Alexianen, cellebroeders, cellieten, lollarden en arme broeders.
Inhoud
- Alexianen, cellebroeders, cellieten, lollarden en arme broeders.
- Alexianen in Nederland
- Cellenbroedersklooster Nijmegen
- Cellebroedersklooster Maastricht
-
Alexianen, cellebroeders, cellieten, lollarden en arme broeders.
De Congregatio Fratrum Alexianorum Cellitarum (C.F.A.C. of C.F.A.), of kortweg de broeders alexianen, is sinds 1870 de naam van een religieuze congregatie van ziekenbroeders. Ze hebben wortels in de 13e eeuw en waren oorspronkelijk bekend als cellebroeders, cellieten, lollarden en arme broeders.
De congregatie is genoemd naar de patroon van de congregatie de heilige Alexius van Edessa (gestorven rond 430). De alexianen dragen een zwarte tuniek, zwart scapulier met capuchon en een leren gordel.
De alexianen zijn in de dertiende eeuw ontstaan uit de beweging van de begijnen en begarden, voornamelijk in het Rijnland en de Nederlanden. De spontane organisatie uit zich in de diverse namen waaronder ze aanvankelijk bekend stonden: matemannen, lollarden, arme broeders, schokkebroeders, ... Ze zorgden voor pestlijders en begroeven de doden. In het bijzonder onderscheidden ze zich tijdens de grote pestepidemie van 1348-52. Dit maakte de cellebroeders geliefd, maar ze ondervonden ook vijandigheid omdat ze zelf als besmettingsgevaar werden gezien. In 1377 moest paus Gregorius XI de Duitse bisschoppen vragen om hen te beschermen tegen vervolging (bul Ad audientiam nostram).
Aanvankelijk waren de cellieten lekenbroeders van de derde orde franciscanen, maar vanaf 1459 begonnen hun vestigingen de regel van de augustijnen aan te nemen, nadat paus Pius II hun toestemming gaf de kloostergelofte af te leggen. Dit nieuwe bestaan als kloosterorde leidde tot een eerste generaal-kapittel in Luik, waaraan een dertigtal vestigingen deelnamen (1468). De tot dan toe zelfstandig opererende huizen werden ondergebracht in vijf provincies (Brabant-Land van Luik, Vlaanderen, Holland, Rijnland en Saksen). Eind 15e eeuw begon de benaming alexianen ingang te vinden. De cellebroeders werden als exempte congregatie erkend onder paus Julius II (1506). Ze kozen het devies Caritas Christi urget nos.
Tijdens de Reformatie (16e eeuw) raakten de meeste huizen beschadigd. Dit betekende het einde voor de provincies Holland en Saksen, maar in de Zuidelijke Nederlanden werden ze heropgericht en leefden ze verder tot de Franse Revolutie (1789-1799). Vele steden kenden hun een monopolie toe op het afleggen en begraven van doden. Over de pestbehandeling die de broeders verstrekten, is weinig bekend. De alexiaanse pestmeester van Antwerpen, Jan Vander Linden, schreef in 1632 het Cort verhael oft tractaet vande contagieuse sieckte de peste. Na de zorg voor pestlijders ging de aandacht van de broeders vanaf het begin van de 17e eeuw uit naar de zorg voor psychiatrische patiënten.
In de 19e eeuw ontstond vanuit het moederhuis in Aken, onder impuls van rector Dominicus Brock (1844-1860), een heropbloei van de congregatie. Dit werd bevestigd in de generale statuten verleend door paus Pius IX in 1870. Thans bedienen de alexianen inrichtingen voor de verpleging van geesteszieken en sanatoria in Duitsland, België, Ierland, Engeland, Filipijnen, India en de Verenigde Staten
Alexianen in Nederland
In Nederland waren er in de middeleeuwen alexianen te Amsterdam, Haarlem, Leiden, Delft, Gouda (Huize Groeneweg), Den Briel, Rotterdam, Dordrecht, Middelburg, Maastricht (Cellebroederskapel), Utrecht, Tiel, Kampen en Deventer. Ze verdwenen tijdens de Reformatie, maar keerden terug in 1914 in Son en Breugel.
Cellenbroedersklooster Nijmegen
De broederschap der cellenbroeders (alexianen of lollarden) ontstond in de veertiende eeuw. Zij verzorgden toen pestlijders en begroeven hen na hun overlijden. Mogelijk dat daarvan hun naam is afgeleid (cella=grafkamer). In stilte, grote deemoed en zelfverloochening deden de broeders hun werk. De cellenbroeders waren aanvankelijk leken die zich in broederschappen verenigden. In de vijftiende eeuw werden zij kloosterlingen. Zij stonden zo hoog in aanzien dat ze bij de Reformatie als bijna vanzelfsprekend met rust werden gelaten.
