Akker (1876-1943) geboren Zaltbommel, 20 november 1876 Stichting Bloemendaal tot 12 februari 1943 Ramaer-kliniek van 12 februari tot 18 februari 1943 aangekomen in Westerbork op 19 februari 1943 deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 23 februari 1943 vermoord Auschwitz, 26 februari 1943 NB Haar echtgenoot Rudolph Akker was in de Ramaerkliniek ondergedoken en haar zoon Izak Benjamin Rudolph Akker in de kliniek Oud-Rosenburg.
  • Wolff, Grietje echtgenote van Jonas Fresco (1887-1943) geboren Den Haag, 16 juni 1895
    Ramaer-kliniek tot 18 december 1942 kliniek Oud-Rosenburg 18 tot 31 december 1942
    aangekomen in Westerbork op 2 januari 1943 plan voor overbrenging naar Apeldoornsche Bosch op 17 januari 1943, is niet doorgegaan verblijft in barak 67 deportatie naar Sobibor op 8 juni 1943 vermoord Sobibor, 11 juni 1943 NB Haar dochter Anna Fresco verbleef ook in de kliniek

 

Z

  • Zeldenrust-Garnade, Rosaline (Rosalie), zie: Garnade, Rosaline (Rosalie)
  • Zion, Rudolf geboren Enschede, 12 augustus 1914 Ramaer-kliniek 30 september 1942 tot 19 december 1942 kliniek Oud-Rosenburg 19 december 1942 tot 5 februari 1943 aangekomen in Westerbork op 10 februari 1943 deportatie van Westerbork naar Auschwitz op 14 februari 1943 vermoord Auschwitz, 30 april 1943 NB Zijn moeder Emilie Zion-Strupp en zijn zus Elly Zion hebben op 19 augustus 1942 een einde aan hun leven gemaakt.
  • Zloczewski, Helene echtgenote van Lasar (Leo) Ringer (1907-1944) geboren Hannover (Duitsland), 14 september 1913 zij heeft de Russische nationaliteit Ramaer-kliniek tot 31 december 1942 aankomst Westerbork op 2 januari 1943 deportatie naar Vught op 20 februari 1943 deportatie van Vught naar Auschwitz op 15 november 1943 zij kreeg typhus in Auschwitz vermoord Auschwitz, 31 januari 1944 NB Helene Ringer-Zloczewski was samen met haar echtgenoot ondergedoken in de Ramaer-kliniek. Haar ouders zijn Simon Zloczewski en Golda Kaufer. Zij waren ondergedoken in kliniek Oud-Rosenburg.
  • Zloczewski, Szymon echtgenoot van Golda Kaufer (1887-1943) geboren Warta (Polen), 3 december 1890 kliniek Oud-Rosenburg tot 31 december 1942 aangekomen in Westerbork op 2 januari 1943 deportatie naar Kamp Vught op 20 februari 1943 tweede maal in Westerbork op 24 mei 1943 deportatie naar Sobibor op 20 juli 1943 vermoord Sobibor, 23 juli 1943 NB Zijn echtgenote Golda Kaufer verbleef ook in de kliniek Oud-Rosenburg. Beiden zijn op 2 januari naar Westerbork gedeporteerd. Zij zijn op dezelfde dag – op 23 juli 1943 – in Sobibor vermoord. Ook dochter Helene Zloczewski en schoonzoon Lasar (Leo) Ringer waren ondergedoken in de Ramaer-kliniek.
  • Zloczewski-Kaufer, Golda, zie: Kaufer, Golda
  • Zoete, Martha Francisca Henriëtte de weduwe van Maurits Zwarenstein (1901-1940) geboren Arnhem, 6 december 1904 Ramaer-kliniek 18 augustus 1942 tot 9 september 1942 kliniek Oud-Rosenburg 9 september 1942 tot 12 februari 1943 keert terug naar kliniek Oud-Rosenburg tot juli 1943 aangekomen in Westerbork op 10 juli 1943 gedeporteerd van Westerbork naar Sobibor op 13 juli 1943 vermoord Sobibor, 16 juli 1943
  • Zwarenstein-Zoete, Martha Francisca Henriëtte de, zie: Zoete, Martha Francisca Henriëtte de
  • Zwiebel-Mahler, Rosa, zie: Mahler, Rosa

 

De Joodse patiënten en onderduikers in de Ramaer-kliniek, in de kliniek Oud-Rosenburg en bij de Stichting Bloemendaal

 

  • Tijdens de Tweede Wereldoorlog verbleven circa 250 Joodse patiënten en Joodse onderduikers voor korte of langere tijd in de Ramaer-kliniek, de kliniek Oud-Rosenburg en bij de Stichting Bloemendaal. Van hen overleefden slechts 22 mensen de oorlog. Bij de Stichting Rosenburg, en vooral in de Ramaer-kliniek, verbleven in het najaar van 1942 bijna tweehonderd Joden in een soort van semi-ondergedoken staat. Met goedvinden van de directie gingen zij voor patiënten door, hoewel hun adreswijziging niet was doorgegeven aan het bevolkingsregister van de gemeente Den Haag of aan de Joodse Raad. De meeste mensen in de Ramaer-kliniek waren onderduikers en op eigen initiatief of die van de familie daar opgenomen. Voor hun verblijf betaalden zij ook. Simon Judels, een van de weinige Joodse overlevenden, vertelde na de oorlog dat de Joden in de kliniek allen een Jodenster op hun kleding droegen
    Sosia Liba Glasberg-Omelkina Krutianska vertelde op 5 april 1976: Mijn moeder Rivka R. Omelkina KrutianskaGutmann heeft in het najaar van 1942 voor haar veiligheid
    enige tijd verbleven in de Ramaer-kliniek te Loosduinen. Zij was daar niet echt als patiënt, maar min of meer ondergedoken. In Nederland vond de eerste grote deportatie van Joodse bewoners van een kliniek, ziekenhuis of zorginstelling plaats in Den Haag op 31 december 1942. Op deze dag grendelden leden van de Duitse Sicherheitsdienst onder leiding van Sturmbahnführer en fanatieke antisemitische Jodenjager Franz Fischer ’s avonds laat het terrein van de Stichting Rosenburg aan de Oude Haagweg af en namen daar 97 mensen gevangen. Dit waren vooral Joden die uit Oost-Europa afkomstig waren en uit angst voor de Duitse bezetter in de klinieken waren ondergedoken. Joseph Kling, assistent van Fischer, moest in opdracht van Fischer de woonhuizen van de Joodse patiënten en onderduikers die door de Sicherheitsdienst waren gearresteerd, verzegelen. Tijdens de arrestaties waren de sleutels van deze woningen in beslag genomen. De gearresteerde Joden werden eerst naar de verzamelplaats aan de Paviljoensgracht 27a in Den Haag gebracht en daarvandaan via Station Staatsspoor (thans Den Haag Centraal Station) gedeporteerd naar het doorvoerkamp Westerbork in Drenthe, waar zij op 2 januari 1943 arriveerden. De meesten verbleven ongeveer twee weken in Westerbork in de strafbarakken 67 en 68 en werden vervolgens in goederenwagens naar het vernietigingskamp in Auschwitz in Polen gezonden, waar zij bijna allen zijn vermoord. Van de mensen die op 31 december 1942 uit de kliniek Oud-Rosenburg en de Ramaer-kliniek zijn gehaald overleefden er slechts zeven de oorlog. Geneesheer-directeur Rademaker van de Stichting Rosenburg liet slechts een zwak protest horen tegen de deportatie van de bewoners. De waarnemend geneesheer-directeur Victor W.D. Schenk waarschuwde op 1 januari 1943 zijn collega van de psychiatrische inrichting Endegeest in Oegstgeest en adviseerde hem de Joodse patiënten direct te laten onderduiken. Dat advies werd in deze kliniek opgevolgd. Ook elders doken Joden onder toen de deportatie van de Joodse patiënten en Joodse onderduikers uit de kliniek Oud-Rosenburg en de Ramaer-kliniek bekend werd. Voor velen was er evenwel geen onderduikadres beschikbaar. Zij wachtten in grote angst de op handen zijnde deportaties af. Een aantal malen kwam de Duitse politie in de weken na de eerste grote deportatie van 31 december 1942 naar de klinieken van de stichtingen Rosenburg en Bloemendaal. In de laatste kliniek bevond zich een klein aantal Joodse patiënten en Joodse onderduikers. Een enkele patiënt is vanuit Bloemendaal direct naar Westerbork gedeporteerd. De meeste Joden zijn vanuit Bloemendaal eerst overgebracht naar Rosenburg en daarna daarvandaan via Westerbork naar de vernietigingskampen Sobibor of Auschwitz gedeporteerd. Ook in januari 1943 kwam de Sicherheitsdienst een aantal malen naar Rosenburg en arresteerde Joodse onderduikers en Joodse patiënten. De tweede grote deportatie vanuit de Ramaer-kliniek en kliniek Oud-Rosenburg vond plaats in de nacht van 18 op 19 februari 1943. ’s Avonds arresteerde de Duitse Sicherheitsdienst de Joodse patiënten, waaronder enkelen die ernstig ziek waren. Die dag werden vijftig mensen uit de klinieken weggehaald en de meesten in vrachtwagens naar het station gebracht. Voor de zwaksten stonden een autobus van de HTM en een paar ambulances klaar. Slechts vier zwaar zieke Joodse patiënten werden die nacht in Rosenburg achtergelaten.
    Op het perron van Station Staatspoor speelden zich hartverscheurende taferelen af. Veel mensen waren oud en verkeerden in een slechte lichamelijke toestand. Het was
    midden in de winter, maar de mensen droegen geen warme kleding. Aanwezigen getuigden na de oorlog hoe agenten van de Duitse politie ernstig zieke patiënten sommigen nog in nachtkleding  over het perron sleurde naar de gereedstaande goederenwagens. Brancards werden niet gebruikt. Evenmin was er verplegend personeel aanwezig om deze mensen te kunnen verzorgen. De Joodse patiënten arriveerden de volgende dag in Westerbork. De meesten zijn op 23 februari 1943
    gedeporteerd naar Auschwitz in Polen, waar zij drie dagen later zijn vermoord.
    Sturmbahnführer Fischer zelf was op het Station Staatsspoor aanwezig en liep op het perron te schreeuwen en commando’s uit te delen. Na de oorlog veroordeelde het
    Bijzonder Gerechtshof in Den Haag Fischer op 17 maart 1949 tot levenslange gevangenisstraf. Hij kreeg echter van de Bijzondere Raad van Cassatie op 12 juli 1950 alsnog de doodstraf opgelegd. Dit arrest werd nooit ten uitvoer gelegd, omdat op 4 januari 1951 aan Fischer gratie werd verleend en het doodvonnis in levenslange opsluiting werd omgezet. Fischer was één van de Vier van Breda, later Drie van Breda. Dit waren Duitse oorlogsmisdadigers die een levenslange gevangenisstraf opgelegd hadden gekregen en hun straf in Nederland moesten uitzitten. Franz Fischer werd op 27 januari 1989 vrijgelaten.  De kampleiding van Westerbork plaatste de mensen die op
    2 januari 1943 vanuit Rosenburg in Westerbork arriveerden in de zogenaamde strafbarakken 67 en 68. De meesten van hen werden op 18 januari 1943 gedeporteerd naar het vernietigingskamp Auschwitz en daar op 21 januari 1943 vermoord. Een enkeling deed een wanhopige poging op het allerlaatste moment nog een uitweg te vinden. Een groot aantal Joodse onderduikers uit de Ramaer-kliniek stond op de zogenaamde Weinreblijst. Friedrich Weinreb spiegelde Joden die zich bij hem tegen betaling lieten registreren, voor dat zij hun deportatie konden uitstellen. In werkelijkheid liet hij hen geloven in een fictieve ontsnappingsroute uit bezet Nederland. Zijn echtgenote Esther WeinrebGutwirth was in het najaar van 1942 zelf ondergebracht
    bij de Stichting Rosenburg. Vermoedelijk heeft Weinreb geweten dat ook de psychiatrische instellingen geen veilige schuilplaatsen voor Joden waren. Esther Weinreb-Gutwirth verliet de kliniek al op 4 december 1942. Het gezin Weinreb-Gutwirth overleefde de oorlog op een ander onderduikadres. Er zijn aanwijzingen dat Friedrich Weinreb de groep onderduikers in de Ramaer-kliniek in handen van de Sicherheitspolizei heeft gespeeld. Meer kans op overleven hadden de mensen die op de
    lijst-Frederiks of de lijst-Van Dam waren geplaatst. De eerste lijst was een door K.J. Frederiks, secretarisgeneraal van Binnenlandse Zaken, opgestelde lijst van Joden die volgens hem een dusdanige betekenis voor Nederland of Duitsland hadden, dat zij niet gedeporteerd moesten worden. Het criterium om op de lijst te komen, was dat men een verdienstelijk Nederlander moest zijn, uit kringen van wetenschap en cultuur. De lijst-Van Dam was een soortgelijke lijst opgesteld door de nationaalsocialistische hoogleraar Duits Jan van Dam. In oktober 1941 drongen Frederiks en Van Dam, er bij Rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart op aan dat bepaalde groepen Joden vrijgesteld zouden worden van
    deportatie. Zo ontstonden twee lijsten, de lijst-Frederiks en de lijst-Van Dam. Het ging uiteindelijk om een groep van circa 650 Joden die in eerste instantie werden vrijgesteld
    van deportatie naar Westerbork. Later volgde nog een aanvulling op deze lijsten. Een aantal Joodse onderduikers in de klinieken van de stichtingen Rosenburg en Bloemendaal stond op deze lijsten en heeft zo de oorlog overleefd. De meesten zijn echter snel na aankomst in Westerbork gedeporteerd naar de vernietigingskampen Auschwitz of Sobibor in Polen en daar vermoord.

 

Dennenoord te Zuidlaren en Franeker

 

  • De Stichting Dennenoord, lid van de reeds genoemde Vereniging, nam begin 1943 ongeveer 550 patiënten met verplegend en ondersteunend personeel uit Bloemendaal
    op. Vanaf het najaar 1944 ontstonden ernstige moeilijkheden. De stichting was overvol en te klein voor de huisvesting van meer dan 1300 patiënten. In januari 1945 kwam bovendien een aantal uitgehongerde kinderen uit Amsterdam op het terrein van de stichting wonen. Een maand later, op 15 februari 1945, eisten de Duitsers de ontruiming van Dennenoord, omdat zij daar een oorlogshospitaal wilden vestigen. Er woonden toen 1352 patiënten op het terrein, het personeel niet meegerekend. Vanwege het gebrek aan ruimte besloot de directie de 66 patiënten van de Stichting Bloemendaal te evacueren naar Licht en Kracht te Assen en 20 patiënten naar Wagenborgen. Deze evacuatie vond
    plaats tussen half februari en half maart 1945. Het was een bijna onmogelijke taak om alle patiënten te evacueren. Indien mogelijk bracht de verpleging rustige patiënten onder bij particulieren. Uiteindelijk moesten op 27 maart 1945 528 patiënten naar het Psychiatrisch Ziekenhuis Franeker evacueren, 240 van hen waren patiënten van Bloemendaal. De trein waarmee zij moesten reizen bestond uit 23 goederenwagons en
    6 personenrijtuigen en zag er verschrikkelijk uit: bloed, luizen en kapotte ramen. Om 16.00 uur ging de stoet op stap naar het station, dat op ongeveer veertig minuten
    loopafstand lag. De meeste patiënten konden lopen, hoewel langzaam en vaak sloffend. De boeren in de omgeving waren opgeroepen met paard, wagen en open wipkarren te
    komen helpen. Patiënten die gewikkeld waren, lagen op de wagens en werden in de trein op de vloer gelegd. Om 22.00 uur waren de laatste patiënten ingeladen, maar
    pas om 3.00 uur in de nacht vertrok de onverwarmde trein, zonder toiletten of andere voorzieningen. De volgende dag kwam de trein ’s avonds laat in Franeker aan. Eén vrouw uit Bloemendaal overleed onderweg. Een aantal patiënten raakte bewusteloos.
    Sommigen braken tijdens de rit een arm of een been, velen konden niet meer lopen. In Franeker was niet op de komst van de patiënten gerekend. Er was niets, behalve
    kale, koude gebouwen, waar het verplegend personeel slaapplaatsen voor de patiënten zocht. In de grote, vaak niet verwarmde gebouwen, stierven velen. De slechte hygiëne en de onvoldoende voeding veroorzaakten ziekten zoals longontsteking, tuberculose, dysenterie en difterie. Goede zorg was niet mogelijk. Het eten kwam uit de
    centrale keuken van het Binnengesticht van het psychiatrisch ziekenhuis, waar de koks 5000 maaltijden per dag produceerden, voor de patiënten, het personeel, maar ook
    voor 150 Haagse kinderen die de Hongerwinter in het westen hadden kunnen ontvluchten. De aan Bloemendaal verbonden neuroloog J.H. Harmsen reisde mee met de patiënten en was actief in het verzet. In Franeker raakte hij met tuberculose besmet vanwege zijn zorg voor de patiënten. Op 12 januari 1945 lichtte de Sicherheitsdienst
    de zieke arts van zijn bed en sloot hem vanwege zijn verzetswerk op. Twee maanden later, op 8 maart 1945, is hij gefusilleerd. Het personeel, voornamelijk de verpleegkundigen, kon ondanks zware inspanningen niet voorkomen dat veel
    patiënten stierven door uitputting, honger, stress, ontberingen en ziekten. Er zijn in Franeker totaal 33 patiënten uit Bloemendaal overleden. Ook na de bevrijding overleed
    een aantal psychiatrische patiënten in Franeker aan de gevolgen van de ontberingen.

 

Veldwijk te Ermelo

 

  • Veldwijk was het oudste ziekenhuis van de Vereniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen. Het verplegend personeel en de directie waren niet voorbereid op de
    plotselinge komst van de patiënten van Bloemendaal. Voorlopig huisvestte men de hele groep in de stichtingskerk midden op het terrein. Verpleegsters legden onrustige patiënten onder spanlakens in het portaal van de kerk. Medicijnen waren er niet, veel patiënten waren van streek, anderen bleven schreeuwen. Verpleegsters en patiënten van de Stichting Bloemendaal vonden in oktober 1944 noodhuisvesting in de stichtingskerk van de psychiatrische inrichting Veldwijk in Ermelo. Zij verbleven gedurende vijf maanden in de kerk  Intussen stierven oudere en zieke mensen vanwege alle ontberingen. De groep bleef vijf maanden in de kerk. Toen konden de patiënten verhuizen naar de paviljoens van Veldwijk. De patiënten van Bloemendaal kwamen in paviljoen Dalrust. Vergeleken met de kerk, was dit een vooruitgang. Half februari 1945 moesten de patiënten opnieuw verhuizen, omdat de Duitsers enkele paviljoens vorderden voor hun eigen zieken. Zestig patiënten van Bloemendaal gingen naar Licht en Kracht te Assen en twintig naar de Vereniging tot Christelijke liefdadigheid voor hulpbehoevenden in het Groningse Wagenborgen.

 

Wolfheze

 

  • De Stichting Wolfheze was lid van de reeds genoemde Vereniging tot Christelijke Verzorging van Krankzinnigen in Nederland. In 1912 werd het ziekenhuis geopend. Zoals alle stichtingen van deze vereniging stond de kerk op het midden van het terrein en waren alle paviljoens en andere gebouwen eromheen gegroepeerd. In Wolfheze kwamen 401 geëvacueerde patiënten van Bloemendaal plus hun begeleiders terecht. De opvang was goed en er was ruimte om hen op te vangen. Op 6 juni 1944 begonnen de geallieerden aan hun opmars en bevrijdden onder andere de zuidelijke Nederlanden.
    Toen volgde van 17 tot 26 september 1944 de Slag om Arnhem. Wolfheze lag in het schootsveld. Geallieerden die dachten dat Duitsers zich schuilhielden in de kliniek bombardeerden op 17 september 1944 de gebouwen. Velen kwamen om, ook vier patiënten van Bloemendaal en de zoon van een uit Bloemendaal afkomstige arts. Onder de gewonden bevond zich hoofdverpleger (vader) Bareman in dienst van Bloemendaal. Hij overleed op 10 juni 1946 aan zijn verwondingen. Het geweld bleef. Op 29 september 1944 moesten alle patiënten en het personeel onder zeer moeilijke omstandigheden evacueren. Het beschikbare vervoer bestond uit handkarren en kruiwagens. Tijdens deze tocht kwamen enkele mensen te overlijden. Soms moesten die achtergelaten worden langs de kant van de weg. Dit werd als verschrikkelijk ervaren, maar alle zorg
    en aandacht moest naar de levenden gaan. In het donker kwam de stoet aan in Ede. Na enig zoeken kreeg de groep een school toegewezen. In het donker werd stro op de vloer gelegd. Daarna moest de groep verder naar Veldwijk te Ermelo. De karren en kruiwagens werden weer klaargemaakt. In Barneveld was een school beschikbaar voor de groep. Iedereen sliep met stro op de grond. De volgende dag waren er boerenkarren beschikbaar waarop een groot gedeelte van de patiënten kon plaatsnemen. Daarna ging de groep naar Ermelo. Totaal heeft de groep in vier dagen veertig kilometer afgelegd. Begin oktober 1944 bereikten de patiënten van Bloemendaal het psychiatrisch ziekenhuis Veldwijk te Ermelo

 

Ulvenhout

 

  • In Ulvenhout verbleven enkele patiënten van Rosenburg in een aangepast vakantieoord. Het gebouw kreeg kuipbaden en werd ingericht voor de afzonderlijke verpleging van mannen en vrouwen. Toen de Duitsers in juli 1944 één van de gebouwen wilden vorderen ten behoeve van hun chauffeurs, wist geneesheer-directeur Rademaker
    van Rosenburg dat te voorkomen, zodat de patiënten niet hoefden te verhuizen.

 

Coudewater, Rosmalen

 

  • Het psychiatrisch ziekenhuis Coudewater te Rosmalen ontstond in 1870 als buitengesticht van het psychiatrisch ziekenhuis Reinier van Arkel in Den Bosch. De religieuzen van de orde van de Zusters der Barmhartigheid verpleegden daar vrouwelijke patiënten. Al in juni 1942 kwamen de eerste geëvacueerde patiënten naar Rosmalen. 200 patiënten uit Duin en Bosch te Castricum vonden daar een nieuw onderdak. Op 6 januari 1943 volgden 134 patiënten van Sancta Maria te Noordwijkerhout naar Coudewater. Ze werden gehuisvest in de bioscoopzaal van de psychiatrische inrichting, die als ziekenzaal werd ingericht. Een maand later, op 25 februari 1943, kwamen 212 vrouwelijke patiënten van Rosenburg. Enkele vrouwen van de Ockenburgkliniek van de Stichting Bloemendaal gingen via Rosenburg ook mee. Tijdens deze evacuatie stierf één patiënt. Coudewater stuurde haar eigen patiënten zoveel mogelijk naar het Binnengesticht in Den Bosch. De patiënten van Rosenburg gingen naar paviljoen De Beek, paviljoen De Kapel (ongeveer honderd patiënten) of
    naar paviljoen De Loofert. Op 1 december 1943 verlieten 130 patiënten uit Noordwijk Rosmalen en vertrokken naar Venray. Er kwam daardoor iets meer ruimte voor de andere patiënten. Na de inkwartiering van 350 Duitse soldaten moesten de patiënten hun matrassen inleveren en op strozakken slapen. Ook zieke Duitse soldaten werden hier verpleegd. In juli 1944 kwam Coudewater in de gevechtslinies te liggen. Er vielen vijftig granaten en twee verpleegsters van Rosenburg raakten gewond. Omdat de directie meer oorlogsgeweld verwachtte, moesten alle patiënten en verpleegsters naar de schuilkelders verhuizen. De drie schuilkelders waren in 1937 gebouwd, omdat de toenmalige directeur met een vooruitziende blik verwachtte dat een oorlog zou uitbreken. Gedurende vier weken verbleven daar 1100 personen: patiënten, personeel en vluchtelingen. Er werd zelfs een operatiekamer ingericht. Tijdens het schuilen werden diverse paviljoens getroffen. Onder zeer moeilijke omstandigheden probeerde het verplegend personeel zo goed als mogelijk was de patiënten verzorgen. Er was geen licht of water. De angstige mensen zaten opeengehoopt in de kelders, sommigen huilden, anderen schreeuwden en gilden, weer anderen waren rustiger. Hoewel daar geen honger geleden is, braken er wel ernstige besmettelijke ziekten uit, waaraan één verpleegster en ongeveer twintig patiënten kwamen te overlijden.

 

Het Oude en Nieuwe Gasthuis, Zutphen en Groot Gaffel te Warnsveld

 

  • Op 16 februari 1943 gingen 170 patiënten van de Stichting Rosenburg en 60 personeelsleden naar het Oude en Nieuwe Gasthuis (ONG) te Zutphen en Groot Gaffel te Warnsveld. Dit eeuwenoude ziekenhuis nam vanaf 1840 ook psychiatrische patiënten op. Geheel conform de tijdgeest werden eind negentiende eeuw patiënten ook buiten de stad verpleegd met ruimte voor land- en tuinbouw. Zo ontstond het buitengesticht van het ONG: Groot Gaffel. Hier waren al in 1942 patiënten van twee andere geëvacueerde ziekenhuizen opgenomen, namelijk 195 uit Duin en Bosch in Castricum en 200 uit Santpoort. De patiënten van Rosenburg gingen naar het Binnengesticht. In het ONG
    was het vol en benauwd. Er ontstonden irritaties over en weer tussen de artsen over de ruimte voor hun patiënten. Bovendien was het niet zo veilig als gedacht werd. Twee
    bominslagen troffen op 22 september 1943 het Binnengesticht. De materiële schade was groot. Vanwege de veiligheid werden op 6 oktober 1943 zeventien vrouwelijke
    patiënten van Rosenburg naar Coudewater te Rosmalen overgebracht. Het waren vooral bedlegerige patiënten die zich niet snel uit de voeten kunnen maken. Een groot aantal mannelijke patiënten van Rosenburg werd in diezelfde tijd overgeplaatst naar Groot Gaffel. Op 28 september 1944 ontplofte een munitietrein op het station te Zutphen. De schade aan het Binnengesticht was groot en één patiënt werd dodelijk getroffen. Vanwege verder gevaar besloten de directies van de ziekenhuizen bijna alle patiënten met personeel over te brengen naar Groot Gaffel. De meeste patiënten liepen in groepjes van vijf onder begeleiding van personeel. De bedlegerigen werden vervoerd per ziekenauto, per vrachtwagens met brancards, met een wagen van het Rode Kruis of met rijwielbrancards. Groot Gaffel, met een oorspronkelijke capaciteit van 475 patiënten, moest na deze verhuizing in totaal 1248 patiënten onderbrengen. Op 4 april 1945 brak er op Groot Gaffel een epidemische diarree uit. Velen stierven, onder wie veertig patiënten van Rosenburg.