Broeders van het Gemene Leven

Inhoud

- Broeders van het Gemene Leven

- De Zusters van het Gemene Leven

-

Broeders van het Gemene Leven

De Broeders van het Gemene Leven, afgekort C.R.V.C., van Canonici Regulares Sancti Augustini Fratrum a Vita Communi, of F.V.C., Fratres Vitae Communis, oorspronkelijke spelling Broeders des gemeenen levens, waren een christelijke religieuze gemeenschap, ontstaan in Deventer aan het eind van de 14e eeuw, rond Geert Groote. De vrouwelijke tegenhanger van de orde waren de Zusters van het Gemene Leven. De broeders van het gemene leven legden geen monniksgelofte af, maar gingen wel gemeenschappelijk wonen in op kloosters lijkende gemeenschappen, zogenaamde broederhuizen of fraterhuizen.

Ze hechtten belang aan een praktische manier van vroomheid en waren de belangrijkste vertegenwoordigers van de Moderne Devotie. Pas na het overlijden van Geert Groote, vestigde de groep zich met Florens Radewijns, de opvolger van Geert Groote, in een huis in de Engestraat te Deventer. De theoloog Thomas a Kempis behoorde tot deze orde. Bekende schrijvers als Erasmus van Rotterdam en Nicolaas van Cusa gingen naar de school van de Broeders van het Gemene Leven in Deventer. Zij oefenden een grote invloed uit op het geestelijke leven tot de reformatie. Sommige geschiedkundigen beschouwen hen als belangrijke wegbereiders voor de reformatie. Vanaf de reformatie verdween de orde tegen de 17e eeuw van het toneel.

 

Broeders van het Gemene Leven, archaïsch Collatiebroeders, en in het verlengde daarvan de Zusters van het Gemene Leven, was een religieuze groepering die aan het einde van de 14e eeuw in Deventer ontstond rond Geert Grote, die de grondlegger van de religieuze stroming Moderne Devotie is.


Vanwege de bestaande onvrede met allerlei ongewenste kerkelijke praktijken vonden de predikingen van Grote instemming bij een grote groep mensen. Kort na zijn bekering in 1374 bracht hij een groep vrouwen onder in zijn ouderlijk huis te Deventer. Ze vormden daar een gemeenschap die de door hem voorgestane levenswijze van praktische vroomheid en spiritualiteit en arbeid in praktijk bracht. De zusters, en wat later ook de broeders, zochten een geestelijk réveil tegen de verloedering van het leven van de clerus en de verruwing van de volkse zeden. Al snel ontstonden naar dit inspirerende voorbeeld gemeenschappen in broeder- en zusterhuizen in de hele IJsselstreek. De leden leefden in gemeenschappelijke huizen in de steden. Ze legden geen kloostergelofte af. De term 'gemeen' in de naam van de beweging heeft als betekenis 'gezamenlijk', aangezien men gemeenschap van goederen voorstond. De broeders waren verantwoordelijk voor de zielszorg in de zusterhuizen.


Het eerste zusterhuis, ook wel Meester Geertshuis genoemd, kreeg al snel na het overlijden van Grote in 1384 onder leiding van Johannes Brinckerinck een meer kloosterachtige opzet, met een eigen kapel en begraafplaats. Het proces van verkloostering gebeurde vooral onder druk van de gevestigde kerkorde. Vanuit de kerkelijke hiërarchie werd met argusogen naar de experimenten gekeken. Om vergaande belemmering of zelfs een verbod door de kerk van hun levenswijze te voorkomen namen veel gemeenschappen de derde regel van Franciscus aan, of de -strengere- regel van Augustinus. De broeders deden dat in 1387 op initiatief van Florens Radewijns. Al in 1380 stelde de door Grote bekeerde priester Radewijns zijn huis in Deventer ter beschikking voor een gemeenschap van broeders. In 1386 schonk Berthold ten Hove de hof te Windesheim ten zuiden van Zwolle aan Radewijns. Het werd op 17 oktober 1387 tot klooster gewijd en zou uitgroeien tot het belangrijkste centrum van de beweging van de Moderne Devotie. Daarom wordt deze ook wel aangeduid als de Congregatie van Windesheim. Rond 1390 werd in het klooster de Noord-Nederlandse vertaling van het Nieuwe Testament gemaakt. Er zijn ongeveer 160 handschriften van deze vertaling bewaard gebleven. Samen met de in totaal 46 gedrukte versies maakte dit deze vertaling tot de meest succesvolle in de late middeleeuwen in Nederland.