De cellenbroeders in Nijmegen worden in 1412 voor het eerst genoemd. Zij bewoonden toen een huis nabij de stadsmuur, aan het eind van de Pikkegas, de tegenwoordige Pijkestraat. Later hadden zij een pandje halverwege de Hessenberg, met een uitgang aan de zijde van de Hezelstraat. Omstreeks 1480 vestigden zij zich blijvend op een terrein op de hoek van de Hessenberg en de Pikkegas. Hun zorg voor de zieken spitste zich later toe op de verpleging van geesteszieken. De fondsen van het huis gingen in 1591 definitief naar de stad, de broeders mochten hun werk echter voortzetten. Het cellenbroederenhuis kreeg in die tijd de naam dolhuis. In 1817 werd het cellenbroederenhuis om financiële redenen verenigd met een andere charitatieve instelling, de ellendige en andere gevoegde broederschappen. Het huis aan de Pikkegas bleef tot de opheffing in 1887 bewaarplaats van krankzinnigen. Het middeleeuwse gebouw werd toen gesloopt en op de vrijgekomen plaats verrees tussen Hessenberg en Hezelstraat de Bank van Lening. De ‘ellendige en andere gevoegde broederschappen’ behielden de taak mensen die acuut moesten worden opgevangen, tijdelijk op te nemen. Daartoe werden in de linkervleugel van het regentenhuis van de cellenbroeders aan de St. Anthoniusplaats twee isoleercellen ingemetseld. Deze werden op 1 september 1892 in gebruik genomen.
Cellebroedersklooster Maastricht
Het Cellebroedersklooster Maastricht is een voormalig klooster van de cellebroeders in het centrum van Maastricht. Het klooster is gelegen aan de Cellebroedersstraat in de wijk Statenkwartier, bereikbaar via een poort in het pand Brusselsestraat 58. Het belangrijkste overblijfsel is de monumentale laatgotische kapel uit het eerste kwart van de 16e eeuw met een daaraan vast gebouwde kloostergang.
Het Cellebroedersklooster was omstreeks 1350 een kloosterstichting van de Alexianen, een lekenorde uit het bisdom Luik, genoemd naar de heilige Alexius van Edessa. Ze werden ook wel celliten van de orde van Sint Augustinus, cellebroeders of lollarden genoemd. De Alexianen waren lekenbroeders, die wel de kloostergeloften hadden afgelegd, maar geen religieuze wijding hadden ontvangen. Tot de Franse Revolutie waren ze de enige lekengemeenschap van mannen in Maastricht. Terwijl de meeste vrouwelijke lekengemeenschappen de derde regel van Sint-Franciscus volgden, kozen de cellebroeders voor de regel van Sint-Augustinus. Als leken waren ze onderworpen aan het gezag van de pastoor van de Sint-Janskerk en aan de wereldlijke rechter.
In de omgeving van Maastricht waren er kloosters van Alexianen in Aken, Hasselt en Sint-Truiden. Het Maastrichtse klooster werd gebouwd in de 14e-eeuwse stadsuitbreiding, het lange tijd dunbevolkte gebied tussen de eerste en tweede middeleeuwse stadsmuur. Het gebied aan weerszijden van de Brusselsestraat behoorde tot Tweebergen, een van de elf banken van Sint-Servaas. Tweebergen werd vanaf 1232 rechtstreeks bestuurd door de proosten van Sint-Servaas. Mogelijk bestond het oorspronkelijke klooster slechts uit een verzameling huisjes of hutten (cellae), waarin de kloosterlingen woonden. In Maastricht bestond de cellebroedersgemeenschap nooit uit meer dan twaalf leden, merendeels afkomstig uit de kleine burgerij van Maastricht en boerenfamilies uit de omgeving.
Vanaf 1539 hadden de cellebroeders in Maastricht de taak lijders aan besmettelijke ziekten te verplegen. Pestlijders werden in de boomgaard achter het Capucijnenklooster verzorgd, of afgezonderd op het Sint-Antoniuseiland. Bij thuisverpleging moest na afloop betaald worden; bij overlijden een gulden. Daarnaast hielden ze zich bezig met de opvang van zwakzinnigen en aan lager wal geraakte priesters en burgers, en het begraven van slachtoffers van de pest. Tussen 1705 en 1709 werd het klooster vernieuwd en uitgebreid.
De inname van Maastricht door het Franse revolutionaire leger in 1794 betekende het einde van de kloosters in Maastricht. Na de opheffing van het Cellebroedersklooster in januari 1797 werden hun bezittingen geveild. Omdat geen particuliere koper gevonden kon worden deden de gebouwen enige tijd dienst als gevangenis. Vanaf 1806 was hier het zieken- en gebrekkigenhuis ("infirmenhuis") gevestigd, tot in 1821 het ziekenhuis Calvariënberg werd geopend. Daarna was een deel van de gebouwen een eeuw lang in gebruik als bank van lening of lommerd (1822-1924). Andere delen werden gebruikt als opslagruimte of atelier. In 1940 kwam het klooster in bezit van de Broeders van Maastricht, die in het naastgelegen Beyartklooster hun hoofdvestiging hadden. Drie van de vier kloostervleugels werden nog in hetzelfde jaar afgebroken wegens bouwvalligheid. In 1954 verdween ook de zuidvleugel. Van 1963 tot 1966 werd de kapel met de resterende kloostergang ingrijpend gerestaureerd.
In 1966 werd de kapel opnieuw in gebruik genomen als kerkgebouw, als trouwlocatie en als concert- en vergaderruimte. In 1975 ontvingen de Broeders van Maastricht een onderscheiding voor de restauratie en het weer functioneel maken van de kapel. In 1995 werd het gebouw eigendom van een stichting, die het in 1998 opnieuw liet restaureren en het daarna voor een symbolisch bedrag van € 1 overdroeg aan de Vereniging Hendrick de Keyser. De kapel fungeert thans als kerkgebouw van de Oecumenische Basisgroep Maastricht en wordt regelmatig gebruikt als concertzaal