Diepenveen werd de vestigingsplaats van het eerste vrouwenklooster der Moderne Devotie, het werd vanaf 1400 ten noorden van Deventer gesticht door Brinckerinck en Swedera van Runen met medewerking uit Windesheim.

Het aantal kloosters dat werd opgericht door volgelingen van Geert Grote die zich lieten inspireren door de Moderne Devotie maakte een stormachtige groei door. De kloosters verschilden op organisatorisch en juridisch gebied van de broeder- en zusterhuizen, hoewel die in de vijftiende eeuw een steeds geslotener karakter zouden krijgen. Zo werd er een eigen kapel in of bij het huis gebouwd zodat men niet langer de vieringen in de parochiekerk behoefde bij te wonen.


De eigenlijke broeders en zusters van het Gemene Leven waren hoofdzakelijk gevestigd in de Lage Landen: Deventer, Zwolle, Hulsbergen, Duisburg, Groningen, Horne, Leuven, Gouda, Nijmegen, Roermond, 's-Hertogenbosch, Utrecht, Amersfoort, Württemberg, Westfalen, Keulen, Wesel, Emmerik, Brussel, Mechelen, Gent, Geraardsbergen, Sint-Winoksbergen, Kamerijk en Luik. De beweging verbreidde zich door de internationale handelscontacten van met name Deventer en Zwolle over het gebied van de Hanze. In Duitsland werden de broeders 'die Brüder vom gemeinsamen Leben' of 'Windesheimer Chorherren' genoemd, en in Engeland 'the Brethren of the Common Life' of 'Congregation of Windesheim'. Begin 16e eeuw kende de Congregatie van Windesheim haar hoogtepunt. Op dat ogenblik waren er naast de vele broeder- en zusterhuizen in diverse steden ook 86 mannenkloosters en 16 vrouwenkloosters bij aangesloten, verspreid over heel Noordwest-Europa, van Zwitserland tot Polen

 


Naast prediking waren vooral het boek en onderwijs middelen in de verbreiding van het devote ideaal van navolging van Christus. In het begin van de beweging bouwden de broeders reeds bestaande kapittelscholen uit tot volwaardiger Latijnse scholen, zoals bijvoorbeeld in Deventer en Zwolle. Later richtten zij zelf ook scholen op. Voor dit onderwijs waren vele geschriften nodig. Vanwege hun hoge productie kopie-manuscripten van geestelijke werken kregen de broeders in het Duits de bijnaam die Brüder von der Feder; de broeders van de ganzenveer. Om de productie van geestelijke werken verder te verhogen werd vanaf midden 15de eeuw voortvarend gebruikgemaakt van de boekdrukkunst. In 1468 vestigden zij in het klooster 'Marienthal' in Geisenheim de eerste kloosterdrukkerij in Europa. In het broederhuis in Rostock, ook bekend als 'Michaeliskloster' was een van de belangrijkste boekdrukkerijen van het Oostzee-gebied gevestigd. Op die manier konden ook de studieboeken die gebruikt werden op de vele door hen geleide Latijnse scholen goedkoper en sneller vervaardigd worden.

Ook namen zij vaak de zorg op zich voor de scholieren. Ze boden onderdak aan in aparte door hen geleide convicten, zo bouwden de broeders in 1545 in Zwolle een nieuw convict voor 200 scholieren. Ook hadden ze een grote rol bij de zielzorg van de leerlingen. Een belangrijke doelstelling van de broeders was om scholieren voor te bereiden op het priesterschap of het monnikenleven. De Zwolse rector Johan Cele had hetzelfde ideaal en was nauw bevriend met de broeders van het Fraterhuis.

De Latijnse school in Deventer groeide eind 15e eeuw onder leiding van Alexander Hegius uit tot het belangrijkste intellectuele centrum van de Noordelijke Nederlanden. Hegius voerde een belangrijke vernieuwing door door het curriculum uit te breiden met Grieks. De school wordt daardoor ook wel de bakermat van het Nederlandse Humanisme genoemd.


Een aantal beroemdheden ontving een belangrijk deel van zijn opleiding op scholen met door de broeders geleide convicten. Thomas a Kempis bezocht de school in Deventer. Later werd hij een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Moderne Devotie. Erasmus woonde en leerde bij de broeders in Deventer en ’s-Hertogenbosch, Martinus Duncanus bij die in Nijmegen en Luther volgde onderwijs bij de broeders in Maagdenburg.

De beweging wordt ook beschouwd als een van de wegbereiders van de Reformatie die vooral vaste voet aan de grond kreeg in het verspreidingsgebied van de Moderne Devotie, Noordwest-Europa. De beweging van de broeders was evenwel deel van de Rooms-Katholieke Kerk en gericht op het katholieke geloof. De Reformatie betekende zelfs de doodsteek voor de broedergemeenschappen en de Moderne Devotie in de Nederlanden.

De broeders zijn de grondleggers van het schoolsysteem volgens welk leerlingen van dezelfde leeftijd samen in een klas of groep worden geplaatst.

 

De Zusters van het Gemene Leven

 

De Zusters van het Gemene Leven leefden in de 14e en 15e eeuw. Ze woonden samen en zorgden voor eigen levensonderhoud. Ze waren niet afhankelijk van kerk of rijkdom. Ze volgden de regels van Geert Grote voor het samenleven en werden zo een religieuze groepering. Er waren ook mannen de Broeders van het Gemene Leven. Deze religieuze groepering die eind 14e eeuw ontstond rond de bekeerling en diaken Geert Grote en de door hem geïnspireerde godsdienstige stroming der Moderne Devotie. De term gemeen heeft hier de betekenis 'gezamenlijk', aangezien men in gemeenschap van goederen leefde.


In 1374 stond Grote zijn woonhuis te Deventer af ten behoeve van "arme luden die er Gode dynen willen". Uit het bewaard gebleven reglement van orde van 1379 blijkt dat het eerste huis bedoeld was voor ongehuwde vrouwen die in lekenstaat God wilden dienen in eer en deugd. Ze stonden onder dagelijks toezicht van een uit hun midden jaarlijks gekozen meesteres. Geert Grote was aanvankelijk zelf verantwoordelijk voor de zielszorg van de zusters. Hun onderhoud verdienden ze door handarbeid zoals spinnen en weven, het was hen verboden te bedelen. Er is dan nog geen sprake van een gemeenschappelijk leven, de vrouwen leefden in het huis als begijnen zoals dat in de 14e eeuw niet ongebruikelijk was.


De zusters stonden een praktische vroomheid voor, ook later legden de vrouwen in de zusterhuizen geen kloostergeloften af, maar leefden net als de broeders in een door rector Johannes Brinckerinck rond 1392 ingesteld gemeenschappelijk leven, met gezamenlijke godsdienstoefeningen en maaltijden. Vanaf toen leefde men in de zusterhuizen tevens in gemeenschap van goederen. Onder druk van de kerkelijke autoriteiten namen veel zustergemeenschappen ten slotte de derde kloosterregel van Franciscus aan. Nadat een eerste klooster voor mannelijke devoten was opgericht te Windesheim, werkten zusters van het Meester Geertshuis vanaf 1400 onder de bezielende leiding van Brinckerinck en met de steun van de Windesheimers aan de realisatie van een vrouwenklooster in Diepenveen. Dit slotklooster werd in 1408 ingewijd en wordt beschouwd als het moederklooster van vrouwelijke kloosterbeweging der devoten. Veel kloosters in Noordwest-Europa die zich hervormden naar de idee van de Moderne Devotie verenigden zich in de Congregatie van Windesheim en anderen vormden regionale kapittels.


Nogal wat meisjes werden, zoals toen niet ongewoon was, reeds op de leeftijd van negen tot vijftien jaar door hun familie in een godsdienstige instelling geplaatst. Na een proefperiode die de geschiktheid voor het gemeenschapsleven moest aantonen kon iemand worden opgenomen. Van de zusters in het vroegst opgerichte huis in Deventer wordt aangenomen dat ze konden lezen en schrijven, want allen bezaten ze meerdere devote boeken. De zusters dienden 's morgens om vier uur op te staan, maar erg jonge of zieke vrouwen hadden daarvan dispensatie. Men begon met bidden, waarna er eerst uur gewerkt werd, om vervolgens een heilige mis bij te wonen. Een groot deel van de dag werd met arbeiden doorgebracht. Er werd tweemaal daags gegeten, om elf en om vijf uur. Tijdens de maaltijd werd voorgelezen uit een vroom boek. Voor het slapen gaan om 20 uur werd er nog gemediteerd en gebeden, dit gebeurde liggend voor het bed.


In het begin van de 15e eeuw bestonden er in Deventer ten minste zes huizen van vrome vrouwen die samenleefden volgens de ideeën van het gemene leven. In Zwolle en Zutphen waren er vier, in 's-Hertogenbosch, Amersfoort en Utrecht drie, in Groningen twee en één per stad in Delft, Hasselt, Hoorn, Leiden en Rheden. In Wamel in het Land van Maas en Waal schonk Lambert de Haze, die daar in 1422 kerkmeester was, een stuk grond, een huis en een jaarlijkse bijdrage aan de Zusters van het Gemene Leven in Deventer om van daaruit een klooster te stichten in Wamel